ECLI:NL:RBOBR:2023:733

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
01/129731-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting met geweld en de gevolgen voor het slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden, mede vanwege het recidiverisico dat ook na detentie aanwezig is. De rechtbank heeft daarnaast een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd op basis van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, omdat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een vordering ingediend voor schadevergoeding, die gedeeltelijk is toegewezen tot een bedrag van € 15.134,41, waarvan € 14.000,-- immateriële schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd, waaronder het seksueel binnendringen van het slachtoffer door middel van geweld. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafoplegging. Het slachtoffer heeft verklaard dat het delict grote gevolgen heeft gehad voor haar leven, waaronder een posttraumatische stressstoornis. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en stoornis in alcoholgebruik, die zijn gedragingen hebben beïnvloed. De rechtbank heeft besloten dat de opgelegde straf en maatregel noodzakelijk zijn ter bescherming van de veiligheid van anderen en om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.129731.22
Datum uitspraak: 23 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1988,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 augustus 2022, 14 november 2022 en 9 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 juli 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 mei 2022 te Geffen en/of Oss, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten:
- het kussen op de mond en/in de nek en/of
- het tongzoenen en/of
- het brengen en/of duwen en/of bewegen van zijn penis en/of vinger(s) in haar vagina, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte:
- met een/zijn bestelbus die [slachtoffer] (die op de fiets reed) heeft afgesneden en/of (vervolgens)
- achter die [slachtoffer] is aangegaan en/of
- die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of omklemd en/of heeft omgedraaid en/of
- de telefoon van die [slachtoffer] heeft afgepakt en/of
- die [slachtoffer] op/tegen de grond heeft gegooid en/of geduwd en/of
- de broek en/of string van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en/of heeft uitgedaan en/of
- de jas van die [slachtoffer] heeft geprobeerd uit te trekken en/of
- op die [slachtoffer] is gaan liggen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft opgemerkt dat verdachte hetgeen aan hem ten laste is gelegd niet ontkent en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het slachtoffer op de grond heeft gegooid.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage (pag. 13 tot en met 18) bij dit vonnis, en moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 21 mei 2022 te Geffen en/of Oss door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het kussen op de mond en
- het tongzoenen en
- het brengen en/of duwen en/of bewegen van zijn penis in haar vagina,

en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid hierin dat verdachte:

- met een bestelbus die [slachtoffer] (die op de fiets reed) heeft afgesneden en vervolgens
- achter die [slachtoffer] is aangegaan en
- die [slachtoffer] heeft vastgepakt en omklemd en heeft omgedraaid en
- de telefoon van die [slachtoffer] heeft afgepakt en
- die [slachtoffer] tegen de grond heeft geduwd en
- de broek en/of string van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en
- de jas van die [slachtoffer] heeft geprobeerd uit te trekken en
- op die [slachtoffer] is gaan liggen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft oplegging van de navolgende straf en maatregel gevorderd:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met toepassing van bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met [slachtoffer] en een gebiedsverbod voor Geffen waar [slachtoffer] woonachtig is, zoals is voorgesteld bij mail van de reclassering van 8 februari 2023;
  • een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
  • verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen bedrijfsauto.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt rekening te houden met de omstandigheden dat sprake is geweest van een beperkte mate van dwang, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdediging verzoekt de rechtbank te volstaan met hooguit een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met toepassing van bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. Verdachte wil werken aan zijn problemen, geen alcohol meer drinken en geen drugs meer gebruiken. Hij wil geholpen worden om dit te bereiken. Mocht een proeftijd van 2 jaren niet toereikend worden geacht, dan kan de verdediging zich ook vinden in een proeftijd van 3 jaren.
Voor de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht ziet de verdediging onvoldoende noodzaak.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van mevrouw [slachtoffer] . Een verkrachting betekent per definitie een ernstige en grove aantasting van de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het betreft in zijn algemeenheid een uitermate schokkende, ingrijpende, beangstigende en vernederende gebeurtenis voor het slachtoffer met niet zelden langdurige psychische en emotionele gevolgen. Dat het feit daadwerkelijk grote impact heeft gehad, blijkt uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] die zij ter terechtzitting heeft voorgelezen en de vordering tot schadevergoeding die is ingediend. Voor het slachtoffer geldt dat het feit grote impact op haar leven heeft gehad en tot op de dag van vandaag nog steeds heeft. Het gevoel van vrijheid is zij kwijtgeraakt. Zij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stress stoornis en zij is daarvoor behandeld.
Het slachtoffer fietste de desbetreffende nacht alleen naar huis. Verdachte bevond zich in een auto, heeft haar op enig moment gezien en besloot haar te achtervolgen. Daarbij heeft hij voor het autoverkeer versperrende obstakels moeten ontwijken, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden de achtervolging voort te zetten. Deze situatie op zichzelf moet, naar de rechtbank aanneemt, al zeer beangstigend zijn geweest voor het slachtoffer. Vervolgens heeft verdachte haar met de auto van het fietspad gedrukt en haar in het weiland verkracht. Verdachte heeft zich slechts laten leiden door zijn eigen (seksuele) behoefte en geen enkele waarde gehecht aan de wil van het slachtoffer en de gevolgen van zijn gedragingen voor haar. Het slachtoffer heeft doodsangsten uitgestaan.
Het bewezenverklaarde feit draagt bovendien bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder omdat verdachte ervoor heeft gekozen het slachtoffer te verkrachten op een plek waar het roepen om hulp geen enkele zin had. Dit roept in de samenleving ook gevoelens van afschuw en verontwaardiging op. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond.
In het door [psycholoog 1] , GZ-psycholoog, onder supervisie van [psycholoog 2] , GZ-psycholoog op 17 oktober 2022 uitgebrachte Pro Justitia rapport wordt geadviseerd om het door verdachte gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan hem toe te rekenen. Er is bij verdachte sprake van een verstandelijke beperking en een stoornis in alcoholgebruik. Ten tijde van het ten laste gelegde bestond genoemde beperking en was de stoornis in alcoholgebruik aanwezig. Dit heeft de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed. Ten tijde van het tenlastegelegde verkeerde verdachte onder invloed van alcohol en cocaïne.
De rechtbank neemt de conclusies van GZ-psycholoog [psycholoog 1] met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over. Dit betekent dat de rechtbank er bij de strafoplegging van uit gaat dat het bewezen verklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het recidiverisico wordt (op het moment van rapporteren) als matig-laag ingeschat.
Om dit risico verder terug te dringen dient er een behandelprogramma opgesteld te worden wat volgens advies van GZ-psycholoog [psycholoog 1] middels bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf zou kunnen worden opgelegd.
De reclassering heeft op 19 december 2022 aangegeven dat vanwege de aanwezige problematiek en de ambivalente motivatie van verdachte een langdurig en stevig juridisch kader geïndiceerd is. Bij een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht geadviseerd, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden aansluitend aan de gevangenisstraf kunnen worden toegepast.
Nu de reclassering een ander behandelkader adviseert dan de GZ-psycholoog, heeft de officier van justitie de reclassering bij mail van 8 februari 2023 aanvullende vragen gesteld. In reactie daarop heeft de reclassering aangegeven dat er een groot afbreukrisico bestaat en twijfels zijn bij het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat verdachte heeft aangegeven dat wanneer hij interventies niet ziet zitten, hij zijn straf wel zal gaan uitzitten. Ook geeft de reclassering aan dat er sprake is van een volstrekt ontoereikende coping, waarbij verdachte naar alcohol en drugs grijpt om zijn spanningen te reduceren, wat een risico naar de toekomst met zich meebrengt. Verdachte zal een alternatieve coping moeten ontwikkelen om het recidiverisico te verlagen. Als dat niet gebeurt dan zal er altijd het risico blijven dat verdachte bij problemen terugvalt in het gebruik van middelen en op die manier opnieuw tot delictgedrag zal komen. Een behandeling hierop is dan ook geïndiceerd. Het is volgens de reclassering niet verantwoord om verdachte zonder adequate behandeling terug te laten keren in de maatschappij.
De reclassering geeft verder aan dat zogenaamde dynamische factoren van invloed kunnen zijn op het risicoprofiel. Op die manier kunnen factoren in de toekomst als bijvoorbeeld het overeind blijven van de relatie van verdachte en de terminale ziekte van zijn vader een rol spelen.
De rechtbank neemt de conclusies van GZ-psycholoog [psycholoog 1] en de reclassering met betrekking tot het recidiverisico over. De rechtbank onderschrijft in dit verband uitdrukkelijk ook de analyse van de reclassering dat het recidiverisico, gelet op het feit dat niet volledig valt in te schatten hoe het leven van verdachte er aan het einde van zijn detentie uit zal zien, deels onzeker is. Het recidiverisico zou tegen die tijd ook hoger kunnen blijken te zijn.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Gelet op de wijze waarop verdachte het slachtoffer midden in de nacht over het fietspad is gevolgd met zijn bedrijfsauto, waarbij zelfs obstakels die hij met zijn auto maar nauwelijks kon passeren hem niet tegenhielden en haar vervolgens heeft afgesneden en haar telefoon heeft afgepakt, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een mate van dwang die vergelijkbaar is met ernstig geweld. Als uitgangspunt wordt hiervoor in de voormelde oriëntatiepunten een gevangenisstraf van 48 maanden gehanteerd. Omdat er sprake is geweest van onbeschermde seks, is ook sprake geweest van een besmettingsrisico (waardoor het slachtoffer niet alleen in onzekerheid verkeerde maar ook nog medicatie heeft moeten slikken, met allerlei lichamelijke gevolgen van dien) zou een verhoging op zijn plaats zijn. Omdat het ten laste gestelde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend en omdat hij er blijk van heeft gegeven (nu) de ernst van het door hem aangedane leed in te zien, zal de rechtbank afzien van deze verhoging.
De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, te weten voor de duur van 48 maanden.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.
Omdat de rechtbank zich verder verenigt met inhoud van het rapport van de GZ-psycholoog [psycholoog 1] en de zienswijze van de reclassering, en verdachte kennelijk in staat is geweest om, terwijl hij zijn leven in veel opzichten op orde had (verdachte had een opleiding voltooid, hij had een eigen bedrijf, werkte hard, er waren geen financiële problemen en hij had een vaste partner), zonder strafblad en uit het niets, een zeer ernstig zedendelict te plegen, acht de rechtbank het van groot belang dat een behandelprogramma na detentie in gang wordt gezet.
Omdat de rechtbank gelet op onder meer de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet heeft gekozen voor een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden en omdat in het bijzonder uit de reactie van de reclassering d.d. 8 februari 2023 volgt dat voorzienbaar is dat ook na detentie er nog risico op recidive aanwezig zal zijn en behandeling noodzakelijk is, is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte na detentie – indien dat alsdan nodig blijkt – onder toezicht te stellen en te behandelen, opdat het risico op herhaling van zedendelicten wordt geminimaliseerd en om ten behoeve van het slachtoffer een contact- en gebiedsverbod op te leggen.
Aan de eisen, gesteld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.
Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, oplegging van de maatregel wordt noodzakelijk geacht ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen en er is een met redenen omkleed en ondertekend advies omtrent verdachte opgesteld door de reclassering.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij heeft een bedrag van € 15.538,91, bestaande uit een materieel gedeelte groot € 1.538,91 en immaterieel gedeelte groot € 14.000,00, gevorderd, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en met wettelijke rente vanaf datum delict.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gehele vordering toewijsbaar, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van het immaterieel gevorderde verzoekt de verdediging dit bedrag te matigen en ten aanzien van de materiële schade refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering, met uitzondering van de posten ‘eigen risico 2023’ en ‘kosten hogere premie verzekering’ toewijsbaar, waarbij de rechtbank uitgaat van de namens de benadeelde partij aangepaste reiskosten ten bedrage van € 33,37, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
[slachtoffer] vordert € 385,00 aan eigen risico over 2023. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat als gevolg van het incident het eigen risico van 2023 zal worden gebruikt. Omdat anderzijds niet volledig kan worden uitgesloten dat later als gevolg van het incident de gevorderde schade toch zal ontstaan, zal de rechtbank ten aanzien van dit onderdeel van de vordering de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Ook zal de rechtbank het gevorderde met betrekking tot de premieverhoging, zijnde € 19,50, niet-ontvankelijk verklaren, omdat de premieverhoging te maken heeft met een keuze van de hoogte van de eigen risico.
De rechtbank ziet geen grond af te wijken van het immaterieel gevorderde, gelet op de bedragen die in min of meer vergelijkbare zaken worden toegekend. De rechtbank neemt bij haar beoordeling mee dat het slachtoffer voorafgaand aan het ernstige delict op haar fiets op het fietspad is achtervolgd en verdachte haar met een bedrijfsauto van het fietspad heeft gedrukt, waardoor ze niet alleen ten tijde van het delict maar ook voorafgaand aan het delict doodsangsten moeten hebben uitstaan.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat – zoals is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is:
- met behulp van welke het feit is begaan en voorbereid en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.
Dat de bedrijfsauto aan verdachte toebehoorde heeft de rechtbank afgeleid uit de verklaring van de vriendin van verdachte. Zij heeft naast de in beslag genomen bedrijfsauto ook een personenauto op haar naam staan. Ze heeft over de bedrijfsauto verklaard dat de bedrijfsauto toebehoorde aan verdachte, dat hij de enige bestuurder was van de bedrijfsauto en dat de auto enkel om administratieve redenen op haar naam stond.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 33, 33a, 36f, 242 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

verkrachting

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en/of maatregelen.

Een gevangenisstrafvoor de duur van
48 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
 Verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed, te weten:
een bedrijfsauto, merk Mercedes-Benz met [kenteken] .

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 15.134,41, bestaande uit de gevorderde immateriële schade en materiële schade minus de opgegeven kosten voor de eigen risico van 2023 en de premieverhoging van 2023.
het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 15.134,41, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 110 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 1.134,41 materiële schade en € 14.000,00 immateriële schade.
het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Soeteman, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. N. Gonzalez Bos, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 23 februari 2023.