Het oordeel van de rechtbank
Hieronder worden allereerst de zaken genoemd waarvan verdachte door de rechtbank zal worden vrijgesproken, gevolgd door een bespreking van de zaken die de rechtbank wel bewezen acht. Het betreft telkens zaken zoals ten laste gelegd onder feit 1. Het oordeel van de rechtbank over het verwijt, onder feit 2 ten laste gelegd, dat verdachte deelnam aan een criminele organisatie zal in een afzonderlijke paragraaf aan bod komen.
5.3.1.Partiële vrijspraak feit 1
De rechtbank is het met de officier van justitie en de verdediging eens dat verdachte moet worden vrijgesproken van de zaken 34 en 37. In het procesdossier bevinden zich onvoldoende aanknopingspunten waaruit de betrokkenheid van verdachte bij deze zaken kan worden vastgesteld.
Ook zal de rechtbank verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs vrijspreken van de volgende zaken.
Zaken 19, 23, 32 en 46
Hoewel er in deze zaken wel aanwijzingen zijn dat verdachte kort na de diefstal van de betreffende zitmaaiers contact had met [medeverdachte 2] (waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat hij deze zitmaaiers met [medeverdachte 3] heeft gestolen, met uitzondering van zaak 46) en dat [medeverdachte 2] zich vervolgens in de richting van de woonplaats van verdachte heeft verplaatst, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte op enig moment daadwerkelijk de beschikking heeft gehad over de gestolen zitmaaiers. Dat de hiervoor genoemde aanwijzingen vergelijkbaar zijn met een aantal wel bewijsbare zaken, maakt dit niet anders en kan het ‘gat’ in het bewijs niet dichten. Dat maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs is dat verdachte de in deze zaken gestolen zitmaaiers heeft verworven, voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen, zodat hij van de opzetheling daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak 46 merkt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende op. Door de politie is waargenomen dat (onder andere) [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 28 februari 2021 bij verdachte in de loods zijn geweest. Even later wordt gezien dat verdachte een zitmaaier bestuurt die lijkt op de zitmaaier die op die dag is gestolen. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] betrokken zijn geweest bij de diefstal op 28 februari 2021, waar het in deze zaak over gaat (de rechtbank spreekt hen dan ook van die verdenking vrij). Ook kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte toen reed op de op 28 februari 2021 gestolen zitmaaier. De rechtbank heeft de zitmaaier, zoals te zien op de afbeeldingen waarop te zien is dat verdachte er op zit (met name de afbeelding op p. 1098), vergeleken met de afbeelding van de gestolen zitmaaier (p. 1087) en ziet daarin te veel verschillen. Zo zijn niet alle wielen zwart en lijkt de kap aan de voorzijde in het midden oranje te zijn, terwijl de gestolen maaier daar een zwarte kap met stickers zou hebben. Nu [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] veel vaker beschikten over gestolen zitmaaiers, is het niet ondenkbaar dat de zitmaaier waarmee verdachte op 28 februari 2021 is gezien, een andere zitmaaier betrof dan waar het in deze zaak over gaat. Kortom, de rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte de betreffende gestolen zitmaaier heeft verworven of voorhanden heeft gehad.
Zaak 24
In deze zaak zijn er concrete aanwijzingen dat de door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gestolen zitmaaiers door hen naar verdachte is gebracht. De vraag is echter of verdachte ook wist dat die zitmaaiers van diefstal afkomstig was. Verdachte heeft die wetenschap ontkend. Hij drijft een eerlijke handel in, onder meer, zitmaaiers en zijn raadsman heeft er ook op gewezen dat in het telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en verdachte wordt gesproken over een ‘gekochte’ zitmaaier.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte vanaf zaak 31 (op 20 december 2021) ervan op de hoogte was dat de zitmaaiers die hij van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ontving geen legale herkomst hadden. Waarom dat zo is, wordt in de volgende paragraaf verder toegelicht. Dat verdachte die wetenschap al zou hebben ten tijde van zaak 24 (29 november 2021), kan de rechtbank echter niet op basis van het dossier vaststellen. Ook is er onvoldoende ander bewijs dat verdachte wist dat deze zitmaaier van diefstal afkomstig was. Om die reden zal verdachte van deze zaak worden vrijgesproken.
5.3.2.Wel bewezen zaken (feit 1)
Met uitzondering van de in de vorige paragraaf genoemde zaken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegd feit 1. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de in Bijlage II opgenomen bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de hieronder genoemde zaken, overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende (mede in het licht van het door de verdediging gevoerde pleidooi).
Bewijsoverweging zaak 31
Op 19 december 2021 is er onder andere een zitmaaier weggenomen vanaf een complex in Haaren. In de weggenomen zitmaaier was een tracker ingebouwd. Het signaal van de tracker straalde op 20 december 2021 aan op het adres van verdachte. Op die dag is de politie naar de woning van verdachte gegaan, waar zij aan de achterzijde van de tuin een zitmaaier aantroffen die overeenkwam met de weggenomen zitmaaier. De zitmaaier bleek voorzien te zijn van een vervalst typeplaatsje, aangezien de gegevens op het typeplaatje niet overeenkwamen met de uitvoering van de inbeslaggenomen zitmaaier. Later die dag concludeerde de politie aan de hand van nadere gegevens van de tracker dat de bij verdachte aangetroffen zitmaaier, de in Haaren gestolen zitmaaier betrof.
Voor de rechtbank staat daarom vast dat verdachte een zitmaaier voorhanden heeft gehad die van diefstal afkomstig is. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte bij de diefstal zelf betrokken is geweest.
Meteen nadat de zitmaaier in beslag is genomen verklaart verdachte tegen de politie dat de zitmaaier van hem is maar door zijn moeder werd gebruikt en dat de papieren bij de boekhouder zouden liggen. Deze verklaring is aantoonbaar onjuist, alleen al omdat verdachte de zitmaaier minder dan 24 uur voor inbeslagname in bezit heeft gekregen. Enkele maanden later geeft verdachte tegenover de politie een heel andere uitleg. Hij zou de zitmaaier van [getuige] hebben gekocht en overlegt daarbij een factuur. Maar ook deze verklaring is aantoonbaar onjuist. [getuige] heeft verklaard verdachte niet te kennen, geen zitmaaier aan hem te hebben verkocht en dat hij in ruil voor 50 euro zijn handtekening op een factuur heeft gezet waar hij verder niets van wist. Uit tapgesprekken blijkt dat verdachte op 20 december 2021 met [persoon 1] en op 22 december 2022 met [medeverdachte 2] heeft gesproken over het maken van ‘een bon’, die [medeverdachte 2] zou hebben geregeld zodat verdachte deze mee kon nemen naar het bureau.
Door meermaals aantoonbaar onjuist te verklaren, heeft verdachte geprobeerd te verhullen dat hij de beschikking had over een gestolen zitmaaier. Daar komt bij dat toen de politie ter plaatse kwam, de zitmaaier was voorzien van een vervalst typeplaatje. Verdachte moet ofwel zelf het typeplaatse hebben gemanipuleerd, ofwel had moeten weten dat een vervalst typeplaatje op de zitmaaier was aangebracht, omdat hij naar eigen zeggen handelaar is in zitmaaiers en dus van hem verwacht mag worden dat hij valse typeplaatjes direct herkent.
Op basis van het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de zitmaaier wist dat deze van misdrijf afkomstig was.
Bewijsoverweging zaak 42
Op 16 februari 2022 wordt door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een zitmaaier gestolen. Kort na de diefstal wordt in een tapgesprek tussen [medeverdachte 2] en verdachte gesproken over oud ijzer en dat [medeverdachte 2] over 1,5 à 2 uur bij verdachte kan zijn. Binnen dat tijdsbestek arriveert het voertuig van [medeverdachte 3] bij de loods van verdachte, waar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] samen met verdachte worden gezien. Nadat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] wegrijden, wordt gezien dat verdachte een zitmaaier – die qua uiterlijke kenmerken lijkt op de door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gestolen zitmaaier – schoonspuit en in de loods zet. Op vragen van de rechtbank om uit te leggen waarom verdachte van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een zitmaaier ontvangt, terwijl in het telefoongesprek met [medeverdachte 2] werd gesproken over oud ijzer, heeft verdachte niet willen antwoorden.
Gelet hierop kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een gestolen zitmaaier heeft ontvangen.
Dat verdachte op dat moment ook wist dat de zitmaaier gestolen was, volgt volgens de rechtbank uit de eerdere contacten tussen verdachte en [medeverdachte 2] waaruit blijkt dat [medeverdachte 2] voor en op verzoek van verdachte een valse factuur heeft geregeld in verband met een andere gestolen zitmaaier in bezit bij verdachte (zaak 31, pagina’s 800 en 809) en dat [medeverdachte 2] – als hij een zitmaaier aan verdachte lijkt aan te bieden – tegen verdachte zegt dat hij hetzelfde wil als altijd: “15 meier” (zaak 32, pagina 818). Kortom, het kan niet anders dan dat verdachte wist dat de zitmaaiers die hij van [medeverdachte 2] verkrijgt geen legale herkomst hebben.
Bewijsoverweging zaak 43
Een dag nadat verdachte van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een gestolen zitmaaier heeft verkregen, wordt verdachte door [medeverdachte 1] gebeld met de vraag of hij over 1,5 à 2 uur bij verdachte op de koffie kan komen. Gezien wordt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] om 13.48 uur de loods van verdachte in rijden, dat zij de loods een kwartier later verlaten en vervolgens na een korte ontmoeting met verdachte vertrekken. Een half uur later rijdt verdachte een zitmaaier uit de loods die lijkt op een zitmaaier die – zoals de rechtbank heeft vastgesteld – eerder die dag is gestolen door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] .
Opvallend is dat in het telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en verdachte enkel de vraag werd gesteld of verdachte thuis zou zijn voor “een bak koffie”. Zou het werkelijk gaan om een bonafide aankoop van een zitmaaier, zoals verdachte verklaart, dan zou je wel verwachten dat daarover wordt gesproken. In plaats daarvan wordt kennelijk in codetaal gecommuniceerd.
Over al deze belastende omstandigheden heeft verdachte geen uitleg willen geven, waardoor het naar het oordeel niet anders kan zijn dan dat verdachte ook in deze zaak een gestolen zitmaaier voorhanden heeft gehad en dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan wist dat het van misdrijf afkomstig was.
Bewijsoverweging zaak 45
Op 24 februari 2022 had [medeverdachte 4] de beschikking over een eerder op die dag gestolen zitmaaier. Uit de beschrijving van de camerabeelden leidt de rechtbank af dat (onder andere) [medeverdachte 4] later die dag een zitmaaier komt brengen op het adres van verdachte en dat verdachte daar contant voor betaalt.
De verdachte heeft over deze gang van zaken geen uitleg willen geven.
Gelet op de soortgelijke situaties een week eerder, namelijk op 16 februari 2022 (zaak 42) en op 17 februari 2022 (zaak 43), en op het ontbreken van een verklaring van verdachte, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de zitmaaier wist dat deze van misdrijf afkomstig was.
Bewijsoverweging zaak 47
De rechtbank heeft vastgesteld dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken zijn geweest bij een diefstal van onder meer een zitmaaier en een hoogsnoeier tussen 28 februari 2022 om 18:00 uur en 1 maart 2022 om 9:30 uur. Die ochtend belt [medeverdachte 3] met verdachte en zegt hij dat hij “hetzelfde als gister” heeft, “weer een T”. Ook zegt [medeverdachte 3] dat “er nog iets bij zit”. Met de opmerking “hetzelfde als gister” en “weer een T” lijkt [medeverdachte 3] te doelen op een Husqvarna zitmaaier die hij een dag eerder, op 28 februari 2022, samen met [medeverdachte 2] heeft afgeleverd bij verdachte (zaak 46, pagina 1096-1098). De rechtbank herkent [medeverdachte 3] als de persoon die later op de dag samen met een ander door de politie is gezien bij de loods van verdachte, waar een oranje zitmaaier en nog een kleiner voorwerp – door de politie een kantenmaaier/bosmaaier genoemd – uit de bus van [medeverdachte 3] wordt geladen. Ook wordt verdachte gezien op deze zitmaaier.
In het licht van deze feiten, de andere zaken waaruit volgt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] eerder samen zitmaaiers hebben gestolen en deze vervolgens (direct) naar verdachte hebben gebracht en bij gebrek aan een verklaring door verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte van [medeverdachte 3] een gestolen zitmaaier heeft gekregen en hij op dat moment wist dat deze van misdrijf afkomstig was.
Bewijsoverweging zaak 48
De politie heeft de gestolen zitmaaier aangetroffen op het terrein van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij die zitmaaier voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in onderhoud had. De rechtbank acht die verklaring hoogst onaannemelijk, nu is gebleken dat verdachte vaker zitmaaiers van of via [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] kocht (zie bijvoorbeeld zaken 43 en 45). Daarnaast past de verklaring over het onderhoud niet bij de verklaring die verdachte verderop in zijn verhoor heeft afgelegd, namelijk dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] op 2 maart 2022 – naar aanleiding van een telefoongesprek die ochtend – langs zouden komen voor oud ijzer. Wegens het ontbreken van een geloofwaardige verklaring voor het voorhanden hebben van de zitmaaier, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan wist dat deze van diefstal afkomstig was.
5.3.3.Bewezenverklaring deelname criminele organisatie (feit 2)
De rechtbank zal allereerst stilstaan bij het juridisch kader dat geldt bij de vraag of sprake is van deelname aan een criminele organisatie. Daarna zal zij de feiten en omstandigheden vaststellen die uit de bewijsmiddelen in deze zaak volgen, waarna deze zullen worden toegepast op het juridisch kader. Daarbij zal de rechtbank stilstaan bij de verschillende rollen van de verdachten en ingaan op het door de verdediging gevoerde verweer.
Het juridisch kader
Van een 'organisatie' als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. De samenstelling van het samenwerkingsverband hoeft niet steeds dezelfde te zijn.
Van 'deelneming' aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Daarbij geldt dat verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Iemand die incidenteel een bijdrage aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie levert, bijvoorbeeld door één van de door de organisatie beoogde misdrijven te plegen, maar verder geen enkele binding met die organisatie heeft, maakt zich niet aan ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr schuldig. Anderzijds kan elke bijdrage aan een organisatie strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Feiten en omstandigheden
Uit de bespreking en bewezenverklaring van de verschillende zaaksdossiers en de rol van verdachte daarin, volgt dat verdachte betrokken was bij de heling van vele gestolen zitmaaiers afkomstig van de medeverdachten die worden verdacht betrokken te zijn bij dezelfde organisatie. De rechtbank zal voor de bewijsmiddelen ten aanzien van de verdenking van de deelname aan de criminele organisatie met name verwijzen naar de hiervoor in het kader van de bespreking van de overige feiten opgenomen bewijsmiddelen. Aanvullend daaraan zijn in de bewijsbijlage enkele bewijsmiddelen opgenomen die specifiek gebruikt worden voor het bewijs van de criminele organisatie.
Uit die bewijsmiddelen komt het beeld naar voren van een intensieve samenwerking tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Daarbij blijkt uit de bewezenverklaarde feiten dat er weliswaar in wisselende samenstellingen werd opgetrokken, maar dat zij een vaste routine hanteerden, waarbij de medeverdachten veelal in de ochtend per twee met een eigen bus op pad gingen, het buitengebied van heel Nederland doorkruisten en brutaalweg erven opreden en daar naar zitmaaiers of andere spullen van hun gading zochten. Wanneer zij daarbij bewoners tegenkwamen verzonnen ze een smoesje om hun aanwezigheid te verklaren. Wanneer er niemand was namen zij eventueel aanwezige zitmaaiers mee, om die bij een opkoper weer van de hand te doen. Een van de vaste opkopers was verdachte. Dat verdachte een belangrijke rol in de organisatie speelde, blijkt onder meer uit een telefoongesprek dat [medeverdachte 3] voert met een gedetineerde, volgens de politie [persoon 2] . In dat gesprek op 4 maart 2022 refereert [medeverdachte 3] aan de aanhouding van verdachte en merkt op dat het foute boel is. Dat het ‘helemaal afgelopen’ is. Eveneens blijkt uit dat gesprek dat ook medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] bij de organisatie horen. Hun aanhouding en eventueel vrijkomen wordt nadrukkelijk met elkaar in verband gebracht en verdachte wordt ronduit ‘heler’ genoemd.
Uit afgeluisterde gesprekken volgt ook dat de verschillende deelnemers aan de organisatie soms tegelijk op pad waren en elkaar van hun vorderingen op de hoogte hielden. Zo vraagt [medeverdachte 2] op 17 februari 2022 aan [medeverdachte 4] : ‘hebben jullie er al eentje?’, waarop [medeverdachte 4] niet vraagt waar [medeverdachte 2] op doelt, maar bevestigend antwoordt: ‘ja, om 11:00 uur al (…) wel een ouwe viezeriksje, maar wel een 2 cilinder’.
Organisatie
Gelet op de planmatigheid en stelselmatigheid waarmee de verdachten telkens op pad gingen was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de hiervoor genoemde verdachten. De samenwerking van de verdachten merkt de rechtbank dan ook aan als een organisatie. Dat niet iedere verdachte daaraan even frequent deelnam doet daar niet aan af.
Crimineel oogmerk
Een organisatie zoals hiervoor genoemd wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Op grond van dat wat is beschreven bij de feiten en omstandigheden stelt de rechtbank zonder enige twijfel vast dat deze organisatie het plegen van misdrijven – te weten het in vereniging stelen van goederen, in het bijzonder zitmaaiers en vervolgens de verkoop daarvan – tot oogmerk had. Uit afgeluisterde telefoongesprekken volgt ook dat leden van de organisatie bewust activiteiten ondernamen om hun illegale praktijken onder de radar te houden. Zo blijkt uit een gesprek dat [medeverdachte 3] met een derde voerde dat er na een aanhouding of als er foto’s worden gemaakt, direct een verkoop van de betreffende bus volgt.
Deelnemers aan de organisatie en hun rol
Uit het voorgaande volgt dat de verschillende leden van de [medeverdachten] vergelijkbare rollen hadden. Met zijn tweeën ging men in een eigen bus op pad, om op erven in het buitengebied zitmaaiers en andere goederen weg te nemen en daarna te verkopen. Alleen al vanwege de omvang van een zitmaaier was het nodig om met meer dan één persoon te zijn om deze in het bedrijfsvoertuig te plaatsen. De leden van de [medeverdachten] hadden naar het oordeel van de rechtbank een vergelijkbare rol, zij het dat ze niet allen even intensief deelnamen.
Verdachte had een op zichzelf staande, maar niet minder belangrijke rol. Hij was één van de eindpunten van de organisatie; de plek waar de gestolen waar naartoe werd gebracht en in contant geld omgezet kon worden. Medeverdachten hadden in telefoongesprekken aan een enkel woord – vaak in codetaal, genoeg om te weten dat men naar het terrein van verdachte kon rijden en in de beslotenheid van zijn loods de gestolen goederen uit kon laden, waarna verdachte direct aan de slag ging om de zitmaaiers schoon te spuiten en van valse stickers te voorzien. Daarna kon hij ze doorverkopen. Uit deze gang van zaken volgt ook dat verdachte heel goed wist dat het om gestolen goederen ging. Daaruit volgt de wetenschap bij verdachte over het criminele doel van de organisatie.
Pleegperiode
De rechtbank zal voor de periode waarin zij de deelname aan de criminele organisatie bewezen acht aansluiting zoeken bij data van de eerste en de laatste heling die de rechtbank bewezen acht. Dit betekent dat [medeverdachte 2] gedurende een periode van ongeveer tien maanden, [medeverdachte 3] gedurende een periode van ongeveer één jaar, [medeverdachte 4] gedurende een periode van ongeveer één jaar, [medeverdachte 1] gedurende een periode van ongeveer één maand en verachte gedurende een periode van ongeveer tweeënhalve maand aan een criminele organisatie hebben deelgenomen.
Conclusie deelname criminele organisatie
Gelet op voorgaande uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd, zoals hierna bewezen is verklaard.