ECLI:NL:RBOBR:2023:605

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
01/087567-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen en bewerking van cocaïne in drugslab met crypto-communicatie

Op 14 februari 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de voorbereidingshandelingen en bewerking van cocaïne in een drugslab. De zaak, die bekendstaat als een cryptozaak, betreft het medeplegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, en het bewerken van cocaïne in een drugslab, wat in eendaadse samenloop is gepleegd. De rechtbank heeft de verweren van de verdachte, die onder andere stelden dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, verworpen. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte samen met anderen een cocaïnewasserij had opgezet en dat er substantiële hoeveelheden cocaïne waren bewerkt. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar voor de feiten, waarbij de ernst van de gepleegde strafbare feiten en de rol van de verdachte zwaar wogen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het derde feit, namelijk gewoontewitwassen, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de maatschappelijke impact van de drugshandel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.087567.22
Datum uitspraak: 14 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 oktober 2022 en 31 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 augustus 2022. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 4 oktober 2022 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 16 oktober 2020 te Eindhoven, Luyksgestel (gemeente Bergeijk) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit als bedoeld in lid 4 en/of lid 5 van artikel 10 van de Opiumwet, namelijk het opzettelijk bereiden, bewerken en/of verwerken van een of meer hoeveelheden (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) een of meer anderen heeft getracht te bewegen om zo een feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of voorwerpen, vervoersmiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat deze bestemd waren tot het plegen van dat feit, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders met dat opzet (telkens)
A
middels een of meer crypotelefoons met/aan personen die zich bedienden van de gebruikersnamen [gebruikersnaam 1] , [gebruikersnaam 2] , [gebruikersnaam 3] , [gebruikersnaam 4] , [gebruikersnaam 5] , [gebruikersnaam 6] , [gebruikersnaam 7] en/of een of meer andere personen gecommuniceerd en/of informatie verschaft, gevraagd en/of ontvangen over
- de beschikbaarheid en/of inrichting van een locatie ten behoeve van het bereiden, bewerken en/of verwerken van een of meer hoeveelheden cocaïne,
- de aanschaf, levering en/of beschikbaarheid van voorwerpen en/of stoffen ten behoeve van het bereiden, bewerken en/of verweren van een of meer hoeveelheden cocaïne (in of op de hiervoor bedoelde locatie);
- het vervoer van personen en/of het transport van voorwerpen en/of stoffen (van en naar de hiervoor bedoelde locatie), en/of
- de dagen en/of tijden waarop (in of op de hiervoor bedoelde locatie) werkzaamheden zouden worden verricht ten behoeve van het bereiden, bewerken en/of verwerken van een of meer hoeveelheden cocaïne;

en/of

B
een locatie geregeld en/of ter beschikking gesteld of laten stellen ten behoeve van het bereiden, bewerken en/of verwerken van een of meer hoeveelheden cocaïne;
en/of
C
een of meer personen benaderd en/of aangeworven om werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de inrichting van de hiervoor bedoelde locatie en/of het (aldaar) bereiden, bewerken en/of verwerken van een of meer hoeveelheden cocaïne,
en/of
een of meer (van deze) personen opdrachten en/of informatie verschaft over de plaats waar en/of tijd en/of wijze waarop de hiervoor bedoelde werkzaamheden dienden te worden verricht;
en/of
D
(in of op de hiervoor bedoelde locatie) een (verzwaring van de) hoofdzekering aangebracht of laten aanbrengen;
en/of
E
een Volkswagen Caddy en/of een of meer vacuümsealmachines, sealbags, ballonnen, magnetrons, persframes, persmallen, logoplaten, koolstoffilters, handschoenen, volgelaatsmaskers, boterhamzakjes, ventilatoren, blenders en/of weegschalen en/of een of meer hoeveelheden aceton, tetramisol, procaïne, crêpepapier en/of tape voorhanden gehad;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 juli 2020 tot en met 16 oktober 2020 te Eindhoven, Luyksgestel (gemeente Bergeijk) en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer hoeveelheden (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I, heeft bereid, bewerkt en/of verwerkt, in elk geval aanwezig heeft gehad;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 juli 2020 tot en met 3 november 2020 te Eindhoven, Rotterdam, Son en Breugel en/of elders in Nederland en/of te Awans en/of elders in België, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, (van) een of meer voorwerpen, te weten:
-
- een geldbedrag van (in totaal) € 500.000,- (d.d. 13 juli 2020),
-
- een geldbedrag van (in totaal) € 302.000,- (d.d. 14 juli 2020),
-
- een geldbedrag van (in totaal) € 700.000,- (d.d. 17 juli 2020),
-
- een geldbedrag van (in totaal) € 500.000,- (d.d. 23 juli 2020),
-
- een geldbedrag van (in totaal) € 213.000,- (d.d. 30 juli 2020),
-
- een geldbedrag van (in totaal) € 300.000,- (d.d. 31 oktober 2020),

de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voormeld(e) voorwerp(en) was of het voorhanden had, en/of heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of een of meer van zijn mededaders wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit voorwerp of deze voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf, en hij en/of een of meer van zijn mededaders van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie en de rechtmatigheid van bewijsgaring.
Door de raadsman is aangevoerd dat artikel 6 van het EVRM (het recht op een eerlijk proces) is geschonden, omdat Nederland een grotere rol heeft gespeeld bij de crypto-hack in zowel onderzoek 26Lemont als in onderzoek 26Argus (waaruit vervolgens onderhavig onderzoek is voortgekomen) dan zij in eerste instantie heeft willen doen voorkomen. Hiermee heeft het Openbaar Ministerie welbewust de rechtbanken en de verdediging structureel, onvolledig en/of onjuist voorgelicht. De raadsman heeft zich daarom primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie in de vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
Verder heeft de raadsman betoogd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet in de weg staat aan een nader onderzoek door de verdediging, dan wel dat aan dit vertrouwensbeginsel voorbij moet worden gegaan, omdat er voldoende aanwijzingen bestaan dat er onregelmatigheden zijn begaan bij de inzet van het interceptiemiddel en omdat Nederland medeverantwoordelijk is. Het gebruik van de bewijsmiddelen voortkomend uit genoemde onderzoeken is, mede gelet op de rechtspraak in Frankrijk, Italië en Duitsland, onrechtmatig. Om deze reden heeft de raadsman subsidiair uitsluiting van die bewijsmiddelen voor de bewijsvoering bepleit.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel maakt dat de rechtbank ervan uit moet gaan dat de verkrijging en verstrekking van cryptodata rechtmatig is geweest, nu de rechtbank mag vertrouwen op het handelen van opsporingsinstanties in een land dat is aangesloten bij het EVRM, zoals het geval is bij SkyECC. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding om dat niet te doen. In het onderhavige dossier bevinden zich processen-verbaal waarin uiteen is gezet hoe de communicatiedienst werkte, hoe de gegevens door de Franse opsporingsdiensten zijn verkregen en zijn gedeeld en hoe die gegevens uiteindelijk terecht zijn gekomen in het onderhavige onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat het door het Openbaar Ministerie verstrekte dossier alle voor toetsing noodzakelijke stukken bevat. Bovendien heeft de verdediging niet concreet gemaakt waaruit de schending van artikel 6 van het EVRM precies zou bestaan en welke stukken nog aan het dossier zouden moeten worden toegevoegd. Gelet op al het voorgaande wordt het verweer inhoudende dat er geen sprake is geweest van een eerlijk proces verworpen. De rechtbank acht daarmee de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte en de onderschepte cryptodata bruikbaar voor het bewijs en zal deze aldus daartoe ook bezigen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Het onderzoek naar de strafbare feiten waar de verdachte van wordt verdacht, heeft de naam Robijn. In dit onderzoek zijn de resultaten van andere opsporingsonderzoeken samengevoegd. Het onderzoek is gestart naar aanleiding van ontvangen cryptodata uit onderzoeken Werl en Argus.
Onderzoek Werl richtte zich op de aanbieder van de berichtenapp SkyECC en op criminele samenwerkingsverbanden die gebruik hebben gemaakt van SkyECC. Onderzocht werd of SkyECC zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, deelname aan een criminele organisatie en medeplichtigheid aan strafbare feiten die door de gebruikers van de software van SkyECC zijn gepleegd, waaronder de handel in verdovende middelen.
Vanuit onderzoek Werl is informatie gedeeld met onderzoek Argus. Het onderzoek Argus richtte zich op de criminele samenwerkingsverbanden van de gebruikers van SkyECC en had onder meer tot doel om aan de hand van de inhoudelijke data de criminele samenwerkingsverbanden die gebruikmaken van cryptotelefoons van SkyECC in beeld te brengen en te analyseren.
Op basis van onderzoek van de via SkyECC gevoerde communicatie is het vermoeden gerezen dat de gebruiker van Sky-account [gebruikersnaam 8] zich samen met anderen bezighield met onder meer de bewerking en verwerking van cocaïne en dat hij betrokken was bij de opzet en inrichting van een locatie waar cocaïne bewerkt en verwerkt kon worden.
Op 16 oktober 2020 werd in een vrijstaande garage behorende bij de woning aan het adres [adres 2] in Luyksgestel een cocaïneverwerkingslocatie aangetroffen. Het onderzoek dat betrekking had op deze cocaïne-verwerkingslocatie kreeg de onderzoeksnaam Person. De stukken die ten behoeve van dit onderzoek werden opgemaakt, zijn op 11 april 2022 overgedragen aan onderzoek Robijn.
De resultaten van de verschillende onderzoeken zijn met elkaar in verband gebracht.
Verdachte wordt verweten dat hij (kort gezegd) al dan niet in vereniging zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen die betrekking hebben op de bereiding, bewerking en verwerking van cocaïne (feit 1), het meermalen opzettelijk bereiden, bewerken en verwerken van cocaïne (feit 2) en gewoontewitwassen (feit 3).
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage 1 bij dit vonnis.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak ten aanzien van feit 3.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de ten laste gelegde witwasverdenking die betrekking heeft op de geldbedragen € 302.000,- (d.d. 14 juli 2020) en € 300.000,- (d.d. 31 oktober 2020), zodat de verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging behoort te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de overige ten laste gelegde witwasverdenkingen overweegt de rechtbank als volgt.
Op 15 augustus 2020 werd door Sky-ID [gebruikersnaam 2] een drietal afbeeldingen verstuurd in de groepschat [gebruikersnaam 8] . Op de drie afbeeldingen stond een handgeschreven notitie. De rechtbank stelt vast dat de notitie, getiteld “KALEBOAR”, onder meer allerlei cijfers bevatte. De rechtbank is van oordeel dat deze cijfers zich evident laten duiden als data en geldbedragen.
De politie heeft de data en geldbedragen genoemd in de notitie vergeleken met de inhoud van de chatgesprekken die met het Sky-account [gebruikersnaam 8] zijn gevoerd, waarvan de politie heeft vastgesteld dat de verdachte daarvan de gebruiker was, een en ander zoals hierna ten aanzien van feit 1 en feit 2 nader zal worden overwogen. Na onderzoek heeft de politie geconstateerd dat op en rond de data die in de notitie zijn genoemd, berichtenverkeer heeft plaatsgevonden waarin wordt gesproken over het afleveren van “pap”.
De rechtbank is ermee bekend dat het woord “pap” wordt gebruikt als alternatief voor het woord geld. In de onderzochte chatgesprekken worden echter geen specifieke geldbedragen genoemd; er wordt slechts gesproken over het overdragen dan wel verplaatsen van geld. Evenmin volgt uit de chatgesprekken aan wie de geldbedragen zouden moeten worden overgedragen en in verband met welke diensten/producten. Bovendien is het onderzoek kennelijk specifiek gericht geweest op het leggen van verbanden tussen de data die in de notitie staan en het berichtenverkeer van Sky-account [gebruikersnaam 8] (verdachte) over “pap” op die specifieke data. Bij het ontbreken van zicht op ander berichtenverkeer over “pap” op andere data, al dan niet door andere Sky-gebruikers uit het netwerk van Sky-account [gebruikersnaam 8] (verdachte), gaat het de rechtbank te ver om te concluderen dat de notitie enerzijds en het berichtenverkeer anderzijds één op één aan elkaar te linken zijn.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat op de in de notitie genoemde data de concrete, in de tenlastelegging genoemde geldbedragen zouden zijn overgedragen of verplaatst. De rechtbank acht aldus bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs de onder feit 3 overige ten laste gelegde witwashandelingen niet bewezen. De rechtbank zal de verdachte daarom van dit feit integraal vrijspreken.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs van feit 1 en feit 2.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op 16 oktober 2020 in een vrijstaande garage behorende bij de woning aan de [adres 2] in Luyksgestel een cocaïnewasserij is aangetroffen. Op deze locatie werden door de politie vele voorwerpen en stoffen gevonden die in verband konden worden gebracht met het bewerkingsproces van cocaïne, waaronder bijvoorbeeld vacuümsealmachines, magnetrons en weegschalen en versnijdingsmiddelen zoals bijvoorbeeld tetramisol en procaïne. Bovendien werden op meerdere plaatsen in de garage resten van daadwerkelijk cocaïne aangetroffen. Op basis van hetgeen werd aangetroffen in de garage kan worden vastgesteld dat daar ten minste tussen de 125 en 250 kilo cocaïne is bewerkt.
Uit een uitgebreid onderzoek van de politie van chatberichten van de communicatiedienst SkyECC is gebleken dat de gebruiker van het Sky-account [gebruikersnaam 8] betrokken was bij genoemd drugslaboratorium in Luyksgestel. De gebruiker van dit account sprak in zijn chatberichten met anderen over onder meer de inrichting van de locatie, het verwerken van hoeveelheden cocaïne en het vervoer van cocaïne en andere voorwerpen en stoffen. Ook volgt uit de chatberichten dat de gebruiker aan verschillende personen bijvoorbeeld opdrachten gaf en informatie verschafte over de locatie van het cocaïnelab en het tijdstip waarop de werkzaamheden zouden moeten plaatsvinden.
De rechtbank overweegt dat uit de chatberichten van de gebruiker van voornoemd Sky-account ook volgt dat de gebruiker feitelijk zelf ter plaatse in het cocaïnelab is geweest en aldaar heeft meegeholpen bij de bewerking van cocaïne.
Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen van 24 februari 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (dossierpagina’s 694, 696-705), blijkt dat de verdachte als gebruiker van het Sky-account [gebruikersnaam 8] is geïdentificeerd. Op geen moment gedurende het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting is deze identificatie door de verdachte betwist of anderszins weersproken. Hij heeft zich telkenmale op zijn zwijgrecht beroepen. De rechtbank heeft in het dossier geen aanleiding gezien om aan de bevindingen van de politie met betrekking tot identificatie van de verdachte als gebruiker van genoemd account te twijfelen. De rechtbank stelt aldus vast dat de verdachte de gebruiker is geweest van het Sky-account [gebruikersnaam 8] en zeer actief betrokken was bij de cocaïnewasserij in Luyksgestel. Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting op dit punt is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Op grond van de bewijsmiddelen volgt tevens genoegzaam dat de verdachte beide ten laste gelegde feiten in vereniging met anderen heeft gepleegd. Naast de verdachte namen ook andere gebruikers binnen de verschillende chatgroepen van de communicatiedienst SkyECC deel aan de chatgesprekken over (de voorbereiding van) het bewerken van cocaïne. Daarbij komt nog dat in het drugslab twee volgelaatsmaskers zijn aangetroffen waarop biologisch celmateriaal is aangetroffen waarvan – kort gezegd – de (afzonderlijke) DNA-profielen matchen met die van twee medeverdachten.
Met betrekking tot de onder feit 1 ten laste gelegde periode overweegt de rechtbank nog als volgt.
Uit de hierna uitgewerkte bewijsmiddelen volgt dat het eerste chatgesprek van de verdachte over voorbereidingshandelingen met betrekking tot het bewerken van cocaïne in het lab in Luyksgestel dateert van 19 juli 2020 (dossierpagina 812). Gelet hierop zal de rechtbank ten aanzien van feit 1 de ten laste gelegde periode verkorten in die zin dat deze loopt van 19 juli 2020 tot en met 16 oktober 2020, de datum waarop het cocaïnelab is aangetroffen. De rechtbank acht niet bewezen dat sprake is geweest van een langere periode van voorbereidingshandelingen gericht op het bewerken van cocaïne en zal daarom de verdachte van het deel van de ten laste gelegde periode dat deze periode overstijgt, partieel vrijspreken.
Alles overwegende, acht de rechtbank aldus het ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2, met verkorting van de onder feit 1 ten laste gelegde periode zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
1.
in de periode van 19 juli 2020 tot en met 16 oktober 2020 te Eindhoven, Luyksgestel (gemeente Bergeijk) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit als bedoeld in lid 4 van artikel 10 van de Opiumwet, namelijk het opzettelijk bewerken en/of verwerken van hoeveelheden (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) een of meer anderen heeft getracht te bewegen om zo een feit te plegen en mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of zich en een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of voorwerpen, vervoersmiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededaders wisten dat deze bestemd waren tot het plegen van dat feit, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet (telkens)
A
middels cryptotelefoons met/aan personen die zich bedienden van de gebruikersnamen [gebruikersnaam 1] , [gebruikersnaam 2] , [gebruikersnaam 3] , [gebruikersnaam 4] , [gebruikersnaam 5] , [gebruikersnaam 6] , [gebruikersnaam 7] en/of andere personen gecommuniceerd en/of informatie verschaft, gevraagd en/of ontvangen over
- de beschikbaarheid en/of inrichting van een locatie ten behoeve van het bewerken en/of verwerken van een of meer hoeveelheden cocaïne,
- de aanschaf, levering en/of beschikbaarheid van voorwerpen en/of stoffen ten behoeve van het bewerken en/of verwerken van hoeveelheden cocaïne (in of op de hiervoor bedoelde locatie);
- het vervoer van personen en/of het transport van voorwerpen en/of stoffen (van en naar de hiervoor bedoelde locatie), en/of
- de dagen en/of tijden waarop (in of op de hiervoor bedoelde locatie) werkzaamheden zouden worden verricht ten behoeve van het bewerken en/of verwerken van een of meer hoeveelheden cocaïne;

en/of

B
een locatie geregeld en/of ter beschikking gesteld of laten stellen ten behoeve van het bewerken en/of verwerken van hoeveelheden cocaïne;
en/of
C
een of meer personen opdrachten en/of informatie verschaft over de plaats waar en/of tijd en/of wijze waarop de hiervoor bedoelde werkzaamheden dienden te worden verricht;
en/of
D
in of op de hiervoor bedoelde locatie een verzwaring van de hoofdzekering aangebracht of laten aanbrengen;
en/of
E
een Volkswagen Caddy en/of een of meer vacuümsealmachines, sealbags, ballonnen, magnetrons, persframes, persmallen, logoplaten, koolstoffilters, handschoenen, volgelaatsmaskers, boterhamzakjes, ventilatoren, blenders en/of weegschalen en/of een of meer hoeveelheden aceton, tetramisol, procaïne, crêpepapier en/of tape voorhanden gehad;
2.
in de periode van 27 juli 2020 tot en met 16 oktober 2020 te Luyksgestel (gemeente Bergeijk) (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk hoeveelheden (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I, heeft bewerkt en/of verwerkt.

De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Eendaadse samenloop.
De raadsman heeft met verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad betoogd dat feit 1 en feit 2 in eendaadse samenloop zijn gepleegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de rechtspraak van de Hoge Raad over eendaadse samenloop is gaandeweg sterk het accent komen te liggen op de strekking van de aan de orde zijnde strafbepalingen. Indien die strekking uiteenloopt, is geen sprake van één feit in de zin van artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Deze sterk juridisch getinte toetsing, met een nadruk op de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, leidt tot een beperkt bereik van de regeling van de eendaadse samenloop.
Uit die rechtspraak moet echter niet worden afgeleid dat eenzelfde strekking een noodzakelijke voorwaarde is voor het aannemen van eendaadse samenloop, zoals blijkt uit de vaste jurisprudentie over het witwassen en de heling van dezelfde voorwerpen. Daarom moet worden benadrukt dat naar huidig inzicht een enigszins uiteenlopen van de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet in de weg staat aan het aannemen van eendaadse samenloop indien het in essentie om hetzelfde feitencomplex gaat. Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezen verklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren, dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
In aanmerking genomen dat bewezen verklaarde feiten betrekking hebben op een op (min of meer) dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex over gezamenlijkheid van onder meer voorwerpen en stoffen, waarbij de verdachte een actieve en leidende rol heeft gespeeld bij het oprichten van de cocaïnewasserij in Luyksgestel, terwijl de verdachte tevens een rol heeft gespeeld bij het daadwerkelijk bewerken en/of verwerken van cocaïne aldaar, is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat tussen de bewezen verklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop in de zin van de wet en aldus dat de verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 3 aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring en strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman, met verwijzing naar verschillende rechterlijke uitspraken van – in zijn ogen – min of meer soortgelijke strafzaken, matiging van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf bepleit. Tevens heeft hij de rechtbank verzocht om rekening te houden met de (soortgelijke) strafbare feiten waarvoor de verdachte nog vervolgd zal gaan worden (de zogenoemde “Spaanse feiten”). Verzocht is om bij de straftoemeting rekening te houden met het geheel van strafbare feiten, als ware de feiten gelijktijdig berecht, en dan vervolgens de beoogde straf te halveren. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in de onderhavige zaak zou kunnen worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
De raadsman heeft bovendien, wederom met verwijzing naar uitspraken van andere rechterlijke colleges in soortgelijke strafzaken, schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis bepleit. De verdachte heeft zich gedurende de schorsing in deze zaak gehouden aan alle gestelde voorwaarden, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van ongeveer 2,5 maand schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de bewerking van cocaïne in een cocaïnewasserij in Luyksgestel en het op die locatie daadwerkelijk bewerken daarvan. Hij deed dit op een professionele wijze. Door de Landelijke Faciliteit Ontmantelen is vastgesteld dat in de cocaïnewasserij ongeveer tussen 125 en 250 kilogram cocaïne is bewerkt, wat in grote lijnen overeenkomt met de inhoud van chatberichten van de verdachte en anderen, waaruit kan worden opgemaakt dat er op genoemde locatie tenminste 269 “stuks” (blokken cocaïne met versnijdingsmiddel van ongeveer één kilogram) gemaakt zijn. De officier van justitie heeft in zijn requisitoir naar voren gebracht dat de straatwaarde van een dergelijke hoeveelheid cocaïne ongeveer 11 miljoen euro bedraagt.
De handel in cocaïne, waaronder tevens begrepen het bewerken daarvan, levert een gevaar op voor de volksgezondheid vanwege de verslavende werking van de stof en de schadelijke effecten op de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast gaat de handel in cocaïne gepaard met criminaliteit. Niet zelden plegen gebruikers van deze harddrug vermogensdelicten om in hun verslaving te kunnen voorzien, wat veel overlast voor de samenleving veroorzaakt. Ook is de handel in harddrugs regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. Aangezien de verdachte een leidende en sturende rol bij de bewezen verklaarde feiten had, heeft hij daar een grote bijdrage aan geleverd. Hij heeft daarbij klaarblijkelijk alleen zijn eigen geldelijk gewin voor ogen gehad en heeft geen rekening gehouden met de negatieve gevolgen van zijn gedrag voor anderen. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Op feiten als de onderhavige kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van forse duur.
Anders dan de raadsman heeft verzocht, zal de rechtbank bij het bepalen van de straf geen rekening houden met de omstandigheid dat de verdachte op een later tijdstip ook zal worden vervolgd voor andere, soortgelijke, strafbare feiten, met betrekking tot welke uit het onderhavige opsporingsonderzoek jegens de verdachte ook verdenkingen zijn gerezen. Bij haar beoordeling betrekt de rechtbank aldus slechts de in deze zaak bewezen verklaarde feiten. Wel houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de officier van justitie heeft aangekondigd om ten aanzien van de onderhavige strafzaak voornemens te zijn een ontnemingsvordering aanhangig te maken.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting is het uitgangspunt bij het bewerken van harddrugs van een hoeveelheid van meer dan 20 kilo een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 50 maanden. De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat deze oriëntatiepunten een richtsnoer vormen bij het bepalen van de op te leggen straf, waarbij het de rechter vrijstaat om van deze oriëntatiepunten af te wijken.
De rechtbank zal een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan die door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 3 ten laste gelegde gewoontewitwassen en aldus tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. De rechtbank is verder van oordeel dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. In zoverre zal de rechtbank dus in het voordeel van de verdachte afwijken van genoemde oriëntatiepunten.
Alles overziend, acht de rechtbank in de onderhavige zaak een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend en geboden. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten zal hierop in mindering worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 5 oktober 2022 geschorst. De rechtbank heeft bij haar beslissing van 4 oktober 2022 geoordeeld dat het gevaar voor herhaling en het vluchtgevaar in beginsel rechtvaardigen dat het bevel tot voorlopige hechtenis voortduurde. Bij het toen beschikbare dossier en in het stadium van het onderzoek op dat moment is het bevel desondanks geschorst, omdat de persoonlijke belangen van de verdachte op dat moment zwaarder wogen en de gronden met voorwaarden konden worden ondervangen. De rechtbank heeft die schorsing toen echter uitdrukkelijk begrensd tot de datum van de einduitspraak.
Gezien de aard en ernst van het thans bewezenverklaarde acht de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in deze stand van het geding ondergeschikt geworden aan het belang van de strafvordering en het belang dat de maatschappij heeft bij het voortduren van de voorlopige hechtenis van de verdachte, waarbij de rechtbank van oordeel is dat het gevaar voor herhaling en het vluchtgevaar niet meer te ondervangen zijn met voorwaarden, en waarbij de rechtbank in aanmerking neemt de aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van forse duur. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de raadsman tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis af.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van de bewezenverklaring.

De uitspraak.

De rechtbank:
spreekt de verdachte vrij van het onder feit 3 ten laste gelegde;
verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1 en feit 2 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen en mede te plegen en om daarbij behulpzaam te zijn en/of zich en een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of voorwerpen, vervoersmiddelen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat deze bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
feit 1 en feit 2 in eendaadse samenloop gepleegd;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

* een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. H. Slaar en mr. L.P. Stapel, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.F.G. St. Jago en mr. I.J.M. Weemers, griffiers,
en is uitgesproken op 14 februari 2023.
Mr. L.P. Stapel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage 1 – de bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven).

PRO MEMORIE