ECLI:NL:RBOBR:2023:6038

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
01/997013-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens volledige terugbetaling wederrechtelijk verkregen voordeel

In de zaak met parketnummer 01/997013-18 heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 december 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, omdat de veroordeelde volledig heeft voldaan aan zijn terugbetalingsverplichting. De zaak betreft een onderzoek naar subsidiefraude, waarbij de veroordeelde en medeverdachten betrokken waren bij het onterecht ontvangen van subsidies van de Provincie Noord-Brabant. De officier van justitie had gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 162.500,-, aan de Staat moest worden betaald. Echter, tijdens de zitting op 12 december 2023 heeft de officier van justitie zijn vordering ingetrokken, omdat de veroordeelde zijn verplichtingen uit een vaststellingsovereenkomst was nagekomen. Deze overeenkomst, gesloten met de Provincie, hield in dat de veroordeelde een deel van het onterecht ontvangen bedrag zou terugbetalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat door deze terugbetaling het voordeel van de veroordeelde op € 0,00 is gekomen. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat de ontnemingsvordering niet kan worden toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.997013.18 (ontneming)
Datum uitspraak: 12 december 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1959] ,
wonende te [adres] ,
hierna: veroordeelde.

Onderzoek van de zaak.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 23 november 2021 en 12 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door veroordeelde en zijn raadsman naar voren is gebracht.

De vordering.

De vordering van de officier van justitie van 28 juni 2021 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 5, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat op € 162.500,- en tot het opleggen van een verplichting tot betaling aan de Staat van dat geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel.
Ter terechtzitting van 12 december 2023 heeft de officier van justitie, met verwijzing naar het bepaalde in artikel 36e, lid 9, Sr gevorderd dat de ontnemingsvordering afgewezen wordt, omdat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft genoten van de door hem gepleegde strafbare feiten inmiddels volledig door hem is voldaan.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft hetzelfde standpunt ingenomen als de officier van justitie.

De beoordeling.

Bij vonnis van deze rechtbank van 14 december 2021 is veroordeelde veroordeeld wegens - kort gezegd - het medeplegen van valsheid in geschrifte.
Deze strafzaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de strafzaken tegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [verdachte] (hierna: [medeverdachte 1] ) en tegen [medeverdachte 2] (parketnummers 01-997044-18 en 01-997012-18). Ook zij zijn bij vonnis van 14 december 2021 door deze rechtbank veroordeeld wegens - kort gezegd - het medeplegen van subsidiefraude en het medeplegen van valsheid in geschrifte.
In alle zaken heeft het Openbaar Ministerie vorderingen tot ontneming aangebracht. Die vorderingen zien op het ontnemen van het (door ieder van de veroordeelden) als gevolg van de gepleegde strafbare feiten genoten voordeel. Dat voordeel heeft - kort gezegd - betrekking op ten onrechte ontvangen subsidies van de Provincie Noord-Brabant (hierna: de Provincie).
Uit een door de rechtbank van de advocaat van [medeverdachte 1] ontvangen brief van 23 november 2023, welke brief tevens in het dossier van veroordeelde is gevoegd
en als bijlage aan dit vonnis is gehecht, blijkt dat [medeverdachte 1] en de Provincie op 16 mei 2023 een overeenkomst hebben gesloten, waarin onder meer is bepaald welk bedrag [medeverdachte 1] ten onrechte van de Provincie heeft ontvangen en moet terugbetalen, te weten € 850.000,-. Uit de brief blijkt verder dat veroordeelde zich heeft verplicht tot het betalen van een gedeelte van dit totale bedrag, namelijk een bedrag van € 162.500,-. Zowel veroordeelde als [medeverdachte 1] heeft uiteindelijk aan de betalingsverplichting voldaan. De overeenkomst is aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst en als onderdeel van die overeenkomst zijn partijen over en weer finale kwijting overeengekomen.
Door de terugbetaling van het onterecht ontvangen subsidiebedrag aan de Provincie is het voordeel van veroordeelde teruggebracht tot € 0,00. Gelet hierop en gelet op het bepaalde in artikel 36e, lid 9, Sr is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden afgewezen.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

wijst de vordering van de officier van justitie af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Slaar, voorzitter,
mr. S.J.H. van de Kant en mr. R.B.H. Hebbink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 12 december 2023.