Beoordeling door de voorzieningenrechter
8. De voorzieningenrechter heeft allereerst geconstateerd dat het besluit is gericht aan [naam] en dat ook uit naam van [naam] bezwaar is gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend. Uit de bestuurlijke rapportage volgt echter dat de woning in eigendom is van [verzoekster]
9. De voorzieningenrechter heeft daarom voorafgaand aan de zitting een uittreksel van de Kamer van Koophandel opgevraagd. Hieruit blijkt dat [naam] enig aandeelhouder en enig bestuurder van [verzoekster] is. Op de zitting heeft de voorzieningenrechter dit met partijen besproken. Daaruit is naar voren gekomen dat [verzoekster] inderdaad eigenaar van de woning is en dat het feit dat het besluit gericht is aan [naam] dan moet worden opgevat als een besluit gericht aan de enig aandeelhouder en bestuurder van [verzoekster] De woning werd door verzoekster verhuurd en verzoekster is van plan om de woning te verkopen.
10. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening aan de hand van wat verzoekster heeft aangevoerd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
11. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een voorlopig rechtmatigheidsoordeel kan een onderdeel zijn van deze belangenafweging, tenzij de zaak een diepgravend onderzoek vraagt wat in een snelle procedure als deze niet goed kan worden gedaan. Wanneer het spoedeisende belang van een verzoeker bij een voorlopige voorziening afwezig of slechts zeer beperkt is, is de voorlopige rechtmatigheidstoets van de voorzieningenrechter beperkt tot de vraag of het besluit gelet op wat wordt aangevoerd evident onrechtmatig is. Als het spoedeisende belang van een verzoeker groot is, kan een voorziening worden getroffen wanneer het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat laatste sluit niet uit dat in het kader van de integrale heroverweging het bestuursorgaan het besluit kan handhaven door het bijvoorbeeld van een betere motivering te voorzien of nader onderzoek erbij te betrekken. Bij zijn beoordeling betrekt de voorzieningenrechter ook de belangen van het bestuursorgaan.
12. Verzoekster is van mening dat zij de beslissing op bezwaar niet kan afwachten, omdat dan het leed als het ware al is geschied. Uit het besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning blijkt dat de burgemeester meent dat verzoekster een verwijt valt te maken ten aanzien van de aangetroffen hennepplantage. Die overweging kan volgens verzoekster verregaande gevolgen hebben.
13. Op de zitting heeft verzoekster toegelicht dat zij als exploitant van een coffeeshop onder een vergrootglas ligt bij onder andere banken en verzekeraars. Banken en verzekeraars doen veel onderzoek online. Ter illustratie heeft verzoekster daarvan ook een e-mail overgelegd op de zitting. Mochten banken en verzekeraars het besluit online aantreffen met daarin de opgenomen verwijtbaarheid, kunnen hypotheken, bankrekeningen en/of verzekeringen worden opgezegd. Verzoekster wil daarom de sluiting en de publicatie daarvan op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken voorkomen. De voorzieningenrechter is gelet op deze uitleg van oordeel dat het belang dat verzoekster heeft geen dusdanig spoedeisend belang is op grond waarvan de voorzieningenrechter een voorziening zou moeten treffen. Verzoekster vreest niet zo zeer nadelige gevolgen van de sluiting maar van de publicatie van het besluit tot sluiting en de
mogelijkegevolgen die dit voor haar kan hebben. Nog daargelaten dat die mogelijke -en zich dus nog niet voordoende- gevolgen niet voldoende zijn om een
spoedeisendbelang aan te nemen, is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet zo dat een schorsing door de voorzieningenrechter de publicatie van het besluit op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen tegengaat. Verzoekster kan dus in zoverre ook niet met dit verzoek bereiken wat zij daarvan hoopt. Zonder op dit punt uitputtend te willen zijn, wijst de voorzieningenrechter op artikel 3 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen en het handboek Wkbp-beheerwaaruit volgt dat in dit geval wél het besluit wordt ingeschreven en dat een uitspraak van de voorzieningenrechter niet wordt ingeschreven. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook verzoeksters vrees voor de consequenties die dit besluit voor haar kan hebben als coffeeshophouder een toekomstige vrees betreft die zich op dit moment nog niet manifesteert.
14. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het besluit niet evident onrechtmatig is en ziet dus ook daarin geen reden om het besluit te schorsen.
De voorzieningenrechter wijst in de eerste plaats op de uitsprakenvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin staat hoe een zaak als deze moet worden beoordeeld. De voorzieningenrechter neemt daarbij, het volgende in aanmerking.
15. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster de bevoegdheid van de burgemeester tot het toepassen van bestuursdwang niet betwist. Wel heeft verzoekster op de zitting toegelicht dat zij vindt dat er geen noodzaak is tot sluiting, omdat er geen sprake was van loop, de buren dachten dat er niemand woonde en dus geen overlast hebben ervaren en dat uit verklaringen van de politie en Enexis valt op te maken dat er geen oogst is geweest. Verzoekster vindt daarnaast dat van sluiting zou moeten worden afgezien, omdat haar geen enkel verwijt valt te maken.
16. Op grond van het Damoclesbeleid van de burgemeester wordt, indien in een woning softdrugs wordt geconstateerd met een handelshoeveelheid van meer dan 5 gram of 5 planten/stekjes of plantenresten worden aangetroffen bij een eerste constatering een waarschuwing, een last onder dwangsom of drie maanden sluiting opgelegd. Het beleid als zodanig biedt geen aanknopingspunten op grond van welke feiten en omstandigheden de burgemeester haar keuze voor een waarschuwing, een last onder dwangsom of drie maanden sluiting bepaalt. Dit betekent dat de burgemeester de motivering van haar besluit slechts deels kan baseren op het beleid en dat zij telkens individueel zal motiveren waarom zij, in dit specifieke geval heeft gekozen voor het zwaarste middel van haar keuze-opties, namelijk die van sluiting voor de duur van drie maanden en waarom niet kon worden volstaan met een waarschuwing of een last onder dwangsom.
17. De burgemeester heeft op de zitting uitgelegd dat zij zich niet heeft willen vastleggen in een vast kader in het Damoclesbeleid, maar de ruimte wil hebben om dit per casus te kunnen bekijken. In dit geval vindt de burgemeester dat de grootschaligheid en professionaliteit van de hennepkwekerij maken dat zij een zeer zwaar gewicht mag toekennen aan de noodzaak tot sluiting. Het gaat volgens de burgemeester om zeer veel planten, er waren meerdere personen bij betrokken en de woning werd niet gebruikt conform de huurovereenkomst. Daarom ziet de burgemeester deze woning als onderdeel van de drugsketen. De burgemeester heeft daarbij toegelicht dat Oirschot in toenemende mate te kampen heeft met drugsproblematiek. De burgemeester wijst daarom ook op de signaalfunctie, waarmee de burgemeester wil laten zien dat het verboden is om hennep in een woning te houden en dat daarop ook wordt gehandhaafd. Het is tegelijkertijd ook een signaal aan de buurtgenoten die de geur hebben waargenomen, dat de burgemeester hier consequenties aan verbindt en de openbare orde herstelt. Bij de afweging heeft de burgemeester de verminderde verwijtbaarheid van verzoekster wel betrokken, maar heeft de burgemeester dit onvoldoende geacht om van sluiting af te zien.
18. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester gelet op deze uitleg de sluiting noodzakelijk heeft mogen vinden. De voorzieningenrechter volgt de burgemeester dat met een hennepkwekerij van deze omvang, gesproken kan worden van een grootschalige en professionele hennepkwekerij. Het feit dat de woning onder valse voorwendselen is gehuurd en daar meerdere personen bij betrokken waren, onderstreept naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook die professionaliteit. Dat er geen loop is geconstateerd, maakt niet dat die noodzaak tot sluiting er dan niet is.
19. De onderbouwing van de evenwichtigheid van verzoekster ziet enkel op de verwijtbaarheid. Verzoekster heeft de verhuur en een halfjaarlijkse controle aan een derde overgelaten, maar had daar zelf ook meer toezicht kunnen houden. De voorzieningenrechter volgt verzoekster dan ook niet in haar betoog dat haar geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
20. Gelet op het belang van de burgemeester, dat ziet op de noodzaak tot sluiting vanwege de aangetroffen hennepkwekerij die onderdeel uitmaakt van een professioneel crimineel circuit, heeft de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet hoeven afzien van sluiting, ook al kan verzoekster geen vol verwijt worden gemaakt.