ECLI:NL:RBOBR:2023:613

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
21/1667, 22/1403
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de omzetting van kamerbewoning naar studio's in Eindhoven

Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaken van eisers 1 en 2 tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het uitbreiden van een pand en het omzetten van zes bestaande kamers in tien studio’s. De rechtbank heeft vastgesteld dat de goothoogte van het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat er voldoende parkeergelegenheid is voorzien. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de vergunning in stand blijft. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers beoordeeld, waaronder de invloed van het bouwplan op het straatbeeld en de verkeersveiligheid. De rechtbank concludeert dat de vergunning niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat de wijziging van het bouwplan van ondergeschikte aard is. De rechtbank heeft ook de relevante wet- en regelgeving in overweging genomen, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het bestemmingsplan "Strijp- Gestel- en Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid 2020". De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 21/1667 uitspraken
SHE 22/1403
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2023 in de zaken tussen
[eiser 1] ,uit [woonplaats] , eiser 1,
(gemachtigde: mr. M. Godderij),
[eiser 2], uit [woonplaats] , eiser 2,
(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven(het college)
(gemachtigde: mr. G.D. van Leeuwen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghouder], uit [plaats] , vergunninghouder,
(gemachtigde: mr. H.P. Wiersema).
Inleiding
1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers 1 en 2 tegen het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het realiseren van een aanbouw alsmede het omzetten van zes kamers in tien studio’s ter plaatse van het pand aan de [adres] in Eindhoven.
2. Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 22 oktober 2020, verzonden 26 oktober 2020, verleend.
3. Het college heeft de omgevingsvergunning herzien bij besluit van 18 november 2021. Hierbij is als voorschrift aan de vergunning verbonden dat het autoparkeervak naast de doorgang aan de achterzijde fysiek moet zijn begrensd. Voor het gebruik van twee autoparkeerplaatsen in de openbare ruimte moet een totaalbedrag worden betaald van
€ 2.000,00.
4. De omgevingsvergunning is (nogmaals) herzien bij besluit van 11 mei 2022. Met dit besluit is de voorwaarde dat het autoparkeervak naast de doorgang aan de achterzijde van het perceel fysiek moet worden begrensd, aangepast. Aangegeven is dat dit bijvoorbeeld kan door het plaatsen van een betonnen parkeerband/stootband in de bestrating van de parkeerplaatsen.
5. Met de bestreden besluiten van 12 mei 2022 op de bezwaren van eisers is het college bij de (herziene) omgevingsvergunning gebleven.
6. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
7. Op 14 november 2022 heeft het college de omgevingsvergunning van 22 oktober 2020 opnieuw herzien. Onderdeel hiervan is de door vergunninghouder ingediende revisietekening die hangende bezwaar door hem is overgelegd aan het college. De wijziging ziet op de (bouwkundige) aansluiting van het bouwplan op het belendende buurpand en een vermindering van het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein van vier naar drie parkeerplaatsen.
8. De rechtbank heeft de beroepen op 6 december 2022 op zitting behandeld. Het beroep van eiser 1 is geregistreerd onder SHE 21/1667, het beroep van eiser 2 onder SHE 22/1403.
Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser 1 en 2, de gemachtigden van eisers, de gemachtigde van het college, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.
9. Het college heeft met instemming van de rechtbank na de zitting het herziene besluit omgevingsvergunning van 14 november 2022 toegezonden. Ook heeft het college met instemming van de rechtbank nadere informatie van vergunninghouder doorgegeven over de afmetingen van de garage.
10. Op 12 december 2022 hebben (de gemachtigden van) eiser 1 en eiser 2 ieder een nadere reactie gegeven op de gewijzigde omgevingsvergunning.
Beoordeling door de rechtbank
11. De rechtbank beoordeelt de verlening van een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van het pand aan de [adres] alsmede het omzetten van zes bestaande kamers in
tien studio’s. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
12. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wet- en regelgeving
13. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
14. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 29 mei 2020 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een aanbouw alsmede voor het omzetten van zes kamers in tien studio’s (kleiner dan 60 m2) betreffende het pand gelegen aan de [adres] . De aanbouw wordt gerealiseerd aan de achterzijde van het pand. Het bouwplan voorziet in een functiewijziging van het bestaande pand, namelijk het wijzigen van een kamergewijs bewoond pand naar zelfstandige woonruimten.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” en “planologische afwijking van het bestemmingsplan”.
Naar aanleiding van de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften heeft vergunninghouder besloten om wijzigingen in het bouwplan aan te brengen, waarna het college op 18 november 2021 en op 11 mei 2022 een gewijzigd besluit heeft genomen en een nieuwe omgevingsvergunning heeft verleend.
Ter zitting is gebleken dat naar aanleiding van de bezwaren van de eigenaar van het naastgelegen pand nr. [nummer] er nieuwe wijzigingen in het bouwplan hebben plaatsgevonden die zien op de aansluiting met dit pand. De nieuw te bouwen buitenwand wordt los gebouwd van het buurpand. De afwatering van het hoofdgebouw van het buurpand wordt aangesloten op een verholen goot. Tevens is op verzoek van vergunninghouder sprake van een wijziging van het aantal parkeerplaatsen aan de achterzijde van vier naar drie parkeerplaatsen.
Dit heeft geleid tot het besluit van 14 november 2022 tot wijziging van de omgevingsvergunning. Het college heeft ter zitting de gewijzigde bouwtekening overgelegd en nadien het gewijzigde besluit (met meerdere tekeningen) toegezonden.
15.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Strijp- Gestel- en Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid 2020”. Aan het in geding zijnde perceel is de bestemming “Wonen” toegekend en de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie-1” toegekend. Op grond van artikel 21, lid 21.1.1 onder aa, van de planregels is het niet toegestaan om een kamergewijs verhuurde woning te wijzigen naar twee of meerdere woningen. Het college heeft daarom de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en in het bestreden besluit ook een omgevingsvergunning voor de activiteit “planologische afwijking van het bestemmingsplan” aan vergunninghouder verleend. Daarbij is toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, en onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.
Ingetrokken beroepsgrond16. Ter zitting heeft eiser 1 zijn beroepsgrond dat er geen sprake is van een uitbreiding van het hoofdgebouw maar van een aanbouw, ingetrokken.
Wijzigingsprocedure
17. De wijziging van het vergunde bouwplan bij besluit van 14 november 2022 betreft een wijziging van ondergeschikte aard, wat als zodanig ook niet door eisers is betwist. Het houdt slechts geringe wijzigingen van het bouwplan in met het oog op de aansluiting met het naburige pand. Tevens is het aantal parkeerplaatsen met één verminderd.
18. Eiser 2 stelt dat indien het college de verleende omgevingsvergunning wenste te wijzigen, het besluit van 14 november 2022 een wijziging van het bestreden besluit had moeten zijn geweest.
19. In dit besluit staat: “Op 26 oktober 2020 hebben we de omgevingsvergunning verleend. Tegen de verleende vergunning is bezwaar gemaakt. Hangende dit bezwaar is door de aanvrager een revisietekening ingediend met wijzigingen van ondergeschikte aard (welk deel uitmaakt van dit besluit). Op basis daarvan heroverwegen wij het primaire besluit van 26 oktober 2020.”
20. Omdat bij een beslissing op bezwaar sprake is van een heroverweging van het primaire besluit en in het besluit van 14 november 2022 wordt overwogen dat het primaire besluit van 26 oktober 2020 wordt heroverwogen, ziet de rechtbank dit besluit reeds hierom als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht. Aldus heeft dit besluit rechtsgevolg. Het beroep van eisers 1 en 2 is van rechtswege gericht tegen dit wijzigingsbesluit.
Dit betoog slaagt niet.
Goothoogte21. Eiser 1 betoogt dat met het bouwplan de in de planregels maximaal toegestane goothoogte van 6 meter wordt overschreden. De bestaande goothoogte geldt als maximum goothoogte, aldus eiser 1, waarbij hij wijst op artikel 21, lid 21.2.1, onder f, gelezen in samenhang met artikel 25, lid 25.2, onder b, van de planregels. Eiser stelt dat de dakopbouw ten onrechte in aanmerking is genomen bij het bepalen van de goothoogte, omdat de dakopbouw feitelijk geen substantieel aandeel in de afwatering van het hemelwater van het desbetreffende pand heeft.
22. Het college stelt zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar de door eiser genoemde planregels, op het standpunt dat in het geval sprake is van meerdere goothoogten, de hoogste bestaande goothoogte de maximaal toegestane goothoogte is. In het onderhavige geval is sprake van 2 goothoogtes, één op 6 meter en één op 8,75 meter. Aldus is de maximaal toegestane hoogte van de goot 8,75 meter.
Op grond van artikel 2, lid 2.3, van de planregels wordt de goothoogte gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Volgens het college is in het bestaande pand aan de linker voorzijde sprake van een dakopbouw en is deze bepalend voor de goothoogte van het pand. Op de bestaande dakopbouw is sprake van een goot, die daadwerkelijk een functie heeft om het regenwater te verzamelen en af te voeren, dat daarna verder wordt afgevoerd middels een later aangebrachte regenpijp die afwatert op een lager gelegen dakgoot. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat oorspronkelijk sprake was van een regenpijp aan de rechterzijde van de dakopbouw. De dakopbouw heeft naar het oordeel van het college feitelijk een substantieel aandeel in de afwatering van hemelwater van het desbetreffende pand. Daarom moet de dakopbouw bij de bepaling van de maximale goothoogte in aanmerking worden genomen. De bestaande goothoogte van de oorspronkelijke dakopbouw bedraagt 8,75 meter en de goothoogte van de nieuwbouw bedraagt eveneens 8,75 meter. Mitsdien wordt de maximaal toegestane goothoogte bij realisatie van het bouwplan niet overschreden.
23. In geschil is of de hoogte van de bestaande dakopbouw met het platte dak aan de voorzijde van het pand aangemerkt kan worden als maatgevend voor de bestaande oftewel de maximaal toegestane goothoogte.
De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat vanaf het platte dak van de bestaande dakopbouw afwatering plaatsvindt van het hemelwater, ook het hemelwater dat van het erboven gelegen schuine dakvlak op het platte dak stroomt. Dat deze afwatering niet zichtbaar is, betekent niet dat er geen sprake is van een goot als bedoeld in het bestemmingsplan [1] . Op de foto’s is te zien dat aan de rechterzijde van de dakopbouw een regenpijp aanwezig is, die daadwerkelijk een functie heeft, namelijk om het water af te voeren op de lager gelegen dakgoot. De maximale goothoogte in deze zaak wordt bepaald door de onderkant van de goot van de dakopbouw. Deze hoogte bedraagt 8,75 meter. Nu niet in geschil is dat de goothoogte van de voorziene aanbouw ook 8,75 meter bedraagt, heeft het college terecht gesteld dat de maximaal toegestane goothoogte niet wordt overschreden bij realisatie van het bouwplan.
Dit betoog slaagt niet.
Parkeergelegenheid24. Eisers stellen over de oorspronkelijk op de bouwtekening weergegeven situatie omtrent het aantal parkeerplaatsen voor auto’s dat deze op papier weliswaar lijkt te kloppen, maar dat in de praktijk in ieder geval de buitenste parkeerplaatsen niet bruikbaar zijn indien de overige in gebruik zijn, omdat in- en uitstappen eenvoudig onmogelijk is. Ook de vijfde parkeerplaats aan de zijkant van het pand is te smal om bruikbaar te kunnen zijn. Verder is er dan ook onvoldoende manoeuvreerruimte op het terrein over voor de bereikbaarheid en de ontsluiting van de parkeervakken in combinatie met de fietsenstalling.
Ten aanzien van de wijziging van de parkeersituatie vanwege de verleende vergunning van 14 november 2022, hebben eisers naar voren gebracht dat de parkeerplaats aan de voorzijde (ter hoogte van de af te breken garage) veel te krap is om te bereiken en om de bestuurder van de auto dan ook nog te laten uitstappen. Hierdoor zal er alsnog geparkeerd gaan worden in het openbaar gebied. Deze parkeerplek mag daarom niet meegeteld worden bij de vraag of voldaan wordt aan de parkeerbehoefte.
25. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de breedte van de parkeerplaatsen (vier aan de achterzijde en 1 aan de zijkant) voldoet aan de NEN-norm. De parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein.
Op 24 februari 2022 heeft de aanvrager een gewijzigde tekening overgelegd waaruit volgt dat er parkeerbeugels op de parkeerplaatsen worden geplaatst zodat sprake is van een niet openbaar parkeerterrein. Ingevolge NEN 2443:2013 nl, Tabel 4b afmetingen van verschillende onderdelen van niet-openbare parkeerterreinen en openbare parkeerplaatsen bij haaks of schuin parkeren, dient de minimale breedte van de parkeerplaatsen 2,30 meter te bedragen. Hieraan wordt voldaan.
Het college heeft voorts ter zitting aangegeven dat de verleende omgevingsvergunning bij besluit van 14 november 2022 nogmaals is aangepast omdat aanvrager nog één extra parkeerplaats in de openbare ruimte afkoopt. De afdeling Verkeer heeft laten weten dat dit mogelijk is. Als gevolg hiervan resteren er drie parkeerplaatsen op het achterterrein die met een breedte van 2,50 meter voldoende ruimte bieden voor het in- en uitstappen van bestuurders en passagiers. Ook is sprake van voldoende manoeuvreerruimte voor het in- en uitparkeren van de auto’s.
Ten aanzien van de parkeerplaats aan de voorzijde stelt het college dat ook deze voldoende breed is om als een bruikbare parkeerplaats te worden aangemerkt. Daarbij is ter zitting opgemerkt dat de muur als onderdeel van de te slopen garage eveneens zal verdwijnen.
26. Ingevolge het bepaalde in artikel 33.1, aanhef en onder a, van de planregels dient bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen vast te staan dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de beleidsregels “Actualisatie nota parkeernormen” wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
In bijlage 1 van de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 wordt voor een parkeerplaats voor auto’s verwezen naar een ruimte conform “NEN 2443:2013”.
27. Tussen partijen is niet in geschil dat uit de parkeerberekening blijkt dat er zeven extra autoparkeerplaatsen ten gevolge van het bouwplan nodig zijn. Van de benodigde parkeerplaatsen zullen thans vier parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
Er is ruimte voor één auto op de inrit aan de voorzijde (na de sloop van de garage). In de tuin aan de achterzijde van het pand zullen, gelet op de meest recente omgevingsvergunning, drie parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Het gebruik van drie parkeerplaatsen in de openbare ruimte is afgekocht.
28. De rechtbank stelt vast dat ter zitting is gebleken dat aan de achterzijde van het pand sprake zal zijn van drie parkeerplaatsen die met parkeerbeugels zijn af te sluiten. In zoverre zijn de parkeerplaatsen niet aan te merken als openbaar toegankelijk parkeerterrein.
Gelet op de vermindering van het aantal parkeerplaatsen van vier naar drie - op dezelfde daarvoor beschikbare (totaal-)oppervlakte als waar voorheen vier parkeerplaatsen waren geprojecteerd - dient het ervoor te worden gehouden dat, zoals door het college aangegeven, de parkeerplaatsen een parkeervakbreedte van 2,50 meter hebben. Door eisers is niet betwist dat hiermee wordt voldaan aan de NEN-normen.
Door de ruimere breedte dient het er tevens voor te worden gehouden dat er voldoende ruimte op het terrein aan de achterzijde is om te kunnen manoeuvreren en bij de buitenste parkeerplaatsen in en uit te stappen. Mitsdien is op dit deel van het perceel sprake van drie bruikbare parkeerplaatsen.
29. Wat de te realiseren parkeerplaats aan de voorzijde betreft stelt de rechtbank vast dat deze, gelet op de door het college overgelegde detailtekening van deze parkeerplaats, een breedte heeft van 2,40 meter. Daarbij is uitgegaan van de ruimte tussen een uitstekend klein deel van de muur aan de voorzijde van de woning en de erfafscheiding van de muur van de buurman.
Ter zitting is aangegeven dat ook de muur van de te slopen garage zal worden verwijderd. Dit komt overeen met de tekening. Hierop is zichtbaar dat er meteen na de ingang tot dit deel van het perceel een smalle (extra) ruimte resteert tussen de te realiseren parkeerplaats en de muur van de woning. De totale ruimte om in en uit te stappen is derhalve minimaal 2,50 (volgens vergunninghouder 2,56 meter). Dit is voldoende om te kunnen spreken van een bruikbare parkeerplaats.
De rechtbank is van oordeel dat aldus, wat betreft de parkeergelegenheid voor auto’s, wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 33.1 van de planregels.
30. Eisers stellen verder, kort samengevat, dat op het perceel niet voldoende ruimte is om een fietsenstalling voor 22 fietsen te maken met de daarbij benodigde ruimte om op en af te stappen.
31. Het college stelt dat er voldoende manoeuvreerruimte is voor het fietsparkeren. De fietsparkeerplaatsen voldoen aan de vereiste afmetingen. Wel bestaat het risico dat de bereikbaarheid van de fietsparkeerplaatsen in het gedrang komt in geval de auto’s niet binnen de naastgelegen vakken worden geparkeerd. Daarom is als voorschrift in het herziene besluit opgenomen dat het parkeervak naast de doorgang aan de achterzijde van het perceel fysiek moet worden begrensd. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van een betonnen parkeerband/stootband in de bestrating van de parkeerplaatsen. Door vergunninghouder wordt voorzien in de op basis van de parkeertool berekende behoefte van 22 fietsparkeerplaatsen op eigen terrein.
Ter zitting is door de gemachtigde van het college aangegeven dat, gelet op de gewijzigde tekening die hoort bij het besluit van 14 november 2022, (thans) sprake is van een rij met zogeheten fietsnieten. Deze worden (meren-)deels gerealiseerd ter hoogte van de parkeerplaatsen aan de achterzijde en deels ter hoogte van het einde van de parkeerplaats aan de voorzijde.
32. De rechtbank stelt vast dat, zoals hiervoor reeds is aangegeven, ingevolge artikel 33.1, onder a, van de planregels dient vast te staan dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” sprake is van voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de beleidsregels “Actualisatie nota parkeernormen”.
In Bijlage 9 bij deze nota zijn de “Fietsparkeernormen” opgenomen. Gelet op deze normen zijn bij een niet-grondgebonden woning ˂ 60 m2 twee fietsparkeerplaatsen per woning en 0,2 voor bezoekers per woning benodigd.
Indien wordt uitgegaan van 10 woningen wordt uitgekomen op in totaal 22 vereiste fietsparkeerplaatsen. Gelet hierop heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat met het bouwplan 22 parkeerplaatsen voor fietsen zijn benodigd.
Gelet op de door het college ter zitting overgelegde (gestempelde) tekening die deel uitmaakt van het besluit van 14 november 2022 is aan de achterzijde sprake van een fietsenstalling (fietsnieten) ten behoeve van 22 fietsen. Niet gebleken is dat de plaatsing (en bruikbaarheid) daarvan feitelijk niet haalbaar zou zijn. Voorts is op een na de zitting toegezonden (ongestempelde) tekening tevens sprake van 4 fietsparkeerplaatsen bij de (auto)parkeerplaats aan de voorzijde.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van voldoende fietsparkeergelegenheid als bedoeld in artikel 33.1 van de planregels.
33. Het betoog slaagt niet.
Wijziging straatbeeld
34. Eiser 1 stelt tevens dat het college heeft miskend dat het beeld aan de straatzijde wijzigt, omdat de garage die behoort tot de originele bouw, wordt gesloopt.
35. Het college heeft ter zitting gesteld dat het bouwplan, waaronder het amoveren van de garage, is besproken in de erfgoedcommissie en akkoord is bevonden.
36. De rechtbank stelt vast dat door de commissie ruimtelijke kwaliteit (waarvan de erfgoedcommissie onderdeel uitmaakt) is aangegeven dat het plan ligt in een gebied met de cultuurhistorische aanduiding: aan een oude wegstructuur gerelateerde bebouwing. De uitbreiding zal net iets hoger worden dan de noklijn van de rechterbelending maar de zichtbaarheid vanaf de openbare weg is, door de ligging achter deze belending, zeer beperkt. De invloed op het straatbeeld is, aldus de commissie, zeer beperkt.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geoordeeld dat met het bouwplan aan de achterzijde sprake is van een verstoring van het straatbeeld.
Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat eiser geen tegenadvies van een op dit gebied deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd die grond tot twijfel geeft ten aanzien van de juistheid van het advies van de commissie.
Dat als gevolg van de afbraak van de relatief kleine garage aan de voorzijde wel sprake is van een verstoring acht de rechtbank eveneens niet aannemelijk, gelet ook op genoemd advies. Overigens bepalen blijkens de toelichting op het bestemmingsplan vooral de gevels van de woningen in hoge mate het straatbeeld.
Dit betoog faalt.
Verkeersbewegingen
37. Eiser 1 bestrijdt tot slot dat het bestreden besluit berust op een goede ruimtelijke onderbouwing. Eiser heeft vooral problemen met de toename van het aantal verkeersbewegingen. Het college heeft onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat een toename zal leiden tot grote verkeersonveiligheid, aangezien de weg smal is en de parkeerdruk hoog.
38. Het college heeft ter zitting aangegeven dat de afdeling Verkeer op 16 juli 2020 advies heeft uitgebracht. Aan de achterzijde is sprake van drie parkeerplaatsen op eigen terrein, uitkomende op de Siermanhof. Vanuit verkeersoogpunt bestaat volgens het college geen bezwaar hiertegen. Daarbij is gekeken naar de verkeersveiligheid.
39. De rechtbank stelt vast dat aan de achterzijde sprake is van drie parkeerplaatsen voor auto’s op eigen terrein. De parkeerplaatsen zullen worden voorzien van af te sluiten parkeerbeugels. Dit maakt dat alleen de huurders die beschikken over een sleutel van een parkeerplaats hun auto daar kunnen parkeren. De rechtbank vermag niet in te zien dat bij gebruikmaking van de toegangsweg naar de parkeerplaatsen dit aanleiding zal zijn voor verkeersonveilige situaties. Mitsdien is in zoverre geen sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Voor zover sprake zal zijn van te hard (aan-)rijden naar de parkeerplaatsen is dit een zaak van handhaving door de politie.
Dit betoog slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
40. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten. Volledigheidshalve merkt de rechtbank hier nog over op dat zij in het feit dat het college hangende beroep een wijziging in de vergunning heeft aangebracht geen grond heeft gezien voor het oordeel dat de omgevingsvergunning die bij het nemen van het bestreden besluit in stand is gelaten in strijd met het bestemmingsplan is verleend. De wijziging in het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein heeft op verzoek van vergunninghouder plaatsgevonden. Niet is gebleken dat de parkeerplaatsen in het eerdere bouwplan niet voldeden aan de NEN normen voor haaksparkeren en niet (allemaal) bruikbaar waren. De eerdere vergunning voorzag, gelet op de oude tekening waarop vier auto’s staan ingetekend, in de vereiste 22 fietsparkeerplaatsen ter hoogte van dezelfde plekken op het perceel waar dit thans ook het geval is. Niet aannemelijk is geworden dat dit in de oude situatie geen bruikbare fietsparkeerplaatsen waren.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
15 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19
1.Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b. t/m d. (..).
Bijlage II Besluit omgevingsrecht
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
Bestemmingsplan “Strijp- Gestel- en Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid 2020”(vastgesteld 22 september 2021)
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.3 Goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Artikel 21 Wonen
21.1 Bestemmingsomschrijving
21.1.1 Bestemming
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
(…)
met dien verstande dat:
aa. een woning en/of kamersgewijs verhuurde woning niet mag worden gewijzigd naar twee of meerdere woningen;
(…).
Artikel 21.2 Bouwregels
21.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. een hoofdgebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak
worden gebouwd;
b. de maximale goot- en bouwhoogte, respectievelijk de maximale bouwhoogte
bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum
goothoogte (m), bouwhoogte (m)’, respectievelijk maximum bouwhoogte (m)’;
c. in afwijking van het bepaalde in sub b. mag de goot- en bouwhoogte van een
gebouw ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ en de aanduiding ‘specifieke
bouwaanduiding - 11’ niet meer bedragen dan bestaand;
d. ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - 5’ mag het
bouwvlak ondergronds overschreden worden;
e. ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’ moet een onderdoorgang
aanwezig te zijn met een minimale hoogte van 2,5 m;
f. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. en b.,
gelden die maten als maxima;
(…).
Artikel 25 Waarde - Cultuurhistorie - 1
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Cultuurhistorie - 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het
bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen
gebied en de bebouwing daarin.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de
bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing
zijn.
25.2 Bouwregels
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels in aanvulling of
afwijking van de andere daar voorkomende bestemmingen:
a. de bestaande voorgevelrooilijn mag niet worden overschreden;
b. de bestaande goot- en bouwhoogte mag niet worden overschreden;
c. van de bestaande dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen mag niet worden afgeweken.
Artikel 33 Overige regels
33.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
b. Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
33.2 Afwijken van parkeereis
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 33.1 indien:
a. uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
b. het voldoen aan de in lid 33.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.
33.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 33.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Actualisatie Nota Parkeernormen 2019

2.Het toepassingskader autoparkeren

Aam de toetsing voor autoparkeren liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:
1.Een nieuwe planontwikkeling mag geen parkeeroverlast voor de nabije omgeving veroorzaken.
2. De verkeersaantrekkende werking en het aantal parkeerplaatsen voor een nieuwe ontwikkeling dient maximaal beperkt te worden.
Stap 5: Gebruik eigen terrein
Voor de parkeerbehoefte die resteert na het doorlopen van stap 1 t/m 4 kunnen op eigen terrein parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Dit betekent dan privé parkeerplaatsen voor (deel)auto’s. Aangetoond moet worden dat de parkeerplaatsen voldoen aan de minimale afmetingen en goed bereikbaar zijn.
Stap 6: Afkoop mobiliteitsfonds
Indien een plan na stap 5 de parkeeropgave niet (volledig) heeft ingevuld, dient voor het restant van de parkeeropgave in het Mobiliteitsfonds een bijdrage geleverd te worden per benodigde parkeerplaats. (..)

3.Het toepassingskader fietsparkeren

3.1
Bij het bepalen van de behoefte aan fietsparkeerplaatsen bij nieuwbouw, een verbouwing of functiewijziging wordt eveneens uitgegaan van “parkeernormen”. De parkeernormen voor fietsen zijn weergegeven in bijlage 6 en zijn gebaseerd op de CROW publicatie 317 “Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie”.
In tegenstelling tot het beschreven proces inzake de bepaling van de parkeeropgave voor autoparkeerplaatsen, hanteert de gemeente Eindhoven voor fietsparkeerplaatsen het uitgangspunt dat de fietparkeeropgave geheel op eigen terrein dient te worden gerealiseerd.
Deze fietsparkeerplaatsen dienen goed toegankelijk te zijn, nabij de entree (max 25 meter), op de begane grond.
4. Juridisch kader, instrumenten voor sturing
4.2
Deze nota heeft het karakter van een beleidsregel en wordt gebruikt bij de invulling van bevoegdheden op grond van de Wet ruimtelijke ordening (bestemmingsplan), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) en de APV (evenementenvergunning). Er bestaan geen landelijk voorgeschreven normen voor parkeren. Wel zijn er landelijke richtlijnen voor de hoogte en het toepassen van parkeerkencijfers. Deze zijn opgenomen in de CROW publicatie 317 ‘Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie’. De gemeente Eindhoven hanteert deze richtlijnen, in combinatie met haar eigen onderzoek en inzichten naar de parkeervraag als insteek voor een genuanceerde vaststelling van haar parkeernormen.
Bijlage 1
Parkeerplaats auto: Waar in deze Nota gesproken wordt over een parkeerplaats voor
auto’s betreft het een ruimte conform de ‘NEN 2443:2013 Parkeren en stallen van personenauto's op terreinen en in garages op terreinen en in garages’, publicatie Nederland Normalisatie-instituut, d.d. maart 2013, of de opvolger daarvan
Parkeerplaats fiets: Waar in deze Nota gesproken wordt over een parkeerplaats voor fietsen betreft het een ruimte of voorziening die voldoet aan de geldende wet- en (bouw)regel-geving.
Bijlage 3 Toelichting Toepassingskader voor auto’s
Stap 5. Gebruik eigen terrein
Parkeervoorziening enkele oprit zonder garage: berekeningsaantal 1, opmerking: oprit minimaal 6 meter diep.
Bijlage 9 Fietsparkeernormen
Deze fietsparkeernormen staan los van de normen in het Bouwbesluit (of eventuele andere wettelijke bepalingen in de toekomst). In het Bouwbesluit staan de minimale normen waaraan voldaan moet worden bij nieuwbouw of verbouwingen. Met deze fietsparkeernormen wordt het benodigde aantal fietsparkeerplaatsen bepaald waar een plan in Eindhoven in moet voorzien.
-Grondgebonden woning: 4 fietsparkeerplaatsen per woning voor bezoekers en 0,2 voor bezoekers per woning
-Niet grondgebonden woning ˂ 60 m2: 2 fietsparkeerplaatsen per woning en 0,2 voor bezoekers per woning

Voetnoten

1.Zie daartoe de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1465.