ECLI:NL:RBOBR:2023:6024

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
01/304603-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van haptotherapeut voor ontucht met cliënten in kwetsbare positie

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een haptotherapeut die beschuldigd werd van ontucht met drie cliënten. De verdachte, werkzaam in de maatschappelijke zorg, heeft meermalen seksuele handelingen verricht met cliënten die zich in een kwetsbare en afhankelijke positie bevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn rol als hulpverlener, een vertrouwensrelatie had met de slachtoffers, wat de seksuele handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm maakte. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan ontucht op basis van de verklaringen van de slachtoffers en de bewijsstukken die tijdens de zitting zijn gepresenteerd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd hij voor 5 jaar ontzet van het recht om in de maatschappelijke zorg te werken. De rechtbank oordeelde ook over de schadevergoedingen voor de slachtoffers, waarbij materiële en immateriële schade werd toegewezen, inclusief wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van het misbruik van vertrouwen in de zorgsector en de noodzaak van bescherming voor kwetsbare cliënten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummers: 01.304603.22 en 01.192702.23 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 22 december 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [1963] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door de verdediging naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij de dagvaardingen van 31 oktober 2023.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01.304603.22 tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 juli 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Vlierden, gemeente Deurne, in elk geval in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, te weten als haptotherapeut, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die zich als patiënte en/of cliënte aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door, terwijl die [slachtoffer 1] op een behandeltafel lag,
- meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1]te duwen en/of te brengen en/of heen en weer te bewegen en/of
- meermalen, althans eenmaal, de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 1] ,te betasten en/of aan te raken en/of
- meermalen, althans eenmaal, de borsten van die [slachtoffer 1] te betasten en/of aan teraken en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] te (tong)zoenen;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 8 september 2022 te Vlierden, gemeente Deurne, in elk geval in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, te weten als haptotherapeut, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door, terwijl die [slachtoffer 2] op een behandeltafel lag,
- met zijn, verdachtes, lichaam, op het lichaam van die [slachtoffer 2] te gaan liggen en/of
- (vervolgens) met zijn benen de benen van die [slachtoffer 2] uit elkaar te duwen en/of
- (vervolgens) (rij)bewegingen op het lichaam van die [slachtoffer 2] te maken en/of
- meermalen, althans eenmaal, de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 2] , tebetasten en/of aan te raken en/of
- meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] teduwen en/of te brengen en/of heen en weer te bewegen en/of
- meermalen, althans eenmaal, de borsten van die [slachtoffer 2] te betasten en/of aan te rakenen/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 2] te (tong)zoenen;
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01.192702.23 tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 maart 2017 tot en met 31 oktober 2022 te Vlierden, gemeente Deurne, in elk geval in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, te weten als haptotherapeut, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door, terwijl die [slachtoffer 3] op een behandeltafel lag,
- meermalen, althans eenmaal, met zijn, verdachtes, lichaam, op het lichaam van die [slachtoffer 3]te gaan liggen en/of
- meermalen, althans eenmaal, de borsten van die [slachtoffer 3] te betasten en/of aan te raken en/ofvast te pakken en/of
- meermalen, althans eenmaal, de billen van die [slachtoffer 3] te betasten en/of aan te raken;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Ook zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
Het standpunt van de verdediging.
01.304603.22
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat er op 10 juli 2023 seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster. Evenmin kan worden bewezen dat zij met elkaar hebben ge(tong)zoend. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van deze onderdelen van de tenlastelegging. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 opgemerkt dat verdachte de seksuele handelingen, zoals ten laste gelegd onder de gedachtestreepjes vier (4) tot en met zeven (7) heeft bekend en de handelingen onder de eerste drie gedachtestreepjes heeft ontkend.
01.192702.23
Tot slot heeft de verdediging ten aanzien van de zaak met parketnummer 01.192702.23 verzocht om integrale vrijspraak wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dat sprake is geweest van ontucht.
Bewijsbijlage.Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
Juridisch kader
Verdachte, die als haptotherapeut werkzaam was in zijn eigen praktijk, wordt verweten dat hij met drie cliënten, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , ontucht heeft gepleegd terwijl zij aan zijn zorg waren toevertrouwd.
Het begrip 'ontucht' heeft blijkens de wetsgeschiedenis en jurisprudentie een andere, meer geladen betekenis dan het begrip ‘seksuele handelingen’. Het gaat om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Van ontucht in de zin van artikel 249 Wetboek van Strafrecht (Sr) is geen sprake indien komt vast te staan dat de handelingen van de verdachte een louter therapeutische strekking hebben en overeenkomstig de in de betreffende professie geldende regels worden uitgevoerd (de medische exceptie), of wanneer de behandelrelatie bij de seksuele handelingen geen enkele rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest.
Bewijsoverweging ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten
De verdediging heeft ter terechtzitting van 8 december 2023 een aantal verweren gevoerd. Voor zover de rechtbank hierna niet op deze verweren ingaat, heeft de rechtbank deze als bewijsverweren aangemerkt, die hun weerlegging vinden in de inhoud van de bewijsmiddelen. De rechtbank ziet in wat ter terechtzitting van 8 december 2023 is aangevoerd, geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en juistheid van de inhoud van die bewijsmiddelen.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van 01.304603.22 feit 1.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat tussen verdachte en [slachtoffer 1] (hierna: aangeefster, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven) handelingen van seksuele aard hebben plaatsgevonden die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Aangeefster heeft over die handelingen verklaard en verdachte heeft alle ten laste gelegde handelingen bekend. De rechtbank stelt vast dat gedurende deze seksuele handelingen sprake was van een behandelrelatie tussen verdachte als haptotherapeut en aangeefster als zijn cliënt.
De verdediging heeft (partiële) vrijspraak bepleit van het onder feit 1 ten laste gelegde (tong)zoenen. Verdachte heeft weliswaar bekend dat hij met aangeefster heeft ge(tong)zoend, maar aangeefster zelf heeft hierover niets verklaard. Dat betekent volgens de verdediging dat het procesdossier voor dat onderdeel van de tenlastelegging onvoldoende wettig bewijs bevat.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet hoeft te gelden voor álle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de verweten feiten en omstandigheden ondersteuning vindt in één of meer andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van verdachte dat hij en aangeefster hebben ge(tong)zoend, en acht daarom (ook) het laatste gedachtestreepje onder feit één bewezen.
De rechtbank acht daarnaast bewezen dat verdachte niet alleen tijdens de laatste behandelsessie, te weten op 12 augustus 2019, maar óók tijdens de voorlaatste sessie, te weten op 10 juli 2019, ontucht heeft gepleegd met aangeefster. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangeefster heeft tijdens het ‘informatief gesprek zeden’ en tijdens het doen van de aangifte zelf concreet, consistent en gedetailleerd verklaard over de door verdachte op 10 juli 2019 verrichte seksuele handelingen. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster aldus betrouwbaar en ziet in de gedeeltelijke ontkenning van verdachte geen aanleiding daaraan te twijfelen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting weliswaar heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij op 10 juli 2019 zijn vingers in de vagina van aangeefster heeft gebracht, maar dat hij nog wel weet dat hij, ingegeven door een ‘oude haptotechniek’, de bodem (door verdachte desgevraagd gedefinieerd als vagina) van aangeefster heeft aangeraakt, en dat ‘er iets erotisch ontstond’.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zowel op 10 juli 2019 als op 12 augustus 2019 ontucht heeft gepleegd met aangeefster. Hij was op beide data werkzaam als haptotherapeut en heeft tijdens de behandelingen van aangeefster seksuele handelingen met haar verricht die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van 01.304603.22 feit 2.
De rechtbank concludeert op grond van de bewijsmiddelen dat tussen verdachte en [slachtoffer 2] (hierna: aangeefster, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven) seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, terwijl verdachte aangeefster als haptotherapeut behandelde. Aangeefster heeft over die seksuele handelingen verklaard en verdachte heeft een aantal van de ten laste gelegde handelingen bekend. Zo heeft verdachte bekend dat hij tijdens behandelingen met aangeefster heeft ge(tong)zoend, dat hij de vagina van aangeefster heeft aangeraakt en dat hij zijn vingers in haar vagina heeft gebracht.
Verdachte heeft ontkend dat hij met zijn lichaam op het lichaam van aangeefster is gaan liggen, vervolgens met zijn benen de benen van aangeefster uit elkaar heeft geduwd en (rij)bewegingen op haar lichaam heeft gemaakt (de eerste drie ten laste gelegde gedachtestreepjes). De rechtbank acht deze handelingen wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe dat aangeefster concreet, consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de door verdachte in de periode van 1 juni 2020 tot en met 8 september 2022 verrichte seksuele handelingen. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster – en dus ook de verklaringen over de seksuele handelingen die door verdachte (gedeeltelijk) worden ontkend –betrouwbaar en ziet in de gedeeltelijke ontkenning van verdachte (ook hier) geen aanleiding om daaraan te twijfelen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de psychotherapeut van aangeefster heeft verklaard dat aangeefster haar eind november 2022 geëmotioneerd heeft verteld wat er tijdens de behandelsessies van verdachte is gebeurd. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij zich half kan herinneren dat hij tijdens het ‘intieme samenzijn’ op aangeefster is gaan liggen en een been op haar heeft gelegd.
De rechtbank acht, gelet op het vorenoverwogene, bewezen dat verdachte in de periode van 1 juni 2020 tot en met 8 september 2022 ontucht heeft gepleegd met aangeefster door met zijn lichaam op haar lichaam te liggen, met zijn benen haar benen uit elkaar te duwen, bewegingen op haar lichaam te maken, met haar te (tong)zoenen, haar vagina aan te raken en zijn vingers in haar vagina te brengen. Dit zijn handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Verdachte heeft deze handelingen verricht terwijl sprake was van een behandelrelatie tussen verdachte als haptotherapeut en aangeefster als zijn cliënt.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte
rijbewegingen op het lichaam van aangeefster heeft gemaakt en zal hem van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van 01.192702.23.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte [slachtoffer 3] (hierna: aangeefster, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven) als haptotherapeut heeft behandeld en dat hij tijdens behandelsessies haar borsten en billen heeft aangeraakt. Volgens verdachte heeft hij deze handelingen enkel verricht in het kader van de therapeutische behandeling. Met andere woorden, het ontuchtige karakter ontbrak, alsmede de seksuele intentie.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de door verdachte verrichte handelingen al dan niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. Zoals reeds overwogen is van ontucht in de zin van artikel 249 Sr geen sprake indien komt vast te staan dat de handeling van de verdachte een louter therapeutische strekking heeft en overeenkomstig de in de betreffende professie geldende regels wordt uitgevoerd of wanneer de behandelrelatie bij de seksuele handelingen geen enkele rol speelt, in die zin dat bij de cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de handelingen die verdachte bij aangeefster heeft verricht, naar objectieve maatstaven als seksueel getint kunnen worden aangemerkt. De rechtbank is ook van oordeel dat deze handelingen in strijd zijn met de heersende sociaal-ethische norm en dat – aldus – sprake was van ontucht.
De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat van een medische exceptie geen sprake was, omdat de handelingen van verdachte (het aanraken van de borsten en billen van aangeefster) – ongeacht zijn intenties – niet zijn verricht overeenkomstig de in de professie geldende regels. Verdachte was lid van de vereniging van haptotherapeuten en bekend met de beroepscode. In die beroepscode staat onder meer dat seksuele handelingen of als seksueel op te vatten handelingen absoluut niet zijn geoorloofd. Ook staat in de beroepscode dat de haptotherapeut, als hij besluit tot een behandeling waarin wordt aangeraakt, er zorg voor draagt dat de cliënt hieraan haar goedkeuring heeft gegeven, en dat dit wordt vastgelegd in het behandelplan, dat besproken en ingezien moet kunnen worden door de cliënt alsook door ter zake deskundige derden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat geen sprake was van (ondubbelzinnige) toestemming van aangeefster en dat de aanrakingen niet zijn vastgelegd in een behandelplan.
De rechtbank overweegt verder dat gedurende de seksuele handelingen sprake was van een behandelrelatie tussen verdachte als haptotherapeut en aangeefster als zijn cliënte en dat die relatie bij de seksuele handelingen een onmiskenbare rol heeft gespeeld. Bij een behandelrelatie is sprake van een zeker psychisch overwicht dat de hulpverlener heeft ten opzichte van de cliënt. Hiermee is gegeven dat een zekere mate van afhankelijkheid van aangeefster een rol heeft gespeeld bij het verrichten van de seksuele handelingen. Het ontuchtige karakter van de door verdachte verrichte seksuele handelingen is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. De rechtbank stelt bovendien vast dat aangeefster meerdere e-mailberichten aan verdachte heeft gestuurd waarin zij schrijft dat borsten te maken hebben met seksualiteit en dat verdachte, in strijd met de tussen hen gemaakte afspraak, haar borsten (opnieuw) heeft aangeraakt. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij – overeenkomstig de inhoud van het door hem op 3 juli 2017 aan aangeefster verstuurde e-mailbericht– de destijds gemaakte afspraak heeft geschonden.
De rechtbank acht, gelet op al het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode, tijdens meerdere behandelsessies, ontucht heeft gepleegd met aangeefster.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met zijn lichaam op het lichaam van aangeefster is gaan liggen. Het dossier biedt daartoe onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dat onderdeel van de tenlastelegging.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van 01.304603.22
1.
op 10 juli 2019 en 12 augustus 2019 te Vlierden, gemeente Deurne, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg, te weten als haptotherapeut, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die zich als cliënte aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, door, terwijl die [slachtoffer 1] op een behandeltafel lag,
- meermalen zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen enheen en weer te bewegen en/of
- meermalen de vagina, van die [slachtoffer 1] , aan te raken en/of
- meermalen de borsten van die [slachtoffer 1] aan te raken en/of
- meermalen die [slachtoffer 1] te (tong)zoenen;

2.

op tijdstippen in de periode van 1 juni 2020 tot en met 8 september 2022 te Vlierden, gemeente Deurne, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg, te weten als haptotherapeut, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, door, terwijl die [slachtoffer 2] op een behandeltafel lag,

- met zijn, verdachtes, lichaam, op het lichaam van die [slachtoffer 2] te gaan liggen en
- (vervolgens) met zijn benen de benen van die [slachtoffer 2] uit elkaar te duwen en
- (vervolgens) bewegingen op het lichaam van die [slachtoffer 2] te maken en/of
- meermalen de vagina, van die [slachtoffer 2] , aan te raken en/of
- meermalen zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] te brengen en heen enweer te bewegen en/of
- meermalen de borsten van die [slachtoffer 2] aan te raken en/of
- meermalen die [slachtoffer 2] te (tong)zoenen;
ten aanzien van 01.192702.23
hij op tijdstippen in de periode van 15 maart 2017 tot en met 31 oktober 2022 te Vlierden, gemeente Deurne, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg, te weten als haptotherapeut, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, door, terwijl die [slachtoffer 3] op een behandeltafel lag,
- meermalen de borsten van die [slachtoffer 3] aan te raken en/of
- meermalen de billen van die [slachtoffer 3] aan te raken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de slachtoffers, en;
  • een beroepsverbod voor de duur van 5 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht verdachte geen langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, onder meer omdat de kans groot is dat hij (en daarmee ook zijn kinderen) zijn huis dan zal kwijtraken. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en hij heeft zijn leven op orde. Er is geen kans op herhaling, nu verdachte zelf zijn praktijk heeft gesloten. Het opleggen van een contact- en locatieverbod is niet nodig omdat verdachte sinds de aanvang van de strafzaken op geen enkele manier contact heeft gezocht met de aangeefsters en dat ook in de toekomst niet van plan is.
De verdediging heeft zich ten aanzien van een beroepsverbod gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat een verbod van kortere duur (dan gevorderd) passend zou zijn, omdat de praktijk van verdachte al ruim een jaar is gesloten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, in zijn hoedanigheid van haptotherapeut, ontuchtige handelingen verricht met de slachtoffers, die zich voor hulp tot hem hadden gewend en zich gedurende hun behandelrelatie in een (zeer) kwetsbare en afhankelijke positie bevonden. Verdachte heeft (langdurig) inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Uit de verklaringen die de slachtoffers ter terechtzitting hebben voorgelezen, blijkt dat zij nog steeds kampen met de gevolgen van zijn handelen. Juist vanuit verdachtes rol als (hapto)therapeut mocht van hem professionaliteit en extra behoedzaamheid worden verwacht. Daar komt bij dat de slachtoffers zich ieder afzonderlijk tot verdachte hebben gewend voor hulp omdat zij vast waren gelopen met hun gevoelens op het gebied van mannen, intimiteit, nabijheid en/of andersoortige (psychische) klachten. Verdachte heeft echter zijn eigen behoefte aan bevestiging en waardering boven het belang van de kwetsbare slachtoffers geplaatst. Daar komt bij dat verdachte de door de slachtoffers herhaaldelijk afgegeven (lichamelijke) signalen dat het moest stoppen heeft genegeerd en dusdoende onvoldoende stil heeft gestaan bij de mogelijk nadelige psychische gevolgen voor de slachtoffers. Bovendien ziet verdachte nog altijd niet in dat hij ten aanzien van [slachtoffer 3] de sociaal-ethische norm meermalen heeft overschreden. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Anderzijds houdt de rechtbank ook rekening met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte is niet eerder wegens een strafbaar feit veroordeeld. Daar komt bij dat verdachte zijn praktijk na de ten laste gelegde periode heeft gesloten en hulp heeft gezocht bij een psycholoog.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. De rechtbank zal bepalen dat een deel daarvan, te weten 8 maanden, voorwaardelijk zal worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen geen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De rechtbank vindt het niet nodig om een contact- of locatieverbod als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf te verbinden, omdat verdachte sinds de aanvang van de strafzaken op geen enkele manier contact heeft gezocht met aangeefsters. De rechtbank verwacht niet dat verdachte dat in de toekomst wel zal doen.
De rechtbank zal verdachte daarnaast ontzetten uit zijn recht om werkzaamheden in de maatschappelijke zorg uit te oefenen voor de duur van 5 jaren.
De rechtbank zal verdachte een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd, nu de rechtbank van oordeel is dat gevangenisstraf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend van € 19.077,93. De materiële schade bestaat uit:
  • € 2.410,00 aan kosten in het kader van behandelingen bij verdachte;
  • € 490,00 aan kosten in het kader van vijf behandelsessies bij Vitel Ostheopathie;
  • € 2.075,00 aan kosten in het kader van behandeling bij de Breinkliniek;
  • € 2.286,90 aan kosten in het kader van behandeling bij Kerncoach, en;
  • € 1.816,03 aan reiskosten.
De vordering bestaat daarnaast uit immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,-.
De benadeelde partij heeft gevorderd het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot vergoeding van de materiële schade gedeeltelijk toe te wijzen. De gevorderde vergoeding van de kosten die in het kader van de behandelingen bij verdachte zijn gemaakt dienen te worden afgewezen, omdat dit geen materiële schade is, maar wanprestatie als bedoeld in artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade heeft de officier van justitie gevorderd deze in zijn geheel toe te wijzen. De officier van justitie heeft tot slot gevorderd het totaal toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot vergoeding van de materiële schade.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade is verzocht deze te matigen.
Beoordeling.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden.
Ten aanzien van de door benadeelde partij [slachtoffer 1] gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 2.701,78, bestaande uit € 2.286,90 voor de kosten van de traumatherapie (Kerncoach) en € 414,88 voor de daarvoor gemaakte reiskosten. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum vonnis, te weten 22 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de kosten van de behandelingen bij verdachte, omdat deze kosten niet kunnen worden aangemerkt als schade die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij daarnaast niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de kosten van de behandelingen bij Vitel Osteopathie en de Breinkliniek, omdat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van rechtstreekse schade, en nader onderzoek naar dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting vormt voor het strafproces.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van immateriële schade zal de rechtbank van haar schattingsbevoegdheid gebruik maken en acht zij naar billijkheid toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade een vergoeding van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal benadeelde partij voor het overige gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer betaalt, vermeerderd met de wettelijke rente
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De benadeelde partij kan de onderdelen van haar vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij heeft een vordering ingediend tot een bedrag van € 14.190,00, bestaande uit materiële schade:
  • € 770,00 aan kosten eigen risico 2023 en 2024;
  • € 3.420,00 aan kosten in het kader van de behandelingen bij verdachte.
De vordering bestaat daarnaast uit immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,00. De benadeelde partij heeft gevorderd het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de materiële vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De gevorderde schade ten aanzien van de behandelingen bij verdachte dienen te worden afgewezen, omdat deze wanprestatie als bedoeld bij artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek opleveren. Ten aanzien van de immateriële vordering heeft de officier van justitie gevorderd deze in zijn geheel toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering tot vergoeding van het eigen risico voor 2023 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het eigen risico voor 2024 is verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dit toekomstige schade is en deze daarom onvoldoende is bepaald. Ten aanzien van de kosten die in het kader van de behandelingen bij verdachte zijn gemaakt is verzocht de benadeelde partij – overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie – niet-ontvankelijk te verklaren.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade op het standpunt gesteld dat een matiging op zijn plaats is.
Beoordeling.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit 2 rechtstreeks schade heeft geleden.
Van de door benadeelde partij [slachtoffer 2] gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank een bedrag van € 385,00 toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, bestaande uit het eigen risico voor 2023, vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de kosten van de behandelingen bij verdachte, omdat deze kosten niet kunnen worden aangemerkt als schade die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij daarnaast niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van het eigen risico voor 2024, omdat dit toekomstige schade betreft.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding zal de rechtbank van haar schattingsbevoegdheid gebruik maken en acht zij naar billijkheid toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade een vergoeding van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte telkens veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer betaalt.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De benadeelde partij kan de onderdelen van haar vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering ingediend ten bedrage van € 10.000,00, bestaande uit immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft – gelet op de bepleitte vrijspraak – verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair is verzocht het gevorderde schadebedrag te matigen.
Beoordeling.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden als gevolg van het onder parketnummer 01.192702.23 bewezen verklaarde feit
De rechtbank zal van haar schattingsbevoegdheid gebruik maken en acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade een vergoeding van € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank wijst, in vergelijking met de bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toegewezen immateriële schadevergoeding, een lagere schadevergoeding toe, omdat de door verdachte verrichte seksuele handelingen naar het oordeel van de rechtbank minder vergaand waren dan de seksuele handelingen zoals die bewezen zijn verklaard in de zaak met parketnummer 01.304603.22.
De rechtbank zal benadeelde partij [slachtoffer 3] in het overige gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte telkens veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36f, 57, 60a en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder de parketnummers 01-304603-22 en 01-192702-23 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert:
ten aanzien van 01.304603.22 feit 1, feit 2 en 01.192702.23.23:
telkens: werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straffen:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maandenwaarvan
8 maanden voorwaardelijkmet een
proeftijd van 2 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit
een
ontzegging van het recht tot uitoefening van werkzaamheden in de maatschappelijke zorgvoor de duur van
5 jaren
legt op de volgende
maatregelen:
ten aanzien van 01-304603-22 feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 7.701,78, bestaande uit € 2.701,78 materiële schadevergoeding en € 5.000,00 immateriële schadevergoeding. De materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en de immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 7.701,78. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 73 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 2.701,78 materiële schadevergoeding en € 5.000,00 immateriële schadevergoeding. De materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en de immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
ten aanzien van 01-304603-22 feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 5.385,00, bestaande uit € 385,00 materiële schadevergoeding en € 5.000,00 immateriële schadevergoeding. De materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en de immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 5.385,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 61 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 385,00 materiële schadevergoeding, € 5.000,00 immateriële schadevergoeding. De materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en de immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
ten aanzien van 01-192702-23 feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] van een bedrag van € 3.000,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding. De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] van een bedrag van € 3.000,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. W.J. Vierveijzer en mr. P. Lindeman, leden,
in tegenwoordigheid van R.F.G. St. Jago, griffier,
en is uitgesproken op 22 december 2023.