ECLI:NL:RBOBR:2023:6094

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
C/01/390224 / JE RK 23-231
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek tot intrekking van machtiging uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 26 april 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van verzoekers tot intrekking van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. Verzoekers, die als pleegouders van de minderjarige hebben gefungeerd, hebben verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen, dan wel gedeeltelijk in te trekken en te wijzigen in een netwerkplaatsing bij hen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat verzoekers vanaf mei/juni 2022 een aanzienlijke rol hebben gespeeld in de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de huidige uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige noodzakelijk blijft, gezien de zorgen over de thuissituatie van de ouders en de beschadigingen die de minderjarige heeft opgelopen.

De kinderrechter heeft het verzoek van verzoekers afgewezen, omdat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die een intrekking van de machtiging rechtvaardigen. De kinderrechter heeft benadrukt dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat hij in een neutraal pleeggezin verblijft, totdat duidelijk is of een terugplaatsing naar de ouders mogelijk is. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de verstoorde verhouding tussen verzoekers en de ouders een belangrijke factor is in deze beslissing. De kinderrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/390224 / JE RK 23-231
Datum uitspraak: 26 april 2023
Beschikking van de kinderrechter over de beëindiging dan wel wijziging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

[naam verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
en

[naam verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
verzoekster en verzoeker hierna tezamen ook wel aan te duiden als verzoekers,
advocaat van verzoekers is mr. A. Houtman, gevestigd te Oirschot,
betreffende de minderjarige:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboortedatum] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de moeder,

[naam vader] ,

zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de vader,
de
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, statutair gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),

de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie Eindhoven,

hierna te noemen: de raad.
Deze beschikking is een vervolg op de beschikking van de kinderrechter van 24 maart 2023, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Het verdere procesverloop
Bij voormelde beschikking van 24 maart 2023 heeft de kinderrechter:
  • verzoekers ontvankelijk verklaard in hun verzoek ten aanzien van de minderjarige [minderjarige 1] ;
  • de inhoudelijke behandeling van het verzoek aangehouden tot de mondelinge behandeling van 12 april 2023 om 10.00 uur.
De kinderrechter heeft nadien kennisgenomen van een verweerschrift van de GI van 5 april 2023.
Op 12 april 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- verzoekers, bijgestaan door hun advocaat mr. Houtman;
- mevrouw [naam] en mevrouw [naam] , beiden namens de GI;
- de vader en de moeder;
- mevrouw [naam] , namens de raad voor de kinderbescherming.
De vader en de moeder hebben telefonisch deelgenomen aan de mondelinge behandeling. Mevrouw [naam] heeft via een beeldbelverbinding (Teams) deelgenomen aan de mondelinge behandeling.

Het verzoek en het verweer

Verzoekers verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van 10 november 2022 en 30 januari 2023 (zaaknummer C/01/389233 / JE RK 23-62) gegeven machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] in te trekken (en derhalve te beëindigen), subsidiair gedeeltelijk in te trekken en te wijzigen in een netwerkplaatsing bij verzoekers.
De GI voert hiertegen verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.

Standpunten tijdens de mondelinge behandeling

Verzoekers hebben hun verzoek gehandhaafd en gesteld dat de GI de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] had moeten motiveren. Er waren geen redenen om [minderjarige 1] uit huis te plaatsen. Verzoekers hebben het grootste deel van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] op zich genomen en hadden aldus blokkaderecht. Ook is er sprake van family life. De ouders hebben de rol van verzoekers als pleegouders van [minderjarige 1] ook erkend. Er is geen sprake van spanning tussen de ouders en verzoekers. De GI blijft de rol van verzoekers als pleegouders van [minderjarige 1] ontkennen en/of in twijfel trekken. De GI had meer onderzoek moeten doen naar de plaatsingsmogelijkheden bij pleegouders. Ook heeft de GI niet met school of de wijkagent gesproken. De wijkagent heeft de situatie bij verzoekers veilig bevonden. Twee leerkrachten van school hebben ook gezegd dat er geen zorgen zijn over de situatie bij pleegouders. Verzoekers zijn van mening dat zij al pleegouders van [minderjarige 1] waren en daarom niet gescreend hoeven te worden. Verzoekers hebben het gevoel dat ze worden tegengewerkt en onduidelijk is waarom. Bij afwijzing van het verzoek dient er een onderzoek te komen. Verzoekers dienen dan wel inzage te krijgen in de stukken en in de evaluatieverslagen. [minderjarige 1] is getraumatiseerd door de uithuisplaatsingen. Door de situatie en het tijdsverloop komt de redelijke termijn in het geding. Als de raad tot de conclusie komt dat ouders niet voor hun kinderen kunnen zorgen, dan willen verzoekers wel als pleegouders voor [minderjarige 1] gaan zorgen. Dat is ook de wens van de ouders.
De moeder heeft verklaard dat de ouders willen dat [minderjarige 1] op termijn weer bij ouders wordt geplaatst. Tot die tijd is het goed als [minderjarige 1] bij verzoekers wordt geplaatst.
De vader heeft aangegeven dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat hij zo spoedig mogelijk teruggaat naar verzoekers. De GI gaat tegen alle regels in.
De GI heeft haar verweer gehandhaafd en gesteld dat ouders aanvankelijk en tot voor kort hebben aangegeven dat zij niet wilden dat [minderjarige 1] bij pleegouders verbleef. Nu zijn ouders weer voor de plaatsing van [minderjarige 1] bij verzoekers. Er gebeurt veel in het systeem, ook onder de oppervlakte.
De GI is bereid om te kijken naar de mogelijkheden van plaatsing binnen het netwerk, maar wil wel eerst een gedegen onderzoek. Ook is het belangrijk dat er een verklaring van geen bezwaar komt voordat er omgang kan plaatsvinden tussen [minderjarige 1] en verzoekers. Het is wenselijk als een externe partij de omgang begeleidt en daarover rapporteert.
De raad heeft aangegeven dat ouders heel wisselend zijn over de rol van verzoekers in het leven van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] is een jongetje met veel beschadigingen in zijn leven. De vraag is waarom [minderjarige 1] zo beschadigd is geraakt, terwijl hij kennelijk veel in het gezin van verzoekers heeft verbleven. Die hebben hem kennelijk daar ook niet voor kunnen behoeden. Het is nu nog te vroeg om [minderjarige 1] bij verzoekers te plaatsen. Eerst moet duidelijk worden of [minderjarige 1] in de toekomst terug naar ouders kan. Als de raad na onderzoek tot de conclusie komt dat dat geen optie is, dan kan worden onderzocht of verzoekers een officieel netwerkpleeggezin kunnen worden. Verzoekers krijgen dan wel een lastige positie ten opzichte van ouders, bijvoorbeeld met betrekking tot het contact tussen [minderjarige 1] en ouders. Dat moet allemaal worden meegewogen bij de beslissing of het wenselijk is dat [minderjarige 1] bij verzoekers wordt geplaatst.

De beoordeling

Verzoek en toetsingskader
Verzoekers verzoeken de gegeven machtigingen tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] in te trekken (en derhalve te beëindigen), subsidiair gedeeltelijk in te trekken en te wijzigen in een netwerkplaatsing bij verzoekers. Met dit verzoek beogen verzoekers dat [minderjarige 1] bij hen geplaatst wordt.
Bij beschikking van 24 maart 2023 heeft de kinderrechter geoordeeld dat verzoekers [minderjarige 1] vanaf in ieder geval mei/juni 2022 daadwerkelijk verzorgde en opvoedde als tot hun gezin behorend. Deze situatie was ontstaan omdat het niet goed ging met de ouders en om die reden namen verzoekers een aanzienlijk deel van de zorg voor [minderjarige 1] op zich. Verzoekers fungeerden daarmee naar het oordeel van de kinderrechter als informele pleegouders van [minderjarige 1] .
De kinderrechter begrijpt het verzoek zo dat verzoekers willen dat de GI afziet van een krachtens de machtiging uithuisplaatsing toegestane wijziging van de feitelijke verblijfplaats van [minderjarige 1] (artikel 1:265d lid 2 sub c BW). De pleegouder kan de kinderrechter verzoeken te beslissen tot een gedeeltelijke intrekking van de machtiging in die zin dat de machtiging strekt tot plaatsing in het specifieke gezin van de pleegouders (zie onder meer de conclusie van de Procureur-Generaal van 22 januari 2021, paragraaf 3.25 ECLI:NL:PHR:2021:57). De kinderrechter is van oordeel dat met betrekking tot het verzoek een vergelijkbaar toetsingskader geldt als bepaald in artikel 1:265i BW. Dit betekent dat het verzoek tot gedeeltelijke intrekking van de machtiging als hiervoor bedoeld, in beginsel wordt afgewezen, tenzij de kinderrechter een andere beslissing in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
Inhoudelijke beoordeling
Artikel 1:265d BW bepaalt dat er sprake moet zijn van gewijzigde omstandigheden, nadat de machtiging uithuisplaatsing is verleend. Verzoekers stellen dat deze gewijzigde omstandigheden bestaan uit de nu bekende rol van verzoekers in het leven van [minderjarige 1] . Bovendien stellen verzoekers dat de gewijzigde omstandigheden hieruit bestaan dat het niet goed gaat met [minderjarige 1] in het pleeggezin waar hij nu verblijft en dat er onvoldoende voortvarend onderzoek wordt gedaan naar terugplaatsing en mogelijkheden van plaatsing in het netwerk. Ook stellen verzoekers dat de uithuisplaatsing niet (langer) noodzakelijk is in het belang van [minderjarige 1] , omdat verzoekers voor [minderjarige 1] kunnen zorgen.
De kinderrechter overweegt als volgt. Dat het niet goed gaat met [minderjarige 1] in het huidige pleeggezin is de kinderrechter niet gebleken. Ook is niet gebleken dat er onvoldoende voortvarend onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden van thuisplaatsing of een netwerkplaatsing. Het onderzoek naar de mogelijkheden van thuisplaatsing is door de GI zeer voortvarend opgepakt bijvoorbeeld door begin 2023 een opname van het gezin bij Mereo te organiseren. Ook heeft de GI een netwerkscreening aan verzoekers aangeboden en worden hier de nodige stappen in gezet. De stelling dat een uithuisplaatsing niet langer nodig zou zijn omdat verzoekers voor [minderjarige 1] kunnen zorgen, volgt de kinderrechter niet. Als de kinderrechter de uithuisplaatsing zou beëindigen, zou [minderjarige 1] teruggaan naar zijn ouders, terwijl dit, gelet op de grote zorgen die er zijn over de thuissituatie van de ouders, nu niet in zijn belang is.
Ook als aangenomen wordt dat de nu bekende rol van verzoekers in de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] aan te merken is als een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:265d BW, oordeelt de kinderrechter dat zij het niet in het belang van [minderjarige 1] vindt om de machtiging uithuisplaatsing gedeeltelijk in te trekken en te wijzigen in een machtiging uithuisplaatsing bij verzoekers. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. [minderjarige 1] is in november 2022 vanuit een zeer onrustige situatie uithuisgeplaatst. Er zijn grote zorgen over de mogelijkheden van de ouders om [minderjarige 1] te kunnen bieden wat hij nodig heeft. In de periode rondom de uithuisplaatsing was de verhouding tussen verzoekers en ouders dermate verstoord dat ouders meerdere malen hebben verklaard dat verzoekers [minderjarige 1] van hen wilden afpakken en dat zij onder druk werden gezet door verzoekers om [minderjarige 1] ook in de nachten bij verzoekers te laten slapen. Ouders hebben dat nadien ook meerdere keren verklaard. Gelet op deze verstoorde verhouding en gelet op de zorgen die er zijn over de beschadigingen die [minderjarige 1] in zijn jonge leven al heeft opgelopen, acht de kinderrechter het in belang van [minderjarige 1] dat hij in een neutraal pleeggezin verblijft. Evenals de raad is de kinderrechter van oordeel dat allereerst duidelijk dient te worden of een thuisplaatsing van [minderjarige 1] mogelijk is. Mocht het zo zijn dat het niet in zijn belang is dat [minderjarige 1] nog thuisgeplaatst wordt, dan kan de GI verder onderzoeken welke perspectiefbiedende plek in het belang van [minderjarige 1] is. De GI heeft ter mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij daarbij ook de wenselijkheid van een plaatsing bij verzoekers willen onderzoeken.
Concluderend acht de kinderrechter het niet in het belang van [minderjarige 1] dat zij bepaalt dat de GI dient af te zien van een krachtens de machtiging toegestane wijziging van de feitelijke verblijfplaats van [minderjarige 1] . De kinderrechter zal het verzoek om de huidige machtiging uithuisplaatsing in te trekken, dan wel gedeeltelijk in te trekken, in die zin dat de machtiging strekt tot plaatsing in het gezin van verzoekers, daarom afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.P.A. Wensink-Vergunst, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.