ECLI:NL:RBOBR:2023:5936

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
01-235615-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pogingen tot moord op twee minderjarige kinderen door vader met ceintuur

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van pogingen tot moord op zijn twee jonge kinderen. De verdachte heeft op 16 september 2022 in Asten geprobeerd zijn zoontjes te wurgen met een ceintuur van een badjas. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld, aangezien hij gedurende meerdere uren zijn voornemen om zijn kinderen te doden heeft gecommuniceerd aan derden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De vorderingen tot schadevergoeding van de kinderen zijn in zijn geheel toegewezen, evenals een gedeeltelijke toewijzing van de schadevergoeding aan de moeder wegens shockschade. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, maar oordeelde dat dit niet leidde tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, en de uitspraak is gedaan na een uitgebreid bewijsonderzoek en meerdere zittingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

[verdachte]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.235615.22
Datum uitspraak: 21 december 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 december 2022, 8 maart 2023, 26 mei 2023, 23 augustus 2023, 15 november 2023 en 7 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 november 2022.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 23 augustus 2023 is aangepast is aan verdachte ten laste gelegd dat:

Feit 1hij op of omstreeks 16 september 2022 te Asten, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn kind [slachtoffer 1] ( [2015] ) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, een ceintuur, althans een dergelijk voorwerp, (rond)om de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer 1] heeft gedraaid/gedaan en/of (vervolgens) die ceintuur, althans een dergelijk voorwerp, (gedurende enige tijd) heeft aangetrokken en/of die [slachtoffer 1] heeft gewurgd, althans samendrukkend(e) en/of omsnoerend(e) geweld en/of krachtsinwerking op de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid:

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 september 2022 te Asten, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind [slachtoffer 1] ( [2015] ) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een ceintuur, althans een dergelijk voorwerp, (rond)om de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer 1] heeft gedraaid/gedaan en/of (vervolgens) die ceintuur, althans een dergelijk voorwerp, (gedurende enige tijd) heeft aangetrokken en/of die [slachtoffer 1] heeft gewurgd, althans samendrukkend(e) en/of omsnoerend(e) geweld en/of krachtsinwerking op de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;Feit 2hij op of omstreeks 16 september 2022 te Asten, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn kind [slachtoffer 2] ( [2016] ) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, een ceintuur, althans een dergelijk voorwerp, (rond)om de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer 2] , heeft gedraaid/gedaan en/of (vervolgens) die ceintuur, althans een dergelijk voorwerp, (gedurende enige tijd) heeft aangetrokken en/of die [slachtoffer 2] heeft gewurgd, althans samendrukkend(e) en/of omsnoerend(e) geweld en/of krachtsinwerking op de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer 2] heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 september 2022 te Asten, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind [slachtoffer 2] ( [2016] ) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een ceintuur, althans een dergelijk voorwerp, (rond)om de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer 2] heeft gedraaid/gedaan en/of (vervolgens) die ceintuur, althans een dergelijk voorwerp, (gedurende enige tijd) heeft aangetrokken en/of die [slachtoffer 2] héeft gewurgd, althans samendrukkend(e) en/of omsnoerend(e) geweld en/of krachtsinwerking op de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer 2] heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de beide primair tenlastegelegde pogingen tot moord wettig en overtuigend bewezen. Gezien alle bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien is er sprake geweest van vol opzet. Omdat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling moet ook voorbedachte raad worden aangenomen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat de feiten niet bewezen kunnen worden verklaard. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte opzet (ook niet in voorwaardelijke zin) heeft gehad op het, al dan niet met voorbedachte raad, doden of zwaar verwonden van zijn kinderen. De verdediging is van mening dat uit de pro justitia rapportage over verdachte blijkt dat verdachte de handelingen heeft gepleegd onder invloed van een psychische ontregeling, waardoor deze handelingen niet aan hem zijn toe te rekenen. Daarnaast kan op grond van het klinische beloop van de vastgestelde letsels worden vastgesteld dat de kinderen geen restgevolgen hebben ondervonden. Daaruit volgt volgens de verdediging dat de verwurgingen niet met grote kracht moeten hebben plaatsgevonden, waardoor van een aanmerkelijke kans op overlijden en zwaar lichamelijk letsel geen sprake is geweest. Mocht de rechtbank toch tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde pogingen tot zware mishandeling komen, dan kan dit niet bewezen worden verklaard wegens vrijwillige terugtred.
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bijlage die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Overweging omtrent het bewijs.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 16 september 2022 in Asten zijn kinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een ceintuur van een badjas om de hals heeft gedaan en deze vervolgens gedurende enige tijd zo strak heeft aangetrokken, dat bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uitgebreide letsels zijn ontstaan, passend bij stuwingsletsels, te weten (onder meer) paarsrode verkleuringen van de huid met talrijke puntvormige bloeduitstortingen (petechiën). Ook waren er rode bandvormige huidverkleuringen, deels met lijnvormige rode huidverkleuringen en -beschadigingen zichtbaar. Uit het NFI-rapport van de forensisch arts volgt dat de ligatuur (de rechtbank begrijpt: de afbinding van de bloedvaten) bij elk kind substantieel en gedurende enige tijd (minimaal enkele tientallen seconden) aanwezig moet zijn geweest om zulke uitgebreide en verspreide petechiën te kunnen hebben veroorzaakt. De aanwezigheid van de petechiën, zeker gelet op de grote hoeveelheid, is een aanwijzing voor ernstige, levensbedreigende strangulatie. Volgens de forensisch arts heeft er voor beide kinderen, gelet op de aard en uitgebreidheid van de letsels, een kans op overlijden bestaan.
Voorbedachte raad en opzet op de dood.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 16 september 2022 vanaf 04.22 uur in de ochtend aan anderen berichten stuurt waarin hij aangeeft zijn kinderen te zullen doden. Zo stuurt hij op dat tijdstip een spraakbericht aan zijn [partner] dat hij de kinderen gaat doodmaken. Om 08.10 uur stuurt hij via Instagram aan [partner] : ‘Zet je camera maar aan en kijk, ik ga eerst [slachtoffer 2] wurgen en dan daarna [slachtoffer 1] .’ Om 08.16 uur stuurt hij aan de broer van [partner] : ‘Vertel [partner] om afscheid te komen nemen van haar kinderen, ik dood eerst [slachtoffer 2] , dan [slachtoffer 1] (…).’ Om 08.39 uur stuurt hij aan een vriendin, [persoon 1] : ‘Ik ga de kinderen dood wurgen.’ Op de beelden van de Ring deurbel is te zien dat verdachte twee minuten later, om 08.41 uur, de kamer in en uit loopt, terwijl hij op dat moment de roze ceintuur van de badjas, waarmee hij later zijn beide zoontjes probeert te verwurgen, om zijn schouders heeft hangen. Om 10.08 uur is op de beelden van de Ring deurbel alleen geluid van de kinderen te horen. Zij zijn op dat moment niet in de woonkamer. Om 10.09 uur stuurt verdachte aan [persoon 1] een foto, en vervolgens om 10.10 uur een video, van zijn twee kinderen die op de grond liggen met onder andere een blauw dan wel rood gezicht, met de roze ceintuur van de badjas bij hun nek. De jongen aan de linkerkant lag doodstil en bewoog alleen zijn ogen. De jongen aan de rechterkant had zijn ogen gesloten, huilde en rolde wat op en neer. Om 10.11 uur stuurt hij aan [persoon 1] dat hij ze allebei zou wurgen, waarna hij om 10.13 uur de video en foto ook aan de broer van [partner] stuurt.
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte (vol) opzet heeft gehad op het doden van zijn zoontjes. Dat de misdrijven niet zijn voltooid, doet hier niet aan af. De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking dat de verdachte geen inzicht heeft kunnen of willen geven in zijn handelen, zodat niet duidelijk is geworden waarom het bij een voltooide poging is gebleven.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Om tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad te komen, moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verdachte al om 04.22 uur uiting geeft aan zijn voornemen om zijn zoontjes te doden. Om 08.10 uur en 08.16 uur geeft hij, meer specifiek, aan dat hij zijn zoontjes gaat wurgen, eerst [slachtoffer 2] , dan [slachtoffer 1] , hetgeen hij om 08.39 uur nog eens herhaalt. Twee minuten later, om 08.41 uur, loopt hij door de woonkamer met de ceintuur die hij later gebruikt voor het wurgen van zijn zoontjes. Anderhalf uur later geeft hij uitvoering aan zijn voorgenomen plan om zijn zoontjes van het leven te beroven door hen, één voor één, te verwurgen met deze ceintuur. Zoals hiervoor is overwogen volgt uit het rapport van de deskundige dat de afbinding van de bloedvaten bij elk kind minimaal enkele tientallen seconden aanwezig moet zijn geweest.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan – en zelfs tijdens – zijn handelen ruim voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit om zijn kinderen te doden, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daden en zich daarvan rekenschap te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat een eventuele verminderde ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte niet uitsluit dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Hoewel bij de verdachte stoornissen zijn vastgesteld en volgens deskundigen sprake was van een toestand van ernstige emotionele ontregeling, ook ten tijde van het tenlastegelegde, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank neemt daarbij onder meer in aanmerking dat uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de verdachte in zekere zin planmatig te werk is gegaan. Hij heeft immers enkele uren nagedacht over het plan zijn kinderen te doden door ze te verwurgen om daarmee zijn toenmalige echtgenote en moeder van zijn kinderen te straffen vanwege haar vermeende vreemdgaan, hij heeft anderen over dat voornemen bericht, heeft een ceintuur gepakt en daarmee ongeveer anderhalf uur voor het tenlastegelegde rondgelopen, om vervolgens uitvoering te geven aan zijn voornemen. Hij heeft voldoende tijd gehad en genomen om zich te beraden op dit door hem genomen besluit. Immers, tussen het eerste moment dat hij uiting gaf aan zijn voornemen zijn kinderen te doden, rond half 5 in de ochtend, en het moment dat hij daadwerkelijk is overgegaan tot het uitvoeren van zijn plan, zijn zo’n vijfenhalf uur verstreken. Ondanks dat [persoon 1] hem voorstelt de kinderen bij haar te brengen, is hij niet teruggekomen van zijn besluit om (te proberen om) ze van het leven te beroven. Daarbij wijst de rechtbank er bovendien op dat verdachte zijn zoontjes niet tegelijkertijd heeft kunnen verwurgen, zodat tussen de beide tenlastegelegde feiten ook tijd is verstreken. In die omstandigheid ziet de rechtbank een sterke aanwijzing dat verdachte juist niet heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Andere contra-indicaties voor het handelen met voorbedachte raad zijn evenmin aannemelijk geworden. Dat verdachte zich niets meer kan herinneren, levert naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet zo een contra-indicatie op.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht poging tot moord op zijn beide kinderen bewezen.
In de pleitnota is door de raadsvrouw nog opgemerkt dat het moment dat verdachte buiten een sigaretje stond te roken ‘juridisch gezien (..) een vrijwillige terugtred van de poging zwaar letsel toe te brengen’ is, en dat dit ‘zou moeten betekenen dat geen (verdere) straf zou moeten volgen’. Voor zover de verdediging dit verweer ook heeft willen voeren met betrekking tot de tenlastegelegde pogingen tot moord overweegt de rechtbank dat voor het aannemen van een vrijwillige terugtred bij een voltooide poging, zoals in casu, een zodanig optreden van verdachte vereist is, dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten. Bij de beantwoording van de vraag of van zodanig optreden sprake is, is mede van belang of en zo ja in welke mate het waarschijnlijk is dat het gevolg zou zijn ingetreden ná de uitvoeringshandelingen van de verdachte maar vóór de gedragingen waarop het beroep op vrijwillige terugtred is gebaseerd. Hoe waarschijnlijker een dergelijk intreden van het gevolg is, des te minder ligt het in de rede om vrijwillige terugtred aan te nemen. Nu verdachte zijn kinderen, nadat hij had getracht hen te verwurgen, zonder zich daar verder om te bekommeren heeft achtergelaten in de toestand waarin zij later door verbalisanten zijn aangetroffen, met onder meer ernstige, zichtbare, (stuwings)letsels en in versufte toestand, hij volgens zijn verklaring ter zitting eerst nog buiten in de tuin een telefoongesprek heeft gevoerd en vervolgens, naar de benzinepomp is gefietst om sigaretten te halen, zonder de hulpdiensten te alarmeren, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zodanig optreden van verdachte dat hem een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred toekomt.
De door de verdediging gevoerde bewijsverweren worden verworpen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, zoals deze zijn uitgewerkt in de bewijsmiddelenbijlage, in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

Feit 1 primairhij op of omstreeks 16 september 2022 te Asten, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn kind [slachtoffer 1] ( [2015] ) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, een ceintuur, althans een dergelijk voorwerp, (rond)om de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer 1] heeft gedraaid/gedaan en/of (vervolgens) die ceintuur, althans een dergelijk voorwerp, (gedurende enige tijd) heeft aangetrokken en/of die [slachtoffer 1] heeft gewurgd, althans samendrukkend(e) en/of omsnoerend(e) geweld en/of krachtsinwerking op de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid:

Feit 2 primairhij op of omstreeks 16 september 2022 te Asten, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn kind [slachtoffer 2] ( [2016] ) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, een ceintuur, althans een dergelijk voorwerp, (rond)om de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer 2] heeft gedraaid/gedaan en/of (vervolgens) die ceintuur, althans een dergelijk voorwerp, (gedurende enige tijd) heeft aangetrokken en/of die [slachtoffer 2] heeft gewurgd, althans samendrukkend(e) en/of omsnoerend(e) geweld en/of krachtsinwerking op de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer 2] heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Door de verdediging is betoogd dat het tenlastegelegde niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het pro justitia multidisciplinair rapport van Labrijn, GZ-psycholoog, en Matton, psychiater, en Volders, forensisch milieuonderzoeker, van 22 mei 2023 volgt immers dat er bij verdachte weliswaar sprake is van PTSS, een waanstoornis en een depressieve stoornis, welke stoornissen ook ten tijde van de tenlastegelegde feiten aanwezig waren, maar dat geen uitspraken gedaan kunnen worden over de (mate van) doorwerking van deze stoornissen. De deskundigen achten het
onwaarschijnlijk dat de forse en langdurige psychische ontregeling voortvloeiende uit psychopathologie bij verdachte
nietheeft doorgewerkt, maar hoe en in welke mate is niet duidelijk geworden. De deskundigen gaan dus uit van doorwerking van de stoornis in het tenlastegelegde, maar kunnen niet beoordelen of sprake is geweest van verminderde dan wel van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de vastgestelde stoornissen, noch overige omstandigheden, aanleiding geven voor het oordeel dat de tenlastegelegde feiten verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Van volledige ontoerekeningsvatbaarheid is dus naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren en van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval de rechtbank tot enige bewezenverklaring komt, heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid, de meewerkende houding van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord op zijn twee jonge kinderen. Door aldus te handelen heeft de verdachte een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn zoontjes en hun lichamelijke integriteit. Dergelijke gewelddadige feiten behoren tot de ernstigste strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft het leven van zijn jonge kinderen vroegtijdig willen beëindigen, enkel en alleen om zijn echtgenote te straffen vanwege haar vermeende ontrouw. Hierdoor heeft hij niet alleen zijn kinderen maar ook de moeder van de kinderen veel en onherstelbaar leed berokkend.
Schrijnend is ook dat in het bijzijn van één van de kinderen de poging tot moord op het andere kind heeft plaatsgevonden, waardoor niet uitgesloten is dat dit kind getuige heeft moeten zijn van de poging tot moord op zijn broer. Ook heeft verdachte andere personen uit de directe omgeving van hem en zijn partner betrokken bij zijn voornemens, door aan hen schokkende berichten en beelden van zijn kinderen toe te sturen. Daarmee heeft hij deze personen veel angst aangejaagd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van ernstige geweldsfeiten als onderhavige vaak lange tijd last kunnen hebben van de psychische gevolgen van dergelijke gebeurtenissen. De impact van het incident is ter zitting ook op indringende wijze door het voorlezen van de slachtofferverklaringen van de kinderen en in het bijzonder de slachtofferverklaring van de moeder van de kinderen verwoord. De kinderen, die op hun vader moeten kunnen vertrouwen, zijn door verdachte ernstig in de steek gelaten en niet door hem beschermd. Verdachte heeft zijn kinderen op vreselijke wijze de dupe laten worden van de relationele problemen die hij had met zijn partner.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, zoals hierna vermeld.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de eerdergenoemde pro justitia rapportage van 22 mei 2023. Daaruit volgt dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor psychopathologie bij de verdachte, te weten een posttraumatische stressstoornis, een matig depressieve stoornis en een waanstoornis, jaloerse type, multipele episoden, momenteel in acute episode, ernstig. Rapporteurs zien een man die voorafgaand aan en ten tijde van het tenlastegelegde ontredderd en wanhopig is, emotioneel sterk is ontregeld en die voorafgaand aan het tenlastegelegde het gevoel heeft alles kwijt te zijn (waaronder het gevoel van veiligheid). Vanuit de beschreven pathologie was zowel het waarnemingsvermogen (enigszins) aangetast alsook zijn zelfsturend vermogen. Volgens de deskundigen is het onwaarschijnlijk dat er geen sprake is geweest van doorwerking van de beschreven disfuncties, psychopathologie en forse en langdurige psychische ontregeling voortvloeiend uit psychopathologie ten tijde van het tenlastegelegde. De rechtbank kan zich verenigen met deze bevindingen van de deskundigen en neemt deze over in die zin dat de rechtbank er ook van uitgaat dat bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake is geweest van stoornissen die daarin ook hebben doorgewerkt.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen acht zij de verdachte niet
volledigontoerekeningsvatbaar. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde wel in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank houdt hiermee rekening bij de op te leggen straf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Daarbij heeft de rechtbank met name acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
De maatregel
Ten aanzien van de eis van de officier van justitie om aan verdachte eveneens op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege overweegt de rechtbank als volgt.
Voor het opleggen van de tbs-maatregel is allereerst vereist dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Aan die vereisten is voldaan. Ook is voldaan aan het vereiste dat een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies is overgelegd van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de tbs-maatregel eist. De deskundigen hebben geen uitspraken kunnen doen over het recidiverisico omdat geen zicht is verkregen op het delictscenario.
Zij overwegen als volgt.
Omdat er geen zicht is gekregen op het delictscenario is het niet mogelijk een risicotaxatie op te stellen volgens het gestructureerd professioneel oordeel, waarbij wetenschappelijk erkende risicofactoren worden gewogen en met elkaar in verband worden gebracht om zo te komen tot een route waarlangs recidive zou kunnen plaatsvinden. (…)
Met behulp van de Saprof kunnen beschermende factoren geïnventariseerd worden. Betrokkenes (premorbide) intelligentie is beschermend, evenals het gegeven dat hij in zijn kindertijd hechte banden had met zijn ouders. Hij beschikt over empathische vermogens en doorgaans over een gezonde zelfcontrole en coping. Betrokkene heeft in het verleden zijn (journalistieke) werk als zinvol ervaren. Zijn levensdoel is er te willen zijn voor zijn kinderen. Hij is bereid behandeling te accepteren en hij heeft een sociaal netwerk.
Dit betekent dat er een aanzienlijk aantal beschermende factoren is.
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande lijkt te volgen dat de deskundigen niet uitgaan van een hoog recidiverisico. Omdat er geen zicht is gekregen op het delictscenario hebben de deskundigen geen aanbevelingen kunnen doen voor interventies die het eventuele recidivegevaar kunnen beperken en binnen welke juridische kaders deze gerealiseerd zouden kunnen worden.
Anders dan de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat het recidiverisico wel degelijk hoog is. Immers, de door de deskundige benoemde beschermende factoren waren ook ten tijde van de tenlastegelegde feiten reeds aanwezig. Desondanks heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten jegens zijn jonge kinderen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, vanuit een toestand van psychische ontregeling, zeer onvoorspelbaar agressief gedrag heeft vertoond. Daarbij wijst de rechtbank ook op de inhoud van de gesprekken die verdachte vanuit de PI heeft gevoerd. Daarin lijkt hij zijn echtgenote [partner] de schuld te geven van zijn handelen jegens hun kinderen. Ook zegt hij tegen verschillende personen dat hij [partner] wil doden als hij vrijkomt. Deze uitlatingen van verdachte doen de rechtbank ernstig vrezen voor de veiligheid van personen.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het recidiverisico onacceptabel hoog zou zijn als verdachte na detentie onbehandeld zou terugkeren in de samenleving. Behandeling in de vorm van bijzondere voorwaarden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel biedt geen oplossing, nu er gelet op de hoogte van de door de rechtbank passend en geboden geachte gevangenisstraf geen ruimte is voor een voorwaardelijk strafdeel. De hoogte van die gevangenisstraf staat, gelet op het bepaalde in artikel 38, derde lid, van het Wetboek van strafrecht, bovendien in de weg aan het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Ook als minder ingrijpende behandeltrajecten tot de mogelijkheid zouden behoren, is de rechtbank van oordeel dat een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege de enige passende maatregel is om de risico’s op herhaling naar een aanvaardbaar niveau terug te dringen en de verdachte te laten terugkeren in de maatschappij. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist vanwege het ernstig gevaar van recidive, de oplegging van een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de bijzondere ernst van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank concludeert – gelet op het voorgaande – dat aan alle eisen is voldaan die de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht aan de oplegging van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege stellen.
Omdat de verdachte misdrijven heeft begaan gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van zijn slachtoffers is de termijn van de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd tot vier jaren op grond van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt dat daarmee overigens niet is gezegd dat de maatregel die periode zonder meer te boven zal gaan, nu de rechtbank bij iedere verlenging van de maatregel dient te beoordelen of er nog sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en of nog is voldaan aan het gevaarscriterium en beëindiging van de maatregel aan de orde zal zijn als dit niet langer het geval is.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , belangenbehartiger [persoon 2] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe refereert zich ten aanzien van de opgevoerde materiële en immateriële kosten aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
Benadeelde heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend die ziet op vergoeding van materiële en immateriële schade. De vergoeding van schade beoordeelt de rechtbank hieronder als volgt.
Materiële schade
Benadeelde heeft verzocht om een vergoeding van 31,00 euro volgens de geldende letselschaderichtlijn voor verblijf van één dag in het ziekenhuis. Nu deze kosten zijn onderbouwd en door de verdediging niet worden betwist, zullen deze worden toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank acht toewijsbaar, als vergoeding voor rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte immateriële schade, een bedrag van 12.582,00 euro zoals gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij aangehaalde voorbeelden voldoende vergelijkbaar zijn met de onderhavige casus.
De rechtbank acht de vordering dan ook afdoende onderbouwd en nu deze niet wordt betwist, in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , belangenbehartiger [persoon 2] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe refereert zich ten aanzien van de opgevoerde materiële en immateriële kosten aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
Benadeelde heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend die ziet op vergoeding van materiële en immateriële schade. De vergoeding van schade beoordeelt de rechtbank hieronder als volgt.
Materiële schade
Benadeelde heeft verzocht om een vergoeding van 31,00 euro volgens de geldende letselschaderichtlijn voor verblijf van één dag in het ziekenhuis. Nu deze kosten zijn onderbouwd en door de verdediging niet worden betwist, zullen deze worden toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank acht toewijsbaar, als vergoeding voor rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte immateriële schade, een bedrag van 12.582,00 euro zoals gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij aangehaalde voorbeelden voldoende vergelijkbaar zijn met de onderhavige casus.
De rechtbank acht de vordering dan ook afdoende onderbouwd en nu deze niet wordt betwist, in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 3] .
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt na herstel van een kennelijke verschrijving 23.598,85 euro, zijnde 98,85 euro materiële schade en 23.500,00 euro immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van 5.098,85 euro, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie is van mening dat de gevorderde immateriële schade gematigd dient te worden tot 5.000,00 euro, en voor het overige gevorderde niet ontvankelijk verklaard kan worden, zodat de weg naar de burgerlijke rechter openblijft voor de benadeelde partij.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe refereert zich ten aanzien van de opgevoerde materiële en immateriële kosten aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft echter ten aanzien van de immateriële schade aangegeven dat aansluiting wordt gezocht bij hetgeen is voorgesteld door de officier van justitie.
Beoordeling.
Benadeelde heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend die ziet op vergoeding van materiële en immateriële schade. De vergoeding van schade beoordeelt de rechtbank hieronder als volgt.
Materiële schade
Benadeelde heeft verzocht om een vergoeding van 98,85 euro voor het opvragen van medische informatie. Nu deze kosten zijn onderbouwd en door de verdediging niet worden betwist, zullen deze worden toegewezen.
Immateriële schade
Door de benadeelde partij is 23.500,00 euro schokschade gevorderd. Wat betreft de criteria voor toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het tenlastegelegde of door een directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid.
Voor de vergoeding van deze schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden schokschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel, de verwachting ten aanzien van het letsel en de leeftijd van de benadeelde partij. Ook dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Namens de moeder van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is in het voegingsformulier de vordering tot vergoeding van schokschade onderbouwd. Ook heeft de raadsvrouwe van benadeelde de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. Benadeelde is kort na de poging tot verwurging van haar kinderen geconfronteerd met videobeelden en foto’s van haar kinderen. Hierop is benadeelde meteen naar haar huis gegaan, waar ze haar zoontjes levend maar met ernstige letsels ten gevolge van de verwurgingspoging heeft aangetroffen.
In de schriftelijke toelichting op de vordering is door de raadsvrouwe naar voren gebracht dat benadeelde nog steeds psychische klachten ondervindt door bovengenoemde confrontatie met haar door verdachte verwonde kinderen. Bij benadeelde is PTSS vastgesteld waarvoor ze een EMDR-therapie heeft gehad en waarvoor nog veel therapie zal volgen.
De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door het voorgaande. Dit heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten PTSS. Gelet daarop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank zal aan de hand van de omstandigheden van het geval de hoogte van de vergoeding van de schokschade van de benadeelde partij naar billijkheid schatten op 15.000,00 euro. De vordering is voor het overige onvoldoende onderbouwd en het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij tot een nadere onderbouwing levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 37b, 45, 57, 289 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
feit 1 primair:
poging tot moord
feit 2 primair:
poging tot moord
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2 primair:
Een
gevangenisstraf voor de duur van 8 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1 primair, feit 2 primair:
terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege
t.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 12.613,00 euro, bestaande uit 31,00 euro materiële schade en 12.582,00 euro immateriële schade.
het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] ,van een bedrag van 12.613,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 98 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 31,00 euro materiële schade en 12.582,00 euro immateriële schade, het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
t.a.v. feit 2 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 12.613,00 euro, bestaande uit 31,00 euro materiële schade en 12.582,00 euro immateriële schade.
het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] ,van een bedrag van 12.613,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 98 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 31,00 euro materiële schade en 12.582,00 euro immateriële schade, het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
t.a.v. feit 1 primair en feit 2 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [persoon 3] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [persoon 3] , van een bedrag van 15.098,85 euro, bestaande uit 98,85 euro materiële schade en 15.000,00 euro immateriële schade, het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [persoon 3] ,van een bedrag van 15.098,85 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 110 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 98,85 euro materiële schade en 15.000,00 euro immateriële schade.
het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Soeteman, voorzitter,
mr. M.J.M.A. van der Put en mr. M.I. Fedorova, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 21 december 2023.