ECLI:NL:RBOBR:2023:692

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
01/200130-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een baksteen door verdachte onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 7 augustus 2022 in Veldhoven zijn vriendin meermalen met een halve baksteen tegen haar hoofd geslagen, terwijl hij onder invloed van alcohol was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een gezellige avond, in een gewelddadige uitbarsting zijn vriendin heeft aangevallen, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke deel van de straf verbonden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een alcoholverbod. De benadeelde partij, de vriendin van de verdachte, heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen tot een bedrag van € 7.837,06, bestaande uit immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van het delict, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn alcoholproblematiek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/200130-22
Parketnummer vordering: 02/243544-21
Datum uitspraak: 21 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1998] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 november 2022 en 7 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 oktober 2022.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 februari 2023 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 7 augustus 2022 te Veldhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
  • met een baksteen, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of gezicht, althans het lichaam, heeft geslagen, en/of
  • op/tegen haar buik en/of gezicht en/of lichaam heeft getrapt en/of geslagen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
subsidiair:
hij op of omstreeks 7 augustus 2022 te Veldhoven, aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een (zware) hersenschudding en/of een (blijvend) litteken op het voorhoofd, althans in het gezicht, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen met een baksteen, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of gezicht, althans het lichaam, te slaan;
indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 7 augustus 2022 te Veldhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
  • met een baksteen, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of gezicht, althans het lichaam, heeft geslagen, en/of
  • op/tegen haar buik en/of gezicht en/of lichaam heeft getrapt en/of geslagen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 02/243544-21 is aangebracht bij vordering van 1 september 2022. Het betreft een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, die is opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 mei 2022. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte driemaal met een baksteen tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen en dat hij haar heeft geschopt. Wat betreft het schoppen hebben zowel aangeefster als [getuige 1] verklaard dat verdachte aangeefster heeft geschopt. Daarnaast volgt uit de letselrapportage dat aangeefster blauwe plekken op haar lichaam heeft die daarbij passen. Bovendien heeft [getuige 2] een jongen een trappende beweging zien maken. Volgens de officier van justitie heeft verdachte een aanmerkelijk risico op de dood van aangeefster genomen door haar meerdere malen met een baksteen tegen haar hoofd te slaan.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte aangeefster meermalen met een baksteen tegen het hoofd heeft geslagen. Zo is de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] hierover aangetast doordat haar verklaring bij de rechter-commissaris niet overeenkomt met haar verklaringen bij de politie. Daarnaast past het geconstateerde letsel niet bij haar verklaringen. Het letsel past ook niet bij de verklaringen van [getuige 1] hierover. Bovendien zijn de verklaringen van [getuige 1] tegenstrijdig aan die van [slachtoffer] . Hierdoor wordt afbreuk gedaan aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] . De overige getuigen hebben verdachte
slechts eenmaal zien slaan met de baksteen. Er kan bovendien niet worden uitgesloten dat het letsel boven op het hoofd van [slachtoffer] is ontstaan doordat zij achterover is gevallen.
Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte [slachtoffer] tegen haar lichaam heeft getrapt of geslagen.
De verdediging heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd wat betreft de kwalificatie “poging doodslag”.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Aangeefster [slachtoffer] (hierna: aangeefster) heeft aangifte gedaan van een poging tot doodslag of moord op haar op 7 augustus 2022 in Veldhoven. [2] Zij heeft verklaard dat zij verdachte op zich af zag komen rennen met een baksteen in zijn hand. [3] Zij herinnert zich twee slagen: op haar achterhoofd en op haar voorhoofd. Bij de eerste klap viel zij op de grond. Ook herinnert aangeefster zich dat verdachte door anderen van haar werd afgetrokken. [4]
Verdachte heeft verklaard dat het op 7 augustus 2022 in Veldhoven “zwart” voor zijn ogen werd. Hij rende naar aangeefster met een halve baksteen in zijn hand. Hij sloeg haar vervolgens met die baksteen tegen haar hoofd waarna zij op de grond viel. Daarna werd hij weggetrokken door zijn zus. [5]
De zus van verdachte, [getuige 3] , heeft verklaard dat verdachte als een dolle kwam aanstormen. [6] Zij heeft haar broer van aangeefster weggetrokken. [7]
Uit de letselrapportage volgt dat de gemelde toedracht dat aangeefster meerdere malen met een baksteen tegen haar hoofd is geslagen, zeer goed bij het geconstateerde letsel past. [8] Ten tijde van het onderzoek zat links op het voorhoofd een scheurwond met een geschatte lengte van 3,2 centimeter. Dit is gehecht met 4 hechtingen. [9] Rechts van de kruin zat een scheurwond met een geschatte lengte van 2 centimeter. Ook deze wond is gehecht. [10]
Hoewel aangeefster wisselend heeft verklaard over welk geweld verdachte tegen haar heeft gebruikt en in welke volgorde dat is gebeurd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster in elk geval tweemaal van korte afstand hard met een baksteen tegen haar hoofd heeft geslagen. Aangeefster heeft namelijk twee scheurwonden op haar hoofd. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het letsel bovenop het hoofd van aangeefster is ontstaan doordat zij achterover is gevallen. Dat past namelijk niet bij de aard van het letsel (scheurwond) en de plek van dit letsel (bovenop haar hoofd naast de kruin). Daar komt bij dat verdachte als een dolle kwam aanstormen en dat hij van aangeefster moest worden weggetrokken. De rechtbank ziet ook in die gang van zaken ondersteuning voor het bewijs dat verdachte het niet bij een enkele klap heeft gehouden.
Op grond van het dossier en het terechtzitting aangevoerde heeft de rechtbank overigens niet de overtuiging bekomen dat verdachte aangeefster heeft getrapt tegen haar lichaam. In dit kader is van belang dat aangeefster en [getuige 1] hierover tegenstrijdig aan elkaar hebben verklaard. Zo heeft aangeefster verklaard dat zij in haar buik is getrapt en heeft [getuige 1] verklaard dat aangeefster tegen haar hoofd is getrapt. Het gestelde trappen vindt bovendien onvoldoende ondersteuning in de letselrapportage. Aangeefster had namelijk een blauwe plek bij haar elleboog en één onder haar sleutelbeen en dus niet op haar buik of haar hoofd. [getuige 2] spreekt ten slotte over een persoon in een wit t-shirt die een trappende beweging maakte. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt echter niet dat verdachte die nacht een wit t-shirt droeg. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over de betrouwbaarheid van [getuige 1] behoeft geen verdere bespreking, nu haar verklaring niet als bewijsmiddel wordt gebruikt.
Voorwaardelijk opzet
Met het meermalen hard slaan met een baksteen tegen het hoofd van aangeefster bestond de aanmerkelijke kans dat verdachte aangeefster dodelijk zou verwonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam is en verdachte sloeg hiertegen van korte afstand met een hard voorwerp. Deze omstandigheid levert in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans op de dood van de getroffene op. De rechtbank is van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zou intreden, door dit geweld desondanks te gebruiken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven aangeduide bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, te weten dat:
primair:
hij op 7 augustus 2022 te Veldhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven meermalen (met kracht)
met een baksteen op/tegen het hoofd en/of gezicht heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie vordert dat onder andere een contact- en locatieverbod aan verdachte worden opgelegd als bijzondere voorwaarden. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. De verdediging heeft verzocht om oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte kan dan binnen het forse voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf uitvoering geven aan de door de deskundigen geadviseerde interventies.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door zijn vriendin meerdere malen met een halve baksteen tegen haar hoofd te slaan. Verdachte was fors onder invloed van alcohol toen hij dit deed. Wat begon als een gezellige avond uit met vrienden en familie is geëindigd in een drama. Er mag van geluk worden gesproken dat het bij het geconstateerde letsel is gebleven. Voor aangeefster moet de aanval van verdachte bijzonder angstig en pijnlijk zijn geweest. Zo is ook gebleken uit haar slachtofferverklaring. De geweldsuitbarsting heeft grote impact op haar gehad en er zal altijd een litteken op haar voorhoofd zichtbaar blijven. Daarbij komt dat het geweld op straat heeft plaatsgevonden. Diverse mensen zijn hiervan getuige geweest. Dergelijk geweld roept gevoelens van angst, onveiligheid en onrust op bij zowel het slachtoffer als bij omstanders. Ook in de samenleving roept dit soort feiten die gevoelens op. De rechtbank weegt dit mee in het nadeel van verdachte.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 8 februari 2023 eerder is veroordeeld voor het plegen van een geweldsdelict. Verdachte heeft zich hierdoor kennelijk niet laten weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen en dat was nota bene in zijn proeftijd. De rechtbank weegt dit mee in het nadeel van verdachte.
Uit het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 12 november 2022 volgt dat verdachte is gediagnosticeerd met een lichte stoornis in alcoholgebruik en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Beide stoornissen waren aanwezig tijdens het tenlastegelegde en hadden invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De psycholoog adviseert om het tenlastegelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen als het tenlastegelegde bewezen wordt. Verdachte heeft moeite om met spanning en stress om te gaan, maar zoekt deze wel op vanuit zijn persoonlijkheidsstructuur. Hij heeft als manier van omgaan met deze spanning met name terugtrekken en vermijding. Hij heeft niet geleerd om zich te uiten of om hulp te vragen. Op Aruba heeft hij vooral op straat geleerd dat agressie het antwoord is en hij is daarbij gevoelig voor krenking. Voorafgaand aan het tenlastegelegde voelde verdachte zich te schande gemaakt en was er ruzie geweest met aangeefster die toen nog zijn partner was. Verdachte was onvoldoende in staat om hier adequaat uiting aan te geven of mee om te gaan.
De psycholoog adviseert om verslavingsbehandeling in te zetten om terugval in alcohol te voorkomen/beperken, ondersteund met metingen als stok achter de deur. Daarnaast is van belang dat het inzicht van verdachte in zijn gedrag en zijn persoonlijkheidsproblemen wordt vergroot. Daarna kan gewerkt worden aan het doorbreken van oude patronen, het aanleren van andere copingstijlen, uitbreiding van (sociale) vaardigheden en verdere uitrijping van identiteit en geweten. Ook adviseert de psycholoog om dan alsnog naar de persoonlijkheidsstructuur te kijken, al dan niet met aanvullende heteroanamnestische gegevens en testresultaten. Dit alles kan worden bewerkstelligd in een ambulante behandeling binnen de verslavingszorg en/of forensische polikliniek van een geestelijke gezondheidszorg.
Uit het reclasseringsadvies van GGZ ERW Novadic-Kentron (hierna: de reclassering) van 12 januari 2023 volgt dat bij verdachte sprake is van een gemiddelde intelligentie. Bij verdachte is overigens wel een lagere verwerkingssnelheid geconstateerd.
Het risico op recidive is gemiddeld. Om het recidiverisico te verminderen, acht de reclassering toezicht en behandeling noodzakelijk. Dit geldt als de relatie met aangeefster hervat wordt of indien verdachte in een soortgelijke dynamiek komt met een andere partner. Dit is tevens van belang bij uitgaanssituaties waarin verdachte alcohol heeft gedronken. Verdachte erkent geen rem te hebben wanneer hij alcohol heeft gedronken en staat open voor verslavingsbehandeling. Na detentie kan hij weer in de particuliere huurwoning terecht waar hij met een vriend woonde. Ondanks dat hij niet meer terug kan naar zijn eerdere werkgever, verwacht hij snel weer een betaalde baan te hebben. Het feit dat verdachte voor detentie een baan en huisvesting had en dat hij wil meewerken aan alle voorwaarden die hem mogelijk opgelegd worden ziet de reclassering als beschermende factoren.
De reclassering adviseert in geval van een bewezenverklaring oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling, en een
  • alcoholverbod.
Gelet op het advies van de psycholoog is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte is toe te rekenen. De rechtbank weegt dit in strafmatigende zin mee.
De rechtbank weegt daarnaast in het voordeel van verdachte mee dat hij jong is, een meewerkende houding heeft en schuldbewust is.
Bij de bewezenverklaarde poging tot doodslag beschikt de rechtbank niet over binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De rechtbank heeft daarom gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Vanwege de ernst van het bewezenverklaarde kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur. De omstandigheden die in strafmatigende zin meewegen geven echter wel aanleiding om een lagere straf aan verdachte op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij ziet de rechtbank het belang dat verdachte zal worden behandeld voor zijn problematiek en daarom zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Dit moet verdachte er tevens van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze deels voorwaardelijke straf zullen de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden gekoppeld. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, zal de rechtbank aan verdachte geen contact- en locatieverbod opleggen. Gebleken is dat aangeefster sinds de aanhouding van verdachte veelvuldig contact met hem heeft gezocht. De rechtbank kan niet uitsluiten dat zij contact met verdachte zal blijven zoeken. Onder die omstandigheden is oplegging van een contact- en locatieverbod aan verdachte niet opportuun.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Zij vordert een bedrag van
€ 24.774,38, bestaande uit € 16.774,38 aan materiële schade en € 8.000,- aan immateriële schade. Ook vordert zij de wettelijke rente en vraagt zij om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële kosten bestaan uit:
  • reiskosten (€ 501,22);
  • medische kosten (€ 5.141,75);
  • videodeurbel en toebehoren (€ 87,89);
  • huishoudelijke hulp (€ 2.071,-) en;
  • verlies aan verdienvermogen (€ 8.972,52).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 20.947,95. Ten aanzien van de gevorderde toekomstige reiskosten en medische schade en de aanschaf van de videodeurbel met toebehoren, heeft de officier van justitie verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging acht de immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,-. Wat betreft de materiële schade heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de beoordeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, een vergoeding voor immateriële schade tot een bedrag van € 6.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening en een vergoeding voor materiële schade tot een bedrag van € 1.837,06, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering tot aan de dag der algehele voldoening. Dit materiële schadebedrag bestaat uit:
  • reiskosten naar Slachtofferhulp (€ 10,80);
  • Midalgan Crème (€ 10,99);
  • eigen risico (€ 259,85);
  • littekenzalf (€ 60,-) en;
  • 2 maanden verlies aan verdienvermogen (€ 1.495,42).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overige posten van de vordering. Het gaat hierbij om deels toekomstige (reis)kosten voor onder andere psychische hulp, (psychosomatische) fysiotherapie en de huisarts. Ook gaat het om slaapmedicatiekosten, een videodeurbel, huishoudelijke hulp, overig verlies aan verdienvermogen. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezenverklaarde feit. In dit kader wijst de rechtbank op de omstandigheid dat deze kosten verbonden worden aan de vrees van de benadeelde partij dat verdachte haar alsnog zal ombrengen. Die vrees is echter niet in lijn met het gedrag dat de benadeelde partij vertoont richting verdachte. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dat geldt ook ten aanzien van het overige deel van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 02/243544-21.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering na voorwaardelijke veroordeling tot ten uitvoerlegging van de door de politierechter Zeeland-West-Brabant te Breda op 31 mei 2022 voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 40 uren toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
Beoordeling.
De vordering voldoet aan de wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Primair:
poging tot doodslag
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1 primair:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
waarvan 12 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij de reclassering.
Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij de Verslavingsreclassering Novadic-Kentron op het adres Verlengde Poolseweg 2, 4818 CL Breda. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling.
Veroordeelde laat zich behandelen door Novadic-Kentron Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
-
Alcoholverbod
Veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek/RUMA en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
t.a.v. feit 1 primair:
 Legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 7.837,06 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 74 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 1.837,06 euro ter vergoeding van materiële schade en 6.000,00 euro ter vergoeding van immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 7.837,06 euro, bestaande uit een bedrag van 1.837,06 aan materiële schade en een bedrag van 6.000,00 euro aan immateriële schade.
Het toegewezen bedrag in verband met immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag in verband met materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Slaar, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. A. Bril, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 21 februari 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, onderzoeknummer OB2R022075, onderzoeksnaam Ecosport.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 26.
3.Proces-verbaal van verhoor getuigen bij de rechter-commissaris van 23 januari 2023, p. 16.
4.Proces-verbaal van verhoor getuigen bij de rechter-commissaris van 23 januari 2023, p. 17.
5.Verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 7 februari 2023.
6.Proces-verbaal van verhoor getuigen bij de rechter-commissaris van 23 februari 2023, p. 6.
7.Proces-verbaal van verhoor getuigen bij de rechter-commissaris van 23 februari 2023, p. 4.
8.Bijlage bij proces-verbaal forensisch onderzoek persoon, p. 49.
9.Bijlage bij proces-verbaal forensisch onderzoek persoon, p. 50.
10.Bijlage bij proces-verbaal forensisch onderzoek persoon, p. 50.