ECLI:NL:RBOBR:2023:6403

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
WR 24/001
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan aanwijzingen voor partijdigheid

Op 6 februari 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant, in de zaak WR 24/001, een wrakingsverzoek afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M. Görsültürk, verzocht om wraking van mr. M. van 't Klooster, rechter in deze rechtbank, op basis van vermeende vooringenomenheid. Het wrakingsverzoek volgde op een zitting van de voorzieningenrechter op 15 januari 2024, waar verzoekster haar bezwaren tegen de rechter uiteenzette. Verzoekster stelde dat de rechter de belangen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, de verweerder in de onderliggende zaak, onterecht had gevolgd en dat dit leidde tot een schijn van partijdigheid.

De wrakingskamer oordeelde dat de rechter haar beslissing had genomen op basis van de beschikbare stukken en het verhandelde ter zitting. De wrakingskamer benadrukte dat de juistheid van de rechterlijke beslissing niet ter beoordeling stond in de wrakingsprocedure, maar dat enkel de schijn van vooringenomenheid aan de orde was. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter vooringenomen was of dat er objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij de wrakingskamer stelde dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid of de objectief gerechtvaardigde schijn daarvan. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24-001
Beslissing van 6 februari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] , te [woonplaats] ,
gemachtigde mr. M. Görsültürk
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. M. van ‘t Klooster,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van de voorzieningenrechter van 15 januari 2024, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechter, met bijlage;
Bij de mondelinge behandeling op 25 januari 2024 zijn verschenen:
- de gemachtigde van verzoekster;
- de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met de nummers
SHE 23/3012, SHE 23/3013 en SHE 23/3014, tussen verzoekster en verweerder (het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven).
De zaak heeft – kort gezegd – betrekking op een drietal besluiten betreffende respectievelijk blokkering, terugvordering en verrekening van de bijstandsuitkering van verzoekster, waarvoor een voorlopige voorziening wordt verzocht.
2.2
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek van 15 januari 2024, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 25 januari 2024, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Met betrekking tot het oordeel van de rechter over het ontbreken van het spoedeisend belang, is sprake van vooringenomenheid. Op de zitting 15 januari 2024 heeft de gemachtigde van verweerder (het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven) aangegeven dat de verrekening al volledig heeft plaatsgevonden, dat de blokkering van de bijstandsuitkering is opgeheven, en dat verzoekster in de maand januari en daaropvolgend haar bijstandsuitkering volledig, onverkort gaat ontvangen. Hiervoor heeft het college van B&W geen bewijs overgelegd. Verzoekster heeft op de zitting daarentegen bewijs overgelegd, waaruit blijkt dat de stellingen van het college van B&W niet juist zijn. De rechter heeft het college van B&W echter gevolgd in haar aannames en op basis daarvan geconcludeerd dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Dit leidt op zijn minst genomen tot het vermoeden van schijn van partijdigheid en vooringenomenheid van de rechter.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten. De rechter heeft -samengevat- aangevoerd dat de stelling van het college van B&W op de zitting niet uit de lucht is komen vallen, maar ook blijkt uit het (primaire) besluit van 6 oktober 2023. Op basis van dit besluit is de verrekening over 2023 opgehouden en daarmee dus ook de blokkering van de uitkering. Op grond van dit besluit, de toelichting daarop van de gemachtigde van verweerder, het feit dat op geen enkele wijze gebleken is dat een dreigende uithuiszetting van verzoekster aan de orde is en ook anderszins op zitting niet van een acute financiële noodsituatie is gebleken, heeft de rechter aangegeven geen spoedeisend belang te zien en te denken niet toe te komen aan de inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening.

3.De beoordeling

3.1
Op grond van artikel 8:15 van de Algemeen wet bestuursrecht (Awb) kan een rechter alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter haar oordeel heeft gevormd op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting.
Hetgeen verzoekster heeft aangevoerd komt erop neer dat zij de rechter vooringenomen vindt omdat deze een onjuiste beslissing heeft genomen. De juistheid van de rechterlijke beslissing kan echter alleen worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) is aangewend. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd, omdat het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Alleen als de beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard, is er grond voor wraking. De aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet. Nog daargelaten de vraag of hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, feitelijk wel juist is, levert al hetgeen verzoekster heeft aangevoerd geen aanwijzing op voor het aannemen van partijdigheid dan wel de objectief gerechtvaardigde schijn daarvan.
3.3
De conclusie van het voorgaande is dat uit de wrakingsgrond niet kan worden afgeleid dat de rechter vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. J. Iding, voorzitter,
mr. M.E. Bartels en mr. E. Boersma, leden, in tegenwoordigheid van de griffier
en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.