ECLI:NL:RBOBR:2023:6095

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
C/01/388639 JE RK 22-1783
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen op basis van goed genoeg ouderschap

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Gecertificeerde Instelling (GI), vertegenwoordigd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, had verzocht om de kinderen uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter moest beoordelen of de ouders, met name de moeder, in staat waren om 'goed genoeg ouderschap' te bieden en of een uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat een uithuisplaatsing noodzakelijk was. De moeder had haar ouderschap 'goed genoeg' ingevuld en bood een veilige en stabiele opvoedomgeving. De kinderrechter wees op de bereidheid van de moeder om hulp te accepteren en de positieve ontwikkeling van de kinderen, die geen ernstige zorgen meer vertoonden vanuit de school of andere bronnen. De kinderrechter concludeerde dat de voordelen van een uithuisplaatsing niet opwogen tegen de nadelen voor de kinderen, die bij onbekenden zouden worden geplaatst.

De kinderrechter heeft het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen en benadrukte het belang van samenwerking tussen de ouders en de GI. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij de kinderrechter de ouders aanspoorde om coöperatief te blijven in het belang van hun kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/388639 / JE RK 22-1783
Datum uitspraak: 26 april 2023

Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van
de
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, statutair gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. N. Schiettekatte te Rotterdam,

[naam vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .
Deze beschikking volgt op de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van
26 januari 2023, waarbij de kinderrechter de beslissing op het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , heeft aangehouden tot de zitting van 11 april 2023. De inhoud van deze beschikking dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Het verdere procesverloop

De kinderrechter heeft nadien kennisgenomen van het briefrapport met bijlagen van de
GI van 3 april 2023, ingekomen ter griffie op 4 april 2023.
Op 11 april 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door [naam] , beëdigd tolk in de Turkse taal;
- de moeder, bijgestaan door mr. Schiettekatte;
- de gezinsvoogdijwerkers [naam] en [naam] , namens de GI.

Het verzoek

De GI verzoekt een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten (ter zitting)

De GI heeft in aanvulling op haar verzoek, in haar briefrapport van 3 april 2023 met bijlagen, aangegeven dat de zorgen niet verminderd zijn met de extra inzet van de hulpverlening in de opvoedsituatie bij moeder en vader. Bij vader is de inzet van de hulpverlening niet van de grond gekomen. Hij stond hier niet voor open. Bij moeder wordt geconcludeerd dat zij, ondanks inzet van intensievere begeleiding, op emotioneel gebied onvoldoende kan aansluiten bij de jongens. De jongens laten grensoverschrijdend gedrag zien omdat zij door hun moeder niet ‘gezien’ worden. Niet op de momenten dat zij positieve aandacht vragen en ook niet op de momenten dat zij op negatieve wijze aandacht vragen. Zij worden dan niet gecorrigeerd, regels en afspraken worden niet nagekomen. Het lukt moeder niet de adviezen te generaliseren, hiervoor is meer nodig dan dagelijkse ambulante hulp. Moeder heeft een andere visie op de opvoeding, wat maakt dat niet te verwachten is dat zij de opvoed adviezen toepast buiten de begeleide omgangsmomenten. Moeder voelt zich, door de intensieve begeleiding van [instelling] , ‘gevangen’ en komt daardoor niet toe aan haar eigen leven. [instelling] heeft aangegeven te zullen stoppen met de hulpverlening. Enerzijds omdat het geen blijvend effect heeft. Anderzijds vanwege iets met het personeel.
De speltherapeut (traumatherapie) zal in de loop van april starten met de jongens. De GI heeft in een overleg met het team vorige week donderdag nog wel de optie opname van moeder en de jongens in een moeder-kindhuis besproken. Dit idee is nog niet met de moeder besproken. De GI handhaaft haar verzoek ook nu er geen concreet zicht is op een plaatsing van de jongens in een behandelsetting. De plek die er in januari was voor de jongens, is inmiddels vergeven.
De vader is het niet eens met het verzoek. Hij vindt dat de kinderen bij hun moeder moeten blijven. Hij betwist dat hij niet open zou staan voor hulp. De GI wilde echter toegang hebben tot het huis waar hij woont, maar daar had hij bezwaar tegen. Vader woont in een huis met meerdere bewoners en heeft daar een kamer. De andere kamers in het huis zijn niet tot zijn beschikking. Hij brengt zijn tijd met de kinderen dus buiten door, bijvoorbeeld in het centrum van Eindhoven of in het park. Hij heeft niet begrepen van de GI dat zij zicht willen krijgen hoe hij met de kinderen omgaat, maar hij staat daar wel voor open.
De moeder is het niet eens met het verzoek. Moeder heeft een duidelijke opdracht gekregen en die luidde: verbeter de thuissituatie. Dat heeft plaatsgevonden en ook de school heeft geen zorgen meer over de ontwikkeling van de kinderen. Daarnaast hebben er ook geen geweldincidenten meer plaatsgevonden. De problemen tussen de ouders zijn voor een groot deel opgelost en ouders hebben inmiddels positief contact met elkaar. Er is een structurele contactregeling tussen vader en de kinderen en de vakanties zijn bij helfte verdeeld. Moeder erkent dat zij moeite heeft met grenzen stellen en consequent blijven, en dat zou beter kunnen. Moeder heeft, anders dan de hulpverlening stelt, ook hulpvragen en handelt naar de verkregen adviezen. Tevens blijft moeder openstaan voor extra ondersteuning. Moeder staat ook achter de speltherapie van de kinderen. De moeder hoopt dat zij van daaruit handvatten zal krijgen in de opvoeding van de kinderen. Moeder voelt zich overvallen door het idee van de GI om samen met de kinderen in een moeder-kind huis te worden opgenomen.

De beoordeling

De kinderrechter moet beoordelen of een machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is (artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek).
De kinderen en hun ouders hebben het recht om in familieverband met elkaar samen te leven. Dat recht wordt beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en door artikelen 7 en 16 van het Internationale Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Een machtiging tot uithuisplaatsing kan alleen worden verleend als deze echt noodzakelijk is en er geen andere mogelijkheden zijn om de kinderen structureel een veilige en stabiele omgeving te bieden die nodig is om zich goed te kunnen ontwikkelen. De vraag of sprake is van `goed genoeg ouderschap` staat daarbij centraal.
De kinderrechter staat voor de vraag of sprake is van `goed genoeg ouderschap` en of moeder de kinderen een veilige en stabiele opvoedomgeving kan bieden. De kinderrechter vindt dat onvoldoende is vast komen te staan dat een uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] op dit moment noodzakelijk is ter bescherming van hun belangen en zal daarom het verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen afwijzen. De kinderrechter is van oordeel dat moeder haar ouderschap `goed genoeg` invult en dat de opvoedomgeving voor de kinderen voldoende veilig en stabiel is. Daarbij is ook de bereidheid die moeder heeft aangegeven om hulp bij de opvoeding, ook langdurig, te accepteren voor de kinderrechter een belangrijke reden om tot afwijzing van het verzoek te komen.
Daarbij overweegt de kinderechter als volgt.
Uit de rapportage van [instelling] is onvoldoende gebleken dat moeder niet leerbaar is dan wel onvoldoende in staat is om aan de behoeften van haar kinderen tegemoet te komen. De opvoedondersteuning, die moeder al kreeg, is sinds januari 2023 geïntensiveerd. Op vijf dagen in de week op wisselende tijdstippen is [instelling] bij het gezin aangesloten om moeder te adviseren in haar opvoeding en tevens om te monitoren hoe het met de jongetjes gaat. Geconcludeerd is dat moeder goed in gesprek is met de hulpverleners en hun adviezen opvolgt. Zij heeft ook meegewerkt aan de home video training en de adviezen die daaruit voortgekomen, aangenomen en opgevolgd.
Daarnaast heeft de school de eerdere zorgen over het welzijn van de kinderen niet meer geuit en ook uit andere bronnen is niet, althans onvoldoende, gebleken dat er nog ernstige zorgen zijn over het gedrag en het welzijn van beide kinderen. De kinderrechter ziet een liefdevolle moeder, die gemotiveerd is om haar kinderen goed te verzorgen en op te voeden. Zij begeleidt [minderjarige 1] naar de logopedie en zal beide kinderen die binnenkort speltherapie zullen krijgen daarin ook ondersteunen. Verder zijn er sinds november 2022 geen wisselingen van oppas meer geweest. De vaste oppas zorgt voor de kinderen in de avonduren als moeder werkt.
Daarnaast is gebleken dat de relatie tussen ouders, die gescheiden zijn, afgelopen maanden is verbeterd en er geen sprake meer is van geweldsincidenten. De kinderen worden minder geconfronteerd met de ruzies tussen ouders.
Vader ziet de kinderen één dag per week en de kinderen genieten van het contact met hem.
Als mogelijk zorgpunt ziet de kinderechter wel dat vader onvoldoende samenwerkt met de jeugdbeschermer, maar vader heeft ter zitting aangegeven dat hij daar nu wel voor openstaat en daaraan zal meewerken omdat hij nu begrijpt wat het doel is van de GI, namelijk vaststellen of de kinderen bij hem veilig zijn.
Ook het feit dat [instelling] heeft aangegeven dat de intensieve vorm van opvoedondersteuning niet langer mogelijk is, naar de kinderechter begrepen heeft onder meer vanwege personeelstekort, kan geen reden zijn om de kinderen uit huis te plaatsen.
De GI ziet nog zorgen over de wijze waarop moeder de kinderen opvoedt en vindt dat moeder onvoldoende in staat is om `goed genoeg ouderschap` in te vullen. De GI heeft uitgelegd dat moeder moeite lijkt te hebben met het vasthouden en consequent uitvoeren van de opvoedingsadviezen, zodra de hulpverlening weg is. Zij lijkt de kinderen dan meer vrijheid te geven en hen minder goed aan te sturen. Voorbeelden zoals het wegzappen van een televisieprogramma zodra de jeugdbeschermer binnen komt en het toelaten dat de kinderen chocolade eten op ongebruikelijke momenten, zijn door de GI in dit verband genoemd. Wat verder opvalt bij de GI is dat moeder het vaak lastig vindt om sensitief op de kinderen te reageren, waarbij moeder aangeeft dat haar culturele achtergrond daarbij een belangrijke rol speelt. De GI geeft verder aan dat de intensieve vorm van hulp die nu ingezet wordt in het gezin, vanuit [instelling] niet meer voortgezet kan worden.
De kinderrechter volgt de GI hierin niet. De nadelen voor de kinderen bij een uithuisplaatsing bij onbekenden wegen niet op tegen de zorgen die nog bij de moeder worden gezien. De kinderrechter ziet dat moeder het opvoeden van haar twee zoontjes met tijd en wijle lastig vindt. Echter, moeder accepteert hulp van deskundigen in de vorm van opvoedondersteuning en is bereid hiermee ook in de toekomst door te gaan. Dat is ook belangrijk, gezien de ontwikkeling die de kinderen komende jaren zullen doormaken. Vaststaat dat deze hulp positief effect heeft op de wijze waarop zij de kinderen opvoedt. Dat blijkt voldoende uit de rapportage van [instelling] als ook uit het verslag van school. Op enkele incidenten na, is gebleken dat moeder haar kinderen beter kan aansturen en begrenzen. Ook verwacht zij handvatten te krijgen van de speltherapeut die op korte termijn met beide kinderen aan de slag zal gaan. Moeder zou wellicht nog adviezen kunnen krijgen over de wijze waarop zij vanuit een sensitieve houding meer responsief kan reageren op de kinderen op de momenten dat zij behoefte hebben aan nabijheid van hun moeder.
De kinderrechter begrijpt dat moeder overvallen werd tijdens de zitting door de suggestie van de GI om het gezin in een moeder-kindhuis op te nemen en verwacht van de GI dat zij moeder daar nadere uitleg over zal geven, zodat moeder daar een goede afweging in kan maken. In de visie van de kinderrechter biedt verblijf van het gezin in een dergelijke setting een goede mogelijkheid om het gezin voor een beperkte periode gedurende 24 uur per dag professioneel te begeleiden bij de verzorging en opvoeding van de kinderen. Moeder kan dan handvatten krijgen om haar kinderen in hun (emotionele) ontwikkeling structureel goed te blijven begeleiden.
De kinderrechter verwacht van beide ouders dat zij, met het oog op de belangen van hun kinderen, coöperatief en transparant zullen samenwerken met de GI.

De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] [achternaam] .
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023 door mr. V.M. Smits, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.
conc: ce/vs