ECLI:NL:RBOBR:2023:6396

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
WR 23/022
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond wrakingsverzoek in civiele procedure met misbruik van wrakingsinstrument

Op 11 augustus 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker, in zijn hoedanigheid als bestuurder van een B.V. Het verzoek was gericht tegen mr. V.G.T. van Emstede, rechter in de betreffende zaak. De verzoeker stelde dat er sprake was van vooringenomenheid en dat hij vreesde dat het faillissement van zijn onderneming zou worden uitgesproken, wat niet in het belang van de onderneming of de wederpartij zou zijn. De rechter heeft echter in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat het wrakingsverzoek onvoldoende was onderbouwd.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld op basis van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, en voor een succesvol wrakingsverzoek zijn bijzondere omstandigheden nodig die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleveren. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond. Daarom werd het verzoek aanstonds ongegrond verklaard.

Bovendien werd opgemerkt dat de verzoeker eerder al een wrakingsverzoek had ingediend, dat op 28 juli 2023 ongegrond was verklaard. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker het wrakingsinstrument misbruikte, wat leidde tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. De kamer besloot dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet meer in behandeling zou worden genomen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 23/022
Beslissing van 11 augustus 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van
artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
van
[verzoeker] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van [naam]
B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. V.G.T. van Emstede,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 8 augustus 2023 waarin het mondelinge wrakingsverzoek is vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 8 augustus 2023.

2.Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak
met rekestnummer C/01/3946750 / FT RK 23/351 van [naam] B.V. en [naam] . tegen [naam] B.V.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat er sprake is van vooringenomenheid en dat hij aanvoelt dat het faillissement zal worden uitgesproken, terwijl dat niet in het belang is van de onderneming of de wederpartij.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft in de schriftelijke reactie aangevoerd dat het wrakingsverzoek onvoldoende is onderbouwd.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan een rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit artikel 37 Rv volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer kan het verzoek tot wraking zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond of niet-ontvankelijk verklaren indien het verzoek niet is gemotiveerd. Dit volgt uit artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant.
3.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker zijn wrakingsverzoek onvoldoende heeft gemotiveerd. Uit de enkele, niet nader onderbouwde stellingen dat er vooringenomenheid is of dat verzoeker een voorgevoel heeft, blijkt niet dat de rechter vooringenomen is. Evenmin kan hieruit de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bij de rechter worden afgeleid. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking daarom aanstonds ongegrond verklaren. Voor een behandeling van het verzoek ter zitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
3.4.
Verzoeker heeft in deze procedure reeds eerder een wrakingsverzoek gedaan. Dat verzoek is bij beslissing van 28 juli 2023 (WR 23-021) aanstonds ongegrond verklaard, maar heeft geleid tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoeker het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking aanstonds ongegrond; en
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter, mr. V.R. de Meyere en
mr. C.A. Mandemakers, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.