ECLI:NL:RBOBR:2023:6401

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
WR 23/029
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve feiten van vooringenomenheid

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 7 december 2023 een verzoek tot wraking van mr. J. Woestenburg afgewezen. Verzoeker, die betrokken was bij een procedure tegen het UWV over de intrekking van zijn Ziektewetuitkering, stelde dat de rechter vooringenomen was. Hij voerde aan dat er stukken ontbraken in het dossier en dat de rechter niet adequaat had gereageerd op zijn verzoek om bepaalde stukken buiten beschouwing te laten. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 november 2023 heeft verzoeker zijn bezwaren toegelicht, maar de rechter was verhinderd om aanwezig te zijn.

De wrakingskamer overwoog dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van concrete feiten die wijzen op vooringenomenheid. De wrakingsgronden van verzoeker werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet had gehandeld in strijd met de vereisten van onpartijdigheid. De procedure rondom het vragen van toestemming voor het delen van medische informatie met de oud-werkgever werd als een standaardprocedure beschouwd, en de rechter had geen blijk gegeven van partijdigheid door niet zelf stukken op te vragen bij andere partijen.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard, omdat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was aangetoond. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 23/029
Beslissing van 7 december 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
verblijvende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. J. Woestenburg,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 30 oktober 2023 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 2 november 2023;
  • een brief van 3 november 2023 van verzoeker, met daarbij een toelichting met betrekking tot een tweede wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 21 november 2023 op de nadere toelichting op het (tweede) wrakingsverzoek van verzoeker.
Bij de mondelinge behandeling op 23 november 2023 is verschenen:
- verzoeker.
De rechter heeft op 22 november 2023 bericht, verhinderd te zijn om bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te zijn.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SHE 22/2331 tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV). Als derde-partij neemt de ex-werkgeefster van verzoeker deel aan het geding. De zaak heeft – kort gezegd – betrekking op een intrekking van de Ziektewetuitkering van verzoeker.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in de wrakingskamer heeft verzoeker desgevraagd aangegeven dat wat hij in zijn schriftelijke stuk ‘tweede wrakingsverzoek’ heeft genoemd, is bedoeld als nadere reden voor de wraking van 30 september 2023. De rechtbank zal deze tweede brief van verzoeker dan ook als zodanig beschouwen.
2.3.
Verzoeker heeft, samengevat, het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd:
Er ontbreken stukken in het dossier. Verzoeker heeft aangegeven dat hij deze stukken aan het dossier wil laten toevoegen en dat hij zich zonder deze stukken niet goed kon verdedigen. Omdat de rechter de relevantie van de stukken wilde bespreken, heeft verzoeker gemeend dat de rechter niet relevante stukken van het UWV buiten beschouwing moet laten. Doordat de rechter daar niet op in is gegaan, geeft de rechter er blijk van partijdig te zijn.
De stukken in de zogeheten "C-map" zijn niet compleet. Verzoeker heeft geprobeerd deze op te vragen bij andere partijen dan de ex-werkgeefster en het UWV, maar krijgt deze informatie niet. De rechter doet onvoldoende om deze stukken te krijgen en ziet dus de urgentie van deze stukken niet, hetgeen een aanwijzing is van vooringenomenheid.
De medische stukken zijn bij de rechtbank nog niet aan de orde geweest. Door het vragen van toestemming aan verzoeker om zijn medische informatie te delen met de oud-werkgever, laat de rechter weten dat hij het standpunt van het UWV gegrond acht.
Er zijn stukken ingekomen tien dagen vóór de zitting. Deze stukken heeft verzoeker niet ontvangen voorafgaand aan de zitting/uitspraak en deze zijn ook niet besproken op de zitting.
2.4.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. De rechter heeft - samengevat - aangevoerd dat verzoeker op de zitting naar voren heeft gebracht dat hij stukken miste. Voor de rechter was het niet duidelijk of de stukken die verzoeker noemde, op de zaak betrekking hadden. Om dat duidelijk te krijgen vond de rechter het noodzakelijk om eerst hierover het UWV te bevragen. Het toestemming vragen aan verzoeker voor het toesturen van medische gegevens aan de oud-werkgever betreft een standaardprocedure, als de oud-werkgever als belanghebbende aan het geding deelneemt. Over de vierde wrakingsgrond heeft de rechter nog aangevoerd dat hij op een zitting altijd nagaat of alle partijen beschikken over de stukken die kort vóór de zitting zijn ontvangen. Als stukken korter dan tien dagen voor de zitting worden ontvangen, beslist de rechter of die stukken in het geding worden toegelaten, waarbij de standpunten van partijen worden betrokken.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemeen wet bestuursrecht (Awb) kan een rechter alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De eerste wrakingsgrond is dat de rechter niet zou zijn ingegaan op het verzoek van verzoeker om niet relevante stukken van het UWV buiten beschouwing te laten. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt dat vanaf het begin van de zitting discussie is gevoerd over de dossierstukken. De rechter heeft op de zitting eerst de standpunten van partijen hierover gevraagd. Vervolgens is de rechter gewraakt. Uit het proces-verbaal volgt dat de rechter is gewraakt voordat het partijdebat was gesloten en voordat hij een beslissing kon nemen. Uit niets blijkt dat de rechter het standpunt van verzoeker over het buiten beschouwing laten van stukken niet zou beoordelen. Gelet op voormelde gang van zaken heeft verzoeker niet met feiten en omstandigheden onderbouwd waar de (objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de rechter uit blijkt.
3.3.
Over de tweede wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer dat het aan partijen is om de rechter te informeren. Er is geen wettelijke grondslag voor de (bestuurs)rechter om stukken op te vragen bij andere partijen dan de procesdeelnemers. Door zich niet tot andere partijen te wenden, heeft de rechter dus geen blijk gegeven van vooringenomenheid. Evenmin had verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees van
onpartijdigheid hieruit kunnen afleiden.
3.4.
Wat betreft het vragen om toestemming voor het toesturen van medische stukken van betrokkene aan de oud-werkgever, die als belanghebbende aan het geding deelneemt, geldt het volgende. Het vragen om toestemming voor het toesturen van medische informatie aan de ex-werkgeefster is een standaardprocedure die bedoeld is om te voorkomen dat anderen zomaar de beschikking krijgen over mogelijk voor verzoeker gevoelige informatie. Deze procedure volgt uit de wet en hier komt geen rechterlijke toetsing aan te pas. De beoordeling door de rechter vindt pas plaats als verzoeker zou hebben geweigerd om de ex-werkgever kennis te laten nemen van de medische gegevens. In dat geval moet de bestuursrechter beoordelen of kennisneming van stukken door de ex-werkgeefster de persoonlijke levenssfeer van verzoeker onevenredig zou kunnen schaden (artikel 8:39 lid 1 in samenhang gelezen met artikel 8:32 lid 2 Awb). Uit het vragen van toestemming met betrekking tot de medische stukken door de griffier kan, gelet op het voorgaande, niet worden afgeleid dat de rechter het verzoek van het UWV reeds gegrond acht. Deze wrakingsgrond slaagt dus niet.
3.5.
Over de laatste wrakingsgrond, namelijk stukken die binnen tien dagen voor de zitting ingediend zijn, geldt dat de rechter in zijn reactie heeft aangegeven dat hij op een zitting altijd nagaat of partijen beschikken over de stukken die kort vóór de zitting zijn ontvangen. Als stukken korter dan tien dagen voor de zitting worden ontvangen, beslist de rechter of die stukken in het geding worden toegelaten, waarbij de standpunten van partijen worden betrokken. Uit het proces-verbaal van de zitting is het de wrakingskamer voldoende gebleken dat in dit geval de rechter niet aan de bespreking van (het toelaten van) deze stukken is toegekomen, omdat hij door verzoeker al was gewraakt. Deze wrakingsgrond slaagt dan ook niet.
3.6.
De conclusie van het voorgaande is dat uit de wrakingsgronden niet kan worden afgeleid dat de rechter vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.O.Y. Elagab, voorzitter, G.J. Roeterdink en F. Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op 7 december 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.