Beoordeling door de rechtbank
2. Eiseres heeft zich gemeld voor een herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft dit verzoek in behandeling genomen. In een brief van 1 juli 2021 heeft verweerder de termijn van herbeoordeling verlengd met zes maanden. In een brief van 2 maart 2021 heeft verweerder gezegd dat eiseres in aanmerking komt voor minimaal het compensatiebedrag van € 30.000,- en dat dit bedrag op 25 februari 2021 op haar bankrekening staat. In een brief van 29 december 2021 heeft verweerder gezegd dat de herbeoordeling van haar verzoek niet voor 11 januari 2022 zal plaatsvinden.
3. Vast staat dat de beslistermijn op het verzoek van 11 januari 2021 tot herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag is overschreden. Vast staat ook dat eiseres verweerder op 2 februari 2022 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Verweerder heeft in een besluit van 17 mei 2022 de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend aan eiseres omdat meer dan 42 dagen na de ingebrekestelling nog geen besluit over de herbeoordeling is genomen.
5. Omdat verweerder nog geen besluit op het verzoek om herbeoordeling heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in beginsel doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft op grond van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb, gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk dertien weken.
6. De rechtbank heeft in een eerdere zaak over het niet tijdig beslissen bij zaken over de herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag over toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb, de volgende lijn uitgezet.
7. De rechtbank is van oordeel dat een termijn recht moet doen aan de reële mogelijkheid om zorgvuldig op een verzoek of bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.
8. Bij beroepen gericht tegen het niet tijdig beslissen op een herbeoordelingsverzoek over het recht op kinderopvangtoeslag of op een bezwaar tegen de uitkomst daarvan, houdt de rechtbank de lijn aan dat in die gevallen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat afgeweken moet worden van de standaardtermijn van twee weken. Dit omdat bij verweerder een groot aantal aanvragen voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag is binnengekomen, veel meer dan was voorzien. Dat geldt ook voor het aantal bezwaren. Deze aanvragen en bezwaarschriften moeten allemaal zorgvuldig worden beoordeeld.
9. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een nadere beslistermijn van twaalf weken. Die termijn gaat lopen op de dag na de datum van het verweerschrift van 14 april 2022. Dit omdat verweerder in die eerdere zaken heeft toegelicht ongeveer 12 weken nodig te hebben om alsnog te beslissen. In sommige zaken verzoekt verweerder in het verweerschrift om een langere termijn, maar ook dan is de rechtbank van oordeel dat vanaf de indiening van het verweerschrift een termijn van twaalf weken moet gelden.
10. In de situatie dat na het indienen van het verweerschrift tot aan de datum van de uitspraak van de rechtbank meer dan twaalf weken zijn verstreken, houdt de rechtbank als lijn aan dat zij ondanks de bijzondere omstandigheden, geen aanleiding ziet om op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb af te wijken van de standaardtermijn van twee weken.
11. De rechtbank vindt daarbij doorslaggevend dat verweerder op het moment van het indienen van het verweerschrift wist dat de beslistermijn was overschreden. Verweerder had de procedure om alsnog op een verzoek tot herbeoordeling of bezwaar te beslissen, toen al in gang had kunnen zetten. Verweerder hoeft daarmee niet te wachten tot er een uitspraak van de rechtbank is.
12. Wat betekent de lijn van de rechtbank zoals hiervoor beschreven voor deze zaak?
13. In het verweerschrift van 28 juli 2022 heeft verweerder verzocht om een termijn van dertien weken om alsnog op het verzoek tot herbeoordeling te beslissen. Sinds het indienen van het verweerschrift tot aan de datum van deze uitspraak is die termijn al ruim verstreken. Daarom zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak alsnog op het verzoek van eiseres moet beslissen.
14. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als die termijn van twee weken wordt overschreden.
15. Verweerder heeft verzocht om een dwangsom vast te stellen van minder dan
€ 100,- per dag en met een lager maximum dan € 15.000,-. Dit omdat dat beter zou aansluiten bij de volgorde van afhandeling en omdat de dwangsom is bedoeld om het bestuursorgaan te prikkelen om spoedig te beslissen en niet om het bestuursorgaan te straffen.
16. De rechtbank ziet echter geen reden af te wijken van het landelijk vastgelegde uitgangspunt met betrekking tot de hoogte van de dwangsom. In dat beleid is vastgelegd dat de dwangsom lager wordt vastgesteld als sprake is van een zó gering belang dat de normale hoogte van de dwangsom buiten proportie is. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in een geval zoals dit geen sprake. Het gaat immers potentieel over veel leed en grote (financiële en persoonlijke) gevolgen
.
17. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom daarom vast op € 100,- per dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
18. Het beroep is dus gegrond. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat hij alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom is verschuldigd.