ECLI:NL:RBOBR:2023:6113

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
C/01/380071 / FA RK 22-1063
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en omzetting van een buitenlandse adoptie naar Nederlands recht met betrekking tot een minderjarige geadopteerde uit Thailand

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 november 2023 uitspraak gedaan over de erkenning van een in Thailand uitgesproken adoptie door Nederlandse adoptiefouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat Thailand enkel zwakke adopties kent en dat de adoptie van de minderjarige door de verzoekers in Nederland van rechtswege kan worden erkend. De rechtbank heeft de verzoekers, beiden wonende in [woonplaats], vertegenwoordigd door advocaat mr. E.P.J. Appelman, in hun verzoeken toegewezen. De rechtbank heeft ook de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [naam gemeente] als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank heeft de procedure gebaseerd op verschillende ingediende F9-formulieren en een rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) dat de juridische context van de Thaise adoptiewetgeving heeft verduidelijkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de adoptie naar Thais recht rechtsgeldig is en dat de adoptie kan worden omgezet naar een sterke adoptie naar Nederlands recht. Tevens is de wijziging van de voornamen en geslachtsnaam van de minderjarige toegewezen, waarbij de geslachtsnaam van de adoptiefouders zal worden aangenomen. De rechtbank heeft de inschrijving van de geboorteakte van de minderjarige in de registers van de burgerlijke stand gelast en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/380071 / FA RK 22-1063
Uitspraak : 2 november 2023
Beschikking over (erkenning) buitenlandse adoptie, omzetting zwakke adoptie naar een sterke adoptie, voornaam- en geslachtsnaamswijziging in de zaak van:

[naam verzoeker A] ,

en
[naam verzoeker B],
hierna te noemen: verzoekers,
beiden wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. E.P.J. Appelman.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [naam gemeente] ,

hierna: de ambtenaar van de burgerlijke stand.
Gelet op het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure betrokken:

de raad voor de kinderbescherming,

locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

De procedure

Deze beschikking volgt op de beschikkingen van deze rechtbank van 20 december 2022 en 20 januari 2023. Bij de laatstgenoemde beschikking heeft de rechtbank het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI) verzocht een onderzoek te verrichten naar de vraagstelling zoals in die beschikking is weergegeven en de rechtbank daarover uiterlijk 24 april 2023 te berichten.
De rechtbank heeft vervolgens kennisgenomen van de volgende stukken:
- een F9-formulier van mr. Appelman, ingediend op 5 juli 2023;
- een F9-formulier van mr. Appelman, ingediend op 10 juli 2023;
- het rapport van IJI, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2023;
- een F9-formulier van mr. Appelman, ingediend op 30 augustus 2023;
- een F9-formulier van mr. Appelman, ingediend op 5 september 2023;
- een F9-formulier van mr. Appelman, ingediend op 15 september 2023;
- een brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand, gedateerd 19 september 2023;
- een F9-formulier van mr. Appelman, ingediend op 5 oktober 2023;
- een F9-formulier (met bijlage) van mr. Appelman, ingediend op 17 oktober 2023.
Gelet op de inhoud van de overgelegde processtukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om de zaak schriftelijk te kunnen afdoen. Er heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.

De verdere beoordeling

Bij beschikking van 20 januari 2023 heeft de rechtbank een aantal vragen geformuleerd die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of de in Thailand uitgesproken adoptie van de minderjarige [X] door verzoekers in Nederland van rechtswege kan worden erkend. Wil sprake zijn van een erkenning van rechtswege, dan dienen aspirant-adoptiefouders te beschikken over een artikel 23 HAV-conformiteitscertificaat. Bij de stukken bevindt zich zo’n certificaat met nummer [nummer] . Dit zou betekenen dat de Thaise adoptie, waarbij verzoekers naar Thais recht de minderjarige hebben geadopteerd, in overeenstemming met het Haags adoptieverdrag (HAV) tot stand is gekomen.
Gelet op het standpunt van de ambtenaar van de burgerlijke stand, namelijk dat Thailand in haar nationale wetgeving heeft neergelegd dat zij alleen zwakke adopties kent, heeft de rechtbank het IJI verzocht onderzoek te verrichten naar de in de beschikking van 20 januari 2023 weergegeven vragen. De rechtbank zal hierna de antwoorden van het IJI samenvatten. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen wat deze antwoorden betekenen voor de voorliggende verzoeken in deze zaak.
Samenvatting antwoorden IJI
De eerste vraag die de rechtbank aan het IJI heeft gesteld, luidt als volgt:
Kunt u aangeven hoe het bepaalde in “Section 35”uit de “Act on Conflict of Laws, B.E. 2481 (1938)” van Thailand geïnterpreteerd moet worden in het licht van de uitgangspunten van het HAV, waarbij Thailand zich heeft aangesloten?
Uit de rapportage van het IJI blijkt dat op de onderhavige adoptie, waarbij de geadopteerde de Thaise nationaliteit heeft en de adoptanten de Nederlandse, het Thaise recht van toepassing is op de totstandkoming van de adoptie voor wat betreft de mogelijkheden en voorwaarden met betrekking tot de adoptie van het kind in kwestie. Het Nederlandse recht is ook relevant, maar alleen voor de beoordeling of de adoptanten in hun hoedanigheid kunnen adopteren. Het Haags adoptieverdrag schetst een procedureel raamwerk en bevat daarnaast bepalingen van normatieve aard die nadere invulling geven aan het belang van het kind. Nu het Haags adoptieverdrag zich niet uitlaat over het toepasselijke recht op de adoptie zelf, vult Section 35 van de Act on Conflict of Laws het Haags adoptieverdrag op dit punt aan.
De tweede vraag die aan het IJI is gesteld, is:
Kunt u aangeven hoe de door Thailand in het kader van een adoptieprocedure afgegeven artikel 23-verklaring (Certificate of Conformity of Intercountry Adoption) (artikel 23 lid 1 HAV) zich verhoudt tot de nationale wetgeving van Thailand, meer specifiek tot het bepaalde in “Section 35”uit de “Act on Conflict of Laws, B.E. 2481 (1938)?
Uit de rapportage van het IJI volgt dat het land van herkomst (Thailand) een certificaat heeft afgegeven conform artikel 23 van het Haags adoptieverdrag. Uit het certificaat blijkt dat de “Department of Children en Youth (DCY)” de autoriteit is geweest die toestemming heeft gegeven voor de adoptie. Verder blijkt uit de brief met referentie 0306 dat de DCY de bevoegde autoriteit was om toestemming te geven in plaats van de biologische ouders van het kind.
In het certificaat is verder het volgende opgenomen:
“The adoption had the effect of terminating the pre-existing legal parent-child relationship.”Volgens het IJI moet deze tekst, in het licht van de conclusie dat de Thaise wetgeving enkel zwakke adopties toestaat, worden uitgelegd als een instemming van de bevoegde autoriteit met de mogelijkheid dat de zwakke adoptie in het ontvangende land wordt omgezet naar een sterke adoptie. Bij een interlandelijke adoptie wordt specifiek aan de daartoe bevoegde persoon of autoriteit gevraagd om de mogelijke omzetting van de zwakke adoptie naar een sterke adoptie in het ontvangende land met het oog op artikel 27 van het Haags adoptieverdrag. Volgens het IJI betekent dit in het onderhavige geval dat de DCY als daartoe bevoegde autoriteit heeft ingestemd met de adoptie van de geadopteerde en vooruitlopend ermee akkoord is gegaan dat met deze adoptie de familierechtelijke betrekkingen tussen de geadopteerde en de oorspronkelijke ouders mogelijk verbroken kunnen worden in het ontvangende land.
De derde vraag die aan het IJI is gesteld, luidt:
Kunt u aangeven of een in Thailand uitgesproken adoptie een “zwakke” dan wel een “sterke” adoptie betreft.
Uit de rapportage van het IJI volgt dat op grond van het Thaise recht, en meer specifiek op grond van Section 1598/28 van de Civil Commercial Code (CCC), de biologische ouders het ouderlijk gezag over de geadopteerde verliezen nadat de adoptie definitief is geworden. Op grond van diezelfde bepaling blijven de rechten en plichten van de geadopteerde jegens zijn of haar biologische ouders onaangetast. Op grond van Section 1620 en Section 1629 CCC blijft de geadopteerde ook erfgenaam van zijn of haar biologische ouders. Verder blijft de geadopteerde op grond van Section 1563 CCC verplichtingen houden met betrekking tot het onderhoud van zijn of haar biologische familie. Om die reden is het naar Thais recht alleen mogelijk een zwakke adoptie te bewerkstelligen.
De vierde vraag die aan het IJI is gesteld, is:
Op grond van artikel 15 Namenwet van Thailand verkrijgt een kind de geslachtsnaam van de adoptanten (de vader). Dit blijkt echter niet uit de adoptiebeschikking. Kan worden aangenomen dat op grond van de adoptie in Thailand de geslachtsnaam van het kind van rechtswege wijzigt?
Uit de rapportage van het IJI volgt dat artikel 15 Namenwet van Thailand niet van toepassing is bij adopties. De geslachtsnaam van de minderjarige wijzigt niet van rechtswege na adoptie. Wel bestaat de mogelijkheid om de geslachtsnaam te wijzigen op grond van de ouderlijke verantwoordelijkheid die de adoptanten over de geadopteerde verkrijgen en het recht van het kind (de geadopteerde) om de naam van de vader te dragen (Section 1561 en Section 1567 CCC).
Beoordeling van de voorliggende verzoeken
Erkenning zonder tussenkomst van de rechter
Allereerst wordt verzocht om voor recht te verklaren dat de Registration of Adoption van [datum] wordt erkend.
De rechtbank dient hierbij eerst de vraag te beantwoorden of met de in het dossier aangetroffen documenten de adoptie naar Thais recht heeft plaatsgevonden. Bij beantwoording van deze vraag moet worden beoordeeld of de adoptie naar Thais recht is aan te merken als een beslissing van een bevoegde autoriteit waarbij familierechtelijke betrekkingen tussen een minderjarig kind en twee personen tezamen, of een persoon alleen tot stand worden gebracht (artikel 10:104 van het Burgerlijk Wetboek). De rechtbank overweegt daartoe dat in de verklaring van DCY van 29 december 2021 staat vermeld dat de door The Child Adoption Board of Thailand gegeven toestemming voor adoptie van de minderjarige door verzoekers zal (kunnen) worden voltooid door registratie bij de Thaise ambassade in Den Haag. Uit de overgelegde Registration of Adoption blijkt dat registratie op 16 april 2021 heeft plaatsgevonden. Gelet op de rechtsregels in Thailand over adoptie zoals die in de rapportage van het IJI uiteen zijn gezet, is de rechtbank van oordeel dat uit de overgelegde Thaise documenten kan worden afgeleid dat door een beslissing van een bevoegde autoriteit een naar Thais recht rechtsgeldige adoptie van de minderjarige door verzoekers heeft plaatsgevonden.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of deze adoptie in Nederland kan worden erkend.
Daarbij moet worden nagegaan of het Haags adoptieverdrag van toepassing is. Voor de toepasselijkheid van het Haags adoptieverdrag is vereist dat op de datum van indiening van het verzoek tot beginseltoestemming beide landen waren toegetreden tot dit verdrag. Dat is blijkens de door verzoekers overgelegde stukken het geval. In Thailand is het Haags adoptieverdrag op 1 augustus 2004 in werking getreden en in Nederland op 1 oktober 1998. De beginseltoestemming is afgegeven op 4 december 2017. Hieruit volgt dat het Haags adoptieverdrag van toepassing is.
Op grond van artikel 17 van het Haags adoptieverdrag geldt dat zowel de Centrale Autoriteit van de staat van herkomst als de Centrale Autoriteit van de staat van opvang de voorgestelde adoptie moeten goedkeuren. Dit betreft de afstemming tussen de Centrale Autoriteiten van beide bij de adoptie betrokken staten met betrekking tot de wenselijkheid van de adoptie. De afstemming houdt onder meer in dat voordat in de staat van herkomst wordt beslist of de adoptie doorgang kan vinden, wordt geverifieerd of de minderjarige in de staat van opvang zal worden toegelaten en zal mogen blijven.
Uit de door verzoekers overgelegde stukken blijkt dat:
- verzoekers met de plaatsing van de minderjarige akkoord zijn gegaan;
- de Thaise autoriteiten met de plaatsing akkoord zijn gegaan;
- alle betrokken autoriteiten ermee hebben ingestemd dat de adoptie door kan lopen;
- de verzoekers aan de vereisten voor adoptie voldoen en geschikt zijn; en
- de minderjarige in aanmerking komt voor verblijf in Nederland.
Als de adoptie conform het Haags adoptieverdrag tot stand komt, wordt in beginsel een schriftelijke verklaring zoals bedoeld in artikel 23 van het Haags adoptieverdrag afgegeven waaruit dit blijkt. Een dergelijke schriftelijke verklaring heeft tot gevolg dat de adoptie naar Thais recht in Nederland van rechtswege wordt erkend. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de Thaise autoriteiten zo’n verklaring hebben afgegeven. Uit de rapportage van het IJI blijkt echter dat Thailand enkel zwakke adopties kent. Dit betekent dat in Nederland enkel de zwakke Thaise adoptie van rechtswege kan worden erkend. Op basis van het voorgaande zal de rechtbank daarom voor recht verklaren dat de Thaise adoptiebeslissing zoals vermeld in het document “Registration of Adoption” wordt erkend.
Omzetting zwakke Thaise adoptie in een sterke Nederlandse adoptie
Over het verzoek tot omzetting van de adoptie naar het recht van Thailand in een adoptie naar Nederlands recht overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals uit de rapportage van het IJI blijkt, heeft de adoptie naar Thais recht niet tot rechtsgevolg dat de familierechtelijke betrekkingen tussen de minderjarige en haar biologische familie worden verbroken. Artikel 10:111 van het Burgerlijk Wetboek biedt de mogelijkheid een verzoek tot omzetting in een adoptie naar Nederlands recht in te dienen. Verzoekers hebben dat gedaan.
Ondanks dat zich in het dossier een artikel 23 HAV-verklaring bevindt, blijkt uit de rapportage van het IJI dat deze verklaring niet is afgegeven met het oogmerk dat sprake is van een sterke Thaise adoptie (waardoor omzetting niet nodig is). De rechtbank begrijpt uit de rapportage van het IJI dat deze verklaring gelezen moet worden als dat de DCY als daartoe bevoegde autoriteit heeft ingestemd met de adoptie van de geadopteerde en vooruitlopend ermee akkoord is gegaan dat met deze adoptie de familierechtelijke betrekkingen tussen de geadopteerde en de oorspronkelijke ouders mogelijk verbroken kunnen worden in het land van ontvangst.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot omzetting voldoet aan de vereisten van artikel 10:111 van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 11, tweede lid, van de Wet van 14 mei 1998 tot uitvoering van het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Haags adoptieverdrag. De rechtbank acht de omzetting van de adoptie in het kennelijk belang van de minderjarige en uit de stukken blijkt dat aan de in artikel 1:228, eerste lid, sub a, van het Burgerlijk Wetboek gestelde voorwaarde is voldaan. Ook is voldaan aan de in artikel 1:228, eerste lid, onder d, van het Burgerlijk Wetboek gestelde voorwaarde dat geen van de ouders het verzoek tegenspreekt. Dat laatste licht de rechtbank als volgt toe. Op de toestemming dan wel raadpleging of voorlichting van de biologische ouders van het kind is blijkens artikel 10:105, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit van toepassing. Omdat de minderjarige de Thaise nationaliteit bezit, is op de toestemming van de biologische ouders het Thaise recht van toepassing. Uit de verklaring van het DCY, afgegeven in september 2019, blijkt dat de minderjarige “an abandoned child who has been in the care of the DCY since August 29, 2016” is. Blijkens artikel 1598/22 CCC is het DCY in dit geval de bevoegde instantie om namens de ouders van de minderjarige toestemming te geven voor adoptie, welke ook door het DCY is gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarmee de toestemming dan wel raadpleging of voorlichting van de biologische ouders van de minderjarige achterwege blijven.
Op basis van het voorgaande zal het verzoek tot omzetting worden toegewezen.
Voornamen en geslachtsnaam minderjarige
De rechtbank overweegt over het verzoek tot wijziging van de voornamen en de geslachtsnaam van de minderjarige als volgt.
Op grond van artikel 10:19, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek worden de geslachtsnaam en de voornamen van een vreemdeling bepaald door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft. Ingevolge artikel 10:20 van het Burgerlijk Wetboek worden de geslachtsnaam en de voornamen van een persoon die de Nederlandse nationaliteit heeft, bepaald door het Nederlandse recht. Artikel 10:22, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat bij verandering van nationaliteit het recht van de staat van de nieuwe nationaliteit van toepassing is, waaronder begrepen de regel van dat recht over de gevolgen van de nationaliteitsverandering voor de naam.
De minderjarige heeft op dit moment de Thaise nationaliteit. Uit de rapportage van het IJI blijkt dat in Thailand na adoptie de geslachtsnaam van een minderjarige niet van rechtswege wijzigt. Op het moment dat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, levert dit een grondslag op voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. Dit betekent dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek over de voornamen en de geslachtsnaam van de minderjarige.
Nu de minderjarige het tweede kind is tot wie verzoekers in familierechtelijke betrekking komen te staan, is voor de naamkeuze artikel 1:5, achtste lid, van het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Uit dit artikel volgt dat de keuze die voor de naam van het eerste kind van dezelfde ouders is gedaan, beslissend is voor alle volgende kinderen. Dit betekent dat de minderjarige na de adoptie de geslachtsnaam [geslachtsnaam verzoeker B] zal dragen. Verzoekers hebben ook een daartoe strekkende verklaring overgelegd.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit het verzoekschrift en de daarbij overgelegde stukken voldoende is gebleken van een zwaarwichtig belang bij toewijzing van het verzoek tot voornaamswijziging. De gevraagde wijziging is ook geoorloofd naar de maatstaven van artikel 1:4, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen.
Geboortegegevens minderjarige
Verzoekers hebben overgelegd het stuk “Birth Certificate (Identification No.: [nummer] )” van [datum] ten aanzien van de minderjarige [geslacht] [X] opgemaakt door de Assistant Local Registrar van de “Local Registration Office of Min Buri District, Bangkok Metropolis, Thailand”.
De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft aangegeven dat het voormelde document in aanmerking komt voor inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag, omdat het document is voorzien van de vereiste legalisaties en een beëdigde vertaling.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:25, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek zal de rechtbank de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [naam gemeente] bevelen van het hierboven genoemde document. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de geboorteakte er blijk van geeft overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie te zijn opgemaakt en de oorspronkelijke geboortegegevens van de minderjarige bevat. Ook wordt daarbij in aanmerking genomen dat de toevoeging “ [geslacht] ” ten aanzien van de minderjarige geen onderdeel uitmaakt van haar voornaam, maar slechts een verwijzing is naar het geslacht van de minderjarige.
Gezag
Verzoekers zijn gehuwd. Op het moment dat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, zal op grond van het bepaalde in artikel 1:251, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek sprake zijn van gezamenlijk gezag van verzoekers.
De rechtbank zal in verband met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder k, van het Besluit Gezagsregisters ambtshalve bepalen dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
Overig
Gelet op het feit dat de primaire verzoeken over een verklaring voor recht tot erkenning van de “Registration of Adoption” en omzetting in een sterke adoptie worden toegewezen, behoeft het subsidiaire verzoek om de adoptie uit te spreken, geen verdere bespreking meer.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart voor recht dat wordt erkend de beslissing, zoals vervat in de “Registration of Adoption” van [datum] (Registration No. [nummer] ) tot adoptie naar het recht van Thailand van de minderjarige van het vrouwelijk geslacht: [X] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Thailand door verzoekers;
verklaart voor recht dat de zwakke adoptie naar het recht van Thailand wordt omgezet in een sterke adoptie naar Nederlands recht;
gelast de inschrijving van de geboorteakte (“Birth Certificate, Identification No. [nummer] ”) van de voornoemde minderjarige met inachtneming van het bovenstaande in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand te [naam gemeente] ;
gelast de toevoeging van een latere vermelding van de erkenning en omzetting van de adoptie aan de geboorteakte van de minderjarige in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [naam gemeente] ;

gelast de wijziging van de voornamen van de minderjarige in: [Y] ;

bepaalt dat de geslachtsnaam van de minderjarige na de adoptie zal zijn:
[geslachtsnaam verzoeker B];
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking, mits daartegen geen hoger beroep is ingesteld, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [naam gemeente] ;
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Aarts, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. Matser-Baeten, als griffier op 2 november 2023.
Conc: MMB
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.