ECLI:NL:RBOBR:2023:6082

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
21/2510
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging WIA-uitkering wegens onjuist vastgesteld opleidingsniveau

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering, die op 20 oktober 2021 is stopgezet. De rechtbank oordeelt dat het UWV, met het besluit van 7 september 2021, ten onrechte heeft vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat zij de basisschool niet heeft afgemaakt, wat betekent dat haar opleidingsniveau lager is dan door het UWV werd aangenomen. De rechtbank verwijst naar een onderwijsverklaring die bevestigt dat eiseres slechts enkele jaren basisonderwijs heeft gevolgd en concludeert dat het UWV het gebrek in de besluitvorming niet heeft hersteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het UWV ook het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong en is openbaar uitgesproken op 29 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2510

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Çankaya),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. C.J.G. Oom-Roumen).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
Stichting Brabantzorgte Oss (gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) met ingang van 20 oktober 2021.
1.1.
Met het besluit van 2 november 2020 heeft het UWV de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 31 januari 2021 voortgezet als een loonaanvullingsuitkering gebaseerd op volledige, niet-duurzame arbeidsongeschiktheid.
1.2.
De derde-partij heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Met het bestreden besluit van 7 september 2021 op het bezwaar van de derde-partij heeft het UWV de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 20 oktober 2021 beëindigd, omdat zij op 31 januari 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn.
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft bepaald dat kennisneming van bepaalde stukken niet wordt toegestaan aan de derde-partij, maar alleen aan een gemachtigde die arts of advocaat is of toestemming van de rechtbank heeft gekregen.
1.6.
Eiseres en het UWV hebben nadere stukken ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van het UWV. De derde-partij was niet aanwezig.
1.8.
In de tussenuitspraak van 23 augustus 2023 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in de besluitvorming te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.
1.9.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd. De derde-partij heeft niet gereageerd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het onderzoek van het UWV naar het opleidingsniveau en de geschiktheid van de geselecteerde functies onzorgvuldig is en dat onvoldoende is gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn.
2.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het UWV het gebrek in de besluitvorming niet heeft hersteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het verzoek tot heropenen van het onderzoek
3. In haar zienswijze heeft eiseres de rechtbank opnieuw gevraagd het UWV de opdracht te geven brieven van haar psychiater en haar psycholoog aan zijn verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) voor te leggen. Zij legt correspondentie over waaruit blijkt dat zij de psychiater op 12 mei 2023 heeft verzocht informatie te verstrekken. Dit maakt het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak niet anders. Eiseres heeft ervoor gekozen ongeveer vijf weken voor de zitting informatie op te vragen, terwijl zij dat direct na ontvangst van de functionele mogelijkhedenlijst van 15 juli 2021 had kunnen doen. Zij had haar verzoek dus al veel eerder kunnen doen. Als zij dat had gedaan, was er ruimschoots gelegenheid geweest voor het UWV om de reactie van de psychiater op het informatieverzoek aan zijn verzekeringsarts B&B voor te leggen en dan had die reactie zo nodig tijdens de zitting op 19 juni 2023 kunnen worden besproken. Doordat eiseres die keuze niet heeft gemaakt en pas in een heel laat stadium informatie heeft opgevraagd, heeft zij zelf het risico genomen dat zij niet op tijd over de informatie beschikte en het UWV die informatie niet meer aan zijn verzekeringsarts B&B kon voorleggen. Van een uitzonderlijk geval waarin de rechtbank terug kan komen van een oordeel in de tussenuitspraak is daarom geen sprake.
De reactie op het gebrek in het bestreden besluit
4. Het UWV heeft zich in zijn aanvullende motivering op het standpunt gesteld dat het opleidingsniveau van eiseres onveranderd op 2 moet worden gesteld. Het UWV baseert dat standpunt op de rapportage van de arbeidsdeskundige B&B van 19 september 2023. De arbeidsdeskundige B&B heeft aanvullend onderzoek gedaan en komt op basis van een arbeidsdeskundige rapportage van 6 juni 2018 tot de conclusie dat het opleidingsniveau 2 is, omdat eiseres 6 jaar basisonderwijs zou hebben gevolgd.
4.1.
Eiseres bestrijdt de conclusie van de arbeidsdeskundige B&B en zij heeft een onderwijsverklaring van de directie van de Basisschool [naam] van 27 oktober 2023 ingediend. Daarin staat het volgende: ‘Uit onderzoek van onze officiële registraties is gebleken dat [naam] , (…), geboren op [geboortedatum] -1961, in het onderwijsjaar 1967-1968 onder nummer 94 is ingeschreven bij onze school; dat zij aan het einde van het onderwijsjaar 1968-1969 is blijven zitten in de 2ᵈᵉ klas; alsmede dat zij de school vervolgens heeft verlaten.’
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV het gebrek in het bestreden besluit niet heeft hersteld. Het UWV heeft weliswaar nader onderzoek gedaan naar het opleidingsniveau van eiseres en dat wijst in de richting van voltooid basisonderwijs. Maar eiseres heeft met de onderwijsverklaring aannemelijk gemaakt dat zij de basisschool niet heeft afgemaakt en dat zij slechts enkele jaren basisonderwijs heeft gehad. Uit de onderwijsverklaring blijkt immers dat zij 6 jaar was toen zij naar de basisschool ging en dat zij twee jaar later, toen zij acht jaar was, de school heeft verlaten. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres vervolgens in Nederland opnieuw naar school is gegaan. Volgens het CBBS is het opleidingsniveau 1 als iemand geen tot enkele jaren basisonderwijs heeft gehad. Dat betekent dat het UWV zich in het geval van eiseres ten onrechte op het standpunt stelt dat het opleidingsniveau op 2 moet worden gesteld.
4.3.
De arbeidsdeskundige B&B heeft onderzocht wat de gevolgen zijn als het opleidingsniveau op 1 wordt gesteld. Hij komt tot de conclusie dat eiseres in dat geval 100% arbeidsongeschikt is per 31 januari 2021.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, omdat dat in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat het UWV nog een standpunt moet innemen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Daarom bepaalt de rechtbank dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend, aan de zitting van de rechtbank deelgenomen en een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus ingediend. Aan deze proceshandelingen worden in totaal 2,5 punten toegekend met een waarde van € 837 per punt en wegingsfactor 1. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.092,50

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 september 2021;
- draagt het UWV op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 49 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.092,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, dan kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.