ECLI:NL:RBOBR:2023:5923

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
01/322972-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoonteheling van zitmaaiers en deelname aan een criminele organisatie

Op 20 december 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoonteheling van een groot aantal zitmaaiers en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak is voortgekomen uit een onderzoek, genaamd 'Deaf', dat in maart 2021 is gestart door de Districtsrecherche Helmond. Dit onderzoek richtte zich op grootschalige diefstallen van landbouwvoertuigen, waaronder zitmaaiers, in agrarische gebieden. De verdachte en zijn medeverdachten werden in verband gebracht met deze diefstallen door middel van telefoontaps, observaties en andere opsporingsmethoden. Tijdens de rechtszittingen, die plaatsvonden op verschillende data in 2022 en 2023, zijn de beschuldigingen tegen de verdachte besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van dertien zitmaaiers en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook verschillende vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij sommige vorderingen zijn afgewezen en andere zijn toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.322972.21
Datum uitspraak: 20 december 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1973] ,
wonende te [adres] .

1.Inleiding: onderzoek Deaf

In maart 2021 werd door de Districtsrecherche Helmond een aanvang gemaakt met een onderzoek gericht op grootschalige diefstal van onder andere landbouwvoertuigen, in het bijzonder zitmaaiers. Dit onderzoek werd opgestart omdat er was geconstateerd dat vooral in agrarische/dorpse gebieden veelvuldig landbouwvoertuigen werden weggenomen. Ook was daarbij bekend geworden dat de daders hiervan gebruik maakten van 'oude' bestel- of transportauto's. Deze personen reden – zo leek het – lukraak erven en terreinen op, stapten uit, tuurden door ramen en klopten op deuren. Als de bewoner thuis bleek te zijn, vroegen zij naar oud ijzer.
Uit het verkennend onderzoek werd duidelijk dat er een bepaalde groepering zich – al dan niet in georganiseerd verband en mogelijk in wisselende samenstellingen – bezig hield met het plegen van deze diefstallen.
Binnen het onderzoek werden de politiesystemen dagelijks gescand op mutaties en aangiften die in relatie stonden tot het hiervoor omschreven 'fenomeen' en op kentekens van voertuigen die behoren tot de verdachten binnen de verantwoordelijke groepering. Daarnaast heeft de politie op enig moment opsporingsmiddelen ingezet zoals telefoontaps, het opvragen van historische verkeersgegevens van telefoonnummers, ANPR-gegevens, observaties en zijn een aantal voertuigen tijdelijk voorzien van een baken.
Aan de hand van de verkregen informatie houdt het openbaar ministerie een groep personen, bestaande uit verdachte [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] , verantwoordelijk voor vele diefstallen van voornamelijk zitmaaiers, pogingen daartoe en heling. Ook een aantal andere personen zijn als verdachte aangemerkt, maar zij zijn tot op heden nog niet vervolgd.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 augustus 2022, 8 november 2022, 7 november 2023, 9 november 2023, 14 november 2023 en 6 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door de verdachte en zijn raadsman, mr. G.G.J. Geerlings, naar voren is gebracht.
De zaak tegen verdachte heeft de rechtbank gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten in het onderzoek Deaf.

3.De beschuldigingen in de tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 juli 2022.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 november 2023 is aangepast (op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering), is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort weergegeven:
opzetheling van dertien zitmaaiers in de periode van 16 november 2021 tot en met 2 maart 2022 in Someren en dus van opzetheling een gewoonte heeft gemaakt;
deelname aan een criminele organisatie met (onder andere) [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in de periode van 16 november 2021 tot en met 2 maart 2022 in Nederland.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

4.De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Verder zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

5.Beslissingen over het bewijs

In deze paragraaf zal de rechtbank beoordelen of zij de in de tenlastelegging neergelegde beschuldiging tegen verdachte wettig en overtuigend bewezen acht. Na een weergave van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, volgt het oordeel van de rechtbank. Per zaaksdossier zal worden aangeven of de rechtbank betrokkenheid van verdachte bij die zaak (zoals ten laste is gelegd) wettig en overtuigend bewezen acht.
5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring beide tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de in feit 1 omschreven zaken 34 en 37.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de deelname aan de criminele organisatie (feit 2) heeft de raadsman subsidiair verzocht om de pleegperiode in te korten, in die zin dat de periode aanvangt op 16 februari 2022 (eerste keer dat verdachte met een zitmaaier wordt gezien).
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Hieronder worden allereerst de zaken genoemd waarvan verdachte door de rechtbank zal worden vrijgesproken, gevolgd door een bespreking van de zaken die de rechtbank wel bewezen acht. Het betreft telkens zaken zoals ten laste gelegd onder feit 1. Het oordeel van de rechtbank over het verwijt, onder feit 2 ten laste gelegd, dat verdachte deelnam aan een criminele organisatie zal in een afzonderlijke paragraaf aan bod komen.
Voor de overzichtelijkheid en de leesbaarheid zijn de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen uitgewerkt in Bijlage II bij dit vonnis. De bewijsmiddelen gelden als in dit vonnis ingevoegd.
De rechtbank is bij de beoordeling van het bewijs uitgegaan van de juistheid van de bevindingen van de politie met betrekking tot de aan verdachte en medeverdachten toegeschreven telefoonnummers en vervoersmiddelen. Er is geen aanleiding om aan die bevindingen te twijfelen en deze zijn ook niet door de verdediging betwist.
5.3.1.
Partiële vrijspraak feit 1
De rechtbank is het met de officier van justitie en de verdediging eens dat verdachte moet worden vrijgesproken van de zaken 34 en 37. In het procesdossier bevinden zich onvoldoende aanknopingspunten waaruit de betrokkenheid van verdachte bij deze zaken kan worden vastgesteld.
Ook zal de rechtbank verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs vrijspreken van de volgende zaken.
Zaken 19, 23, 32 en 46
Hoewel er in deze zaken wel aanwijzingen zijn dat verdachte kort na de diefstal van de betreffende zitmaaiers contact had met [medeverdachte 2] (waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat hij deze zitmaaiers met [medeverdachte 3] heeft gestolen, met uitzondering van zaak 46) en dat [medeverdachte 2] zich vervolgens in de richting van de woonplaats van verdachte heeft verplaatst, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte op enig moment daadwerkelijk de beschikking heeft gehad over de gestolen zitmaaiers. Dat de hiervoor genoemde aanwijzingen vergelijkbaar zijn met een aantal wel bewijsbare zaken, maakt dit niet anders en kan het ‘gat’ in het bewijs niet dichten. Dat maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs is dat verdachte de in deze zaken gestolen zitmaaiers heeft verworven, voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen, zodat hij van de opzetheling daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak 46 merkt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende op. Door de politie is waargenomen dat (onder andere) [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 28 februari 2021 bij verdachte in de loods zijn geweest. Even later wordt gezien dat verdachte een zitmaaier bestuurt die lijkt op de zitmaaier die op die dag is gestolen. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] betrokken zijn geweest bij de diefstal op 28 februari 2021, waar het in deze zaak over gaat (de rechtbank spreekt hen dan ook van die verdenking vrij). Ook kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte toen reed op de op 28 februari 2021 gestolen zitmaaier. De rechtbank heeft de zitmaaier, zoals te zien op de afbeeldingen waarop te zien is dat verdachte er op zit (met name de afbeelding op p. 1098), vergeleken met de afbeelding van de gestolen zitmaaier (p. 1087) en ziet daarin te veel verschillen. Zo zijn niet alle wielen zwart en lijkt de kap aan de voorzijde in het midden oranje te zijn, terwijl de gestolen maaier daar een zwarte kap met stickers zou hebben. Nu [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] veel vaker beschikten over gestolen zitmaaiers, is het niet ondenkbaar dat de zitmaaier waarmee verdachte op 28 februari 2021 is gezien, een andere zitmaaier betrof dan waar het in deze zaak over gaat. Kortom, de rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte de betreffende gestolen zitmaaier heeft verworven of voorhanden heeft gehad.
Zaak 24
In deze zaak zijn er concrete aanwijzingen dat de door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gestolen zitmaaiers door hen naar verdachte is gebracht. De vraag is echter of verdachte ook wist dat die zitmaaiers van diefstal afkomstig was. Verdachte heeft die wetenschap ontkend. Hij drijft een eerlijke handel in, onder meer, zitmaaiers en zijn raadsman heeft er ook op gewezen dat in het telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en verdachte wordt gesproken over een ‘gekochte’ zitmaaier.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte vanaf zaak 31 (op 20 december 2021) ervan op de hoogte was dat de zitmaaiers die hij van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ontving geen legale herkomst hadden. Waarom dat zo is, wordt in de volgende paragraaf verder toegelicht. Dat verdachte die wetenschap al zou hebben ten tijde van zaak 24 (29 november 2021), kan de rechtbank echter niet op basis van het dossier vaststellen. Ook is er onvoldoende ander bewijs dat verdachte wist dat deze zitmaaier van diefstal afkomstig was. Om die reden zal verdachte van deze zaak worden vrijgesproken.
5.3.2.
Wel bewezen zaken (feit 1)
Met uitzondering van de in de vorige paragraaf genoemde zaken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegd feit 1. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de in Bijlage II opgenomen bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de hieronder genoemde zaken, overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende (mede in het licht van het door de verdediging gevoerde pleidooi).
Bewijsoverweging zaak 31
Op 19 december 2021 is er onder andere een zitmaaier weggenomen vanaf een complex in Haaren. In de weggenomen zitmaaier was een tracker ingebouwd. Het signaal van de tracker straalde op 20 december 2021 aan op het adres van verdachte. Op die dag is de politie naar de woning van verdachte gegaan, waar zij aan de achterzijde van de tuin een zitmaaier aantroffen die overeenkwam met de weggenomen zitmaaier. De zitmaaier bleek voorzien te zijn van een vervalst typeplaatsje, aangezien de gegevens op het typeplaatje niet overeenkwamen met de uitvoering van de inbeslaggenomen zitmaaier. Later die dag concludeerde de politie aan de hand van nadere gegevens van de tracker dat de bij verdachte aangetroffen zitmaaier, de in Haaren gestolen zitmaaier betrof.
Voor de rechtbank staat daarom vast dat verdachte een zitmaaier voorhanden heeft gehad die van diefstal afkomstig is. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte bij de diefstal zelf betrokken is geweest.
Meteen nadat de zitmaaier in beslag is genomen verklaart verdachte tegen de politie dat de zitmaaier van hem is maar door zijn moeder werd gebruikt en dat de papieren bij de boekhouder zouden liggen. Deze verklaring is aantoonbaar onjuist, alleen al omdat verdachte de zitmaaier minder dan 24 uur voor inbeslagname in bezit heeft gekregen. Enkele maanden later geeft verdachte tegenover de politie een heel andere uitleg. Hij zou de zitmaaier van [getuige] hebben gekocht en overlegt daarbij een factuur. Maar ook deze verklaring is aantoonbaar onjuist. [getuige] heeft verklaard verdachte niet te kennen, geen zitmaaier aan hem te hebben verkocht en dat hij in ruil voor 50 euro zijn handtekening op een factuur heeft gezet waar hij verder niets van wist. Uit tapgesprekken blijkt dat verdachte op 20 december 2021 met [persoon 1] en op 22 december 2022 met [medeverdachte 2] heeft gesproken over het maken van ‘een bon’, die [medeverdachte 2] zou hebben geregeld zodat verdachte deze mee kon nemen naar het bureau.
Door meermaals aantoonbaar onjuist te verklaren, heeft verdachte geprobeerd te verhullen dat hij de beschikking had over een gestolen zitmaaier. Daar komt bij dat toen de politie ter plaatse kwam, de zitmaaier was voorzien van een vervalst typeplaatje. Verdachte moet ofwel zelf het typeplaatse hebben gemanipuleerd, ofwel had moeten weten dat een vervalst typeplaatje op de zitmaaier was aangebracht, omdat hij naar eigen zeggen handelaar is in zitmaaiers en dus van hem verwacht mag worden dat hij valse typeplaatjes direct herkent.
Op basis van het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de zitmaaier wist dat deze van misdrijf afkomstig was.
Bewijsoverweging zaak 42
Op 16 februari 2022 wordt door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een zitmaaier gestolen. Kort na de diefstal wordt in een tapgesprek tussen [medeverdachte 2] en verdachte gesproken over oud ijzer en dat [medeverdachte 2] over 1,5 à 2 uur bij verdachte kan zijn. Binnen dat tijdsbestek arriveert het voertuig van [medeverdachte 3] bij de loods van verdachte, waar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] samen met verdachte worden gezien. Nadat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] wegrijden, wordt gezien dat verdachte een zitmaaier – die qua uiterlijke kenmerken lijkt op de door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gestolen zitmaaier – schoonspuit en in de loods zet. Op vragen van de rechtbank om uit te leggen waarom verdachte van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een zitmaaier ontvangt, terwijl in het telefoongesprek met [medeverdachte 2] werd gesproken over oud ijzer, heeft verdachte niet willen antwoorden.
Gelet hierop kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een gestolen zitmaaier heeft ontvangen.
Dat verdachte op dat moment ook wist dat de zitmaaier gestolen was, volgt volgens de rechtbank uit de eerdere contacten tussen verdachte en [medeverdachte 2] waaruit blijkt dat [medeverdachte 2] voor en op verzoek van verdachte een valse factuur heeft geregeld in verband met een andere gestolen zitmaaier in bezit bij verdachte (zaak 31, pagina’s 800 en 809) en dat [medeverdachte 2] – als hij een zitmaaier aan verdachte lijkt aan te bieden – tegen verdachte zegt dat hij hetzelfde wil als altijd: “15 meier” (zaak 32, pagina 818). Kortom, het kan niet anders dan dat verdachte wist dat de zitmaaiers die hij van [medeverdachte 2] verkrijgt geen legale herkomst hebben.
Bewijsoverweging zaak 43
Een dag nadat verdachte van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een gestolen zitmaaier heeft verkregen, wordt verdachte door [medeverdachte 1] gebeld met de vraag of hij over 1,5 à 2 uur bij verdachte op de koffie kan komen. Gezien wordt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] om 13.48 uur de loods van verdachte in rijden, dat zij de loods een kwartier later verlaten en vervolgens na een korte ontmoeting met verdachte vertrekken. Een half uur later rijdt verdachte een zitmaaier uit de loods die lijkt op een zitmaaier die – zoals de rechtbank heeft vastgesteld – eerder die dag is gestolen door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] .
Opvallend is dat in het telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en verdachte enkel de vraag werd gesteld of verdachte thuis zou zijn voor “een bak koffie”. Zou het werkelijk gaan om een bonafide aankoop van een zitmaaier, zoals verdachte verklaart, dan zou je wel verwachten dat daarover wordt gesproken. In plaats daarvan wordt kennelijk in codetaal gecommuniceerd.
Over al deze belastende omstandigheden heeft verdachte geen uitleg willen geven, waardoor het naar het oordeel niet anders kan zijn dan dat verdachte ook in deze zaak een gestolen zitmaaier voorhanden heeft gehad en dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan wist dat het van misdrijf afkomstig was.
Bewijsoverweging zaak 45
Op 24 februari 2022 had [medeverdachte 4] de beschikking over een eerder op die dag gestolen zitmaaier. Uit de beschrijving van de camerabeelden leidt de rechtbank af dat (onder andere) [medeverdachte 4] later die dag een zitmaaier komt brengen op het adres van verdachte en dat verdachte daar contant voor betaalt.
De verdachte heeft over deze gang van zaken geen uitleg willen geven.
Gelet op de soortgelijke situaties een week eerder, namelijk op 16 februari 2022 (zaak 42) en op 17 februari 2022 (zaak 43), en op het ontbreken van een verklaring van verdachte, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de zitmaaier wist dat deze van misdrijf afkomstig was.
Bewijsoverweging zaak 47
De rechtbank heeft vastgesteld dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken zijn geweest bij een diefstal van onder meer een zitmaaier en een hoogsnoeier tussen 28 februari 2022 om 18:00 uur en 1 maart 2022 om 9:30 uur. Die ochtend belt [medeverdachte 3] met verdachte en zegt hij dat hij “hetzelfde als gister” heeft, “weer een T”. Ook zegt [medeverdachte 3] dat “er nog iets bij zit”. Met de opmerking “hetzelfde als gister” en “weer een T” lijkt [medeverdachte 3] te doelen op een Husqvarna zitmaaier die hij een dag eerder, op 28 februari 2022, samen met [medeverdachte 2] heeft afgeleverd bij verdachte (zaak 46, pagina 1096-1098). De rechtbank herkent [medeverdachte 3] als de persoon die later op de dag samen met een ander door de politie is gezien bij de loods van verdachte, waar een oranje zitmaaier en nog een kleiner voorwerp – door de politie een kantenmaaier/bosmaaier genoemd – uit de bus van [medeverdachte 3] wordt geladen. Ook wordt verdachte gezien op deze zitmaaier.
In het licht van deze feiten, de andere zaken waaruit volgt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] eerder samen zitmaaiers hebben gestolen en deze vervolgens (direct) naar verdachte hebben gebracht en bij gebrek aan een verklaring door verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte van [medeverdachte 3] een gestolen zitmaaier heeft gekregen en hij op dat moment wist dat deze van misdrijf afkomstig was.
Bewijsoverweging zaak 48
De politie heeft de gestolen zitmaaier aangetroffen op het terrein van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij die zitmaaier voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in onderhoud had. De rechtbank acht die verklaring hoogst onaannemelijk, nu is gebleken dat verdachte vaker zitmaaiers van of via [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] kocht (zie bijvoorbeeld zaken 43 en 45). Daarnaast past de verklaring over het onderhoud niet bij de verklaring die verdachte verderop in zijn verhoor heeft afgelegd, namelijk dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] op 2 maart 2022 – naar aanleiding van een telefoongesprek die ochtend – langs zouden komen voor oud ijzer. Wegens het ontbreken van een geloofwaardige verklaring voor het voorhanden hebben van de zitmaaier, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan wist dat deze van diefstal afkomstig was.
5.3.3.
Bewezenverklaring deelname criminele organisatie (feit 2)
De rechtbank zal allereerst stilstaan bij het juridisch kader dat geldt bij de vraag of sprake is van deelname aan een criminele organisatie. Daarna zal zij de feiten en omstandigheden vaststellen die uit de bewijsmiddelen in deze zaak volgen, waarna deze zullen worden toegepast op het juridisch kader. Daarbij zal de rechtbank stilstaan bij de verschillende rollen van de verdachten en ingaan op het door de verdediging gevoerde verweer.
Het juridisch kader
Van een 'organisatie' als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. De samenstelling van het samenwerkingsverband hoeft niet steeds dezelfde te zijn.
Van 'deelneming' aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Daarbij geldt dat verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Iemand die incidenteel een bijdrage aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie levert, bijvoorbeeld door één van de door de organisatie beoogde misdrijven te plegen, maar verder geen enkele binding met die organisatie heeft, maakt zich niet aan ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr schuldig. Anderzijds kan elke bijdrage aan een organisatie strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Feiten en omstandigheden
Uit de bespreking en bewezenverklaring van de verschillende zaaksdossiers en de rol van verdachte daarin, volgt dat verdachte betrokken was bij de heling van vele gestolen zitmaaiers afkomstig van de medeverdachten die worden verdacht betrokken te zijn bij dezelfde organisatie. De rechtbank zal voor de bewijsmiddelen ten aanzien van de verdenking van de deelname aan de criminele organisatie met name verwijzen naar de hiervoor in het kader van de bespreking van de overige feiten opgenomen bewijsmiddelen. Aanvullend daaraan zijn in de bewijsbijlage enkele bewijsmiddelen opgenomen die specifiek gebruikt worden voor het bewijs van de criminele organisatie.
Uit die bewijsmiddelen komt het beeld naar voren van een intensieve samenwerking tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Daarbij blijkt uit de bewezenverklaarde feiten dat er weliswaar in wisselende samenstellingen werd opgetrokken, maar dat zij een vaste routine hanteerden, waarbij de medeverdachten veelal in de ochtend per twee met een eigen bus op pad gingen, het buitengebied van heel Nederland doorkruisten en brutaalweg erven opreden en daar naar zitmaaiers of andere spullen van hun gading zochten. Wanneer zij daarbij bewoners tegenkwamen verzonnen ze een smoesje om hun aanwezigheid te verklaren. Wanneer er niemand was namen zij eventueel aanwezige zitmaaiers mee, om die bij een opkoper weer van de hand te doen. Een van de vaste opkopers was verdachte. Dat verdachte een belangrijke rol in de organisatie speelde, blijkt onder meer uit een telefoongesprek dat [medeverdachte 3] voert met een gedetineerde, volgens de politie [persoon 2] . In dat gesprek op 4 maart 2022 refereert [medeverdachte 3] aan de aanhouding van verdachte en merkt op dat het foute boel is. Dat het ‘helemaal afgelopen’ is. Eveneens blijkt uit dat gesprek dat ook medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] bij de organisatie horen. Hun aanhouding en eventueel vrijkomen wordt nadrukkelijk met elkaar in verband gebracht en verdachte wordt ronduit ‘heler’ genoemd.
Uit afgeluisterde gesprekken volgt ook dat de verschillende deelnemers aan de organisatie soms tegelijk op pad waren en elkaar van hun vorderingen op de hoogte hielden. Zo vraagt [medeverdachte 2] op 17 februari 2022 aan [medeverdachte 4] : ‘hebben jullie er al eentje?’, waarop [medeverdachte 4] niet vraagt waar [medeverdachte 2] op doelt, maar bevestigend antwoordt: ‘ja, om 11:00 uur al (…) wel een ouwe viezeriksje, maar wel een 2 cilinder’.
Organisatie
Gelet op de planmatigheid en stelselmatigheid waarmee de verdachten telkens op pad gingen was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de hiervoor genoemde verdachten. De samenwerking van de verdachten merkt de rechtbank dan ook aan als een organisatie. Dat niet iedere verdachte daaraan even frequent deelnam doet daar niet aan af.
Crimineel oogmerk
Een organisatie zoals hiervoor genoemd wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Op grond van dat wat is beschreven bij de feiten en omstandigheden stelt de rechtbank zonder enige twijfel vast dat deze organisatie het plegen van misdrijven – te weten het in vereniging stelen van goederen, in het bijzonder zitmaaiers en vervolgens de verkoop daarvan – tot oogmerk had. Uit afgeluisterde telefoongesprekken volgt ook dat leden van de organisatie bewust activiteiten ondernamen om hun illegale praktijken onder de radar te houden. Zo blijkt uit een gesprek dat [medeverdachte 3] met een derde voerde dat er na een aanhouding of als er foto’s worden gemaakt, direct een verkoop van de betreffende bus volgt.
Deelnemers aan de organisatie en hun rol
Uit het voorgaande volgt dat de verschillende leden van de [medeverdachten] vergelijkbare rollen hadden. Met zijn tweeën ging men in een eigen bus op pad, om op erven in het buitengebied zitmaaiers en andere goederen weg te nemen en daarna te verkopen. Alleen al vanwege de omvang van een zitmaaier was het nodig om met meer dan één persoon te zijn om deze in het bedrijfsvoertuig te plaatsen. De leden van de [medeverdachten] hadden naar het oordeel van de rechtbank een vergelijkbare rol, zij het dat ze niet allen even intensief deelnamen.
Verdachte had een op zichzelf staande, maar niet minder belangrijke rol. Hij was één van de eindpunten van de organisatie; de plek waar de gestolen waar naartoe werd gebracht en in contant geld omgezet kon worden. Medeverdachten hadden in telefoongesprekken aan een enkel woord – vaak in codetaal, genoeg om te weten dat men naar het terrein van verdachte kon rijden en in de beslotenheid van zijn loods de gestolen goederen uit kon laden, waarna verdachte direct aan de slag ging om de zitmaaiers schoon te spuiten en van valse stickers te voorzien. Daarna kon hij ze doorverkopen. Uit deze gang van zaken volgt ook dat verdachte heel goed wist dat het om gestolen goederen ging. Daaruit volgt de wetenschap bij verdachte over het criminele doel van de organisatie.
Pleegperiode
De rechtbank zal voor de periode waarin zij de deelname aan de criminele organisatie bewezen acht aansluiting zoeken bij data van de eerste en de laatste heling die de rechtbank bewezen acht. Dit betekent dat [medeverdachte 2] gedurende een periode van ongeveer tien maanden, [medeverdachte 3] gedurende een periode van ongeveer één jaar, [medeverdachte 4] gedurende een periode van ongeveer één jaar, [medeverdachte 1] gedurende een periode van ongeveer één maand en verachte gedurende een periode van ongeveer tweeënhalve maand aan een criminele organisatie hebben deelgenomen.
Conclusie deelname criminele organisatie
Gelet op voorgaande uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd, zoals hierna bewezen is verklaard.

6.De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1
in de periode van 20 december 2021 tot en met 2 maart 2022 te Someren meermalen zitmaaiers, te weten:
- op 20 december 2021, een zitmaaier merk Husqvarna [zaak 31], en
- op 16 februari 2022, een grasmaaier merk Stiga [zaak 42], en
- op 17 februari 2022, een grasmaaier merk Husqvarna [zaak 43], en
- op 24 februari 2022, een zitmaaier merk Husqvarna [zaak 45], en
- op 1 maart 2022, een zitmaaier merk Husqvarna [zaak 47], en
- op 2 maart 2022, een zitmaaier merk Honda [zaak 48],
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij telkens ten tijde van het
verwerven of het voorhanden krijgen van die zitmaaiers wist dat het door misdrijf verkregen
goederen betrof, en hij aldus van het plegen van opzetheling een gewoonte heeft
gemaakt;
2
in de periode van 20 december 2021 tot en met 2 maart 2022 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Uit hetgeen is besproken tijdens de terechtzitting is verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

7.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

8.Het bepalen van de straf en/of maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf van 33 maanden met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsman gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel dat gelijk is aan de duur van het voorarrest en een fors voorwaardelijk deel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoonteheling van een groot aantal dure gras-/zitmaaier en het deelnemen aan een criminele organisatie. Hij heeft zo bewust bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen zitmaaiers. Zonder helers immers geen stelers. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met deze delicten geen enkel respect heeft getoond voor de eigendommen van anderen en zijn eigen financiële gewin hierboven heeft geplaatst. De financiële en maatschappelijke schade die verdachte en zijn mededaders met de gepleegde strafbare feiten hebben aangericht, is groot. Diefstallen leveren voor de betrokkenen bovendien overlast en frustratie op en in sommige gevallen ook lang aanhoudende gevoelens van angst en onveiligheid, zoals blijkt uit een aantal aangiften en toelichtingen op ingediende schadevergoedingsvorderingen.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het volgende.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel van justitiële documentatie van 25 september 2023 betreffende verdachte. Daaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder schuldheling. Dit weegt in het nadeel van verdachte mee, nu die veroordelingen verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Verder weegt de rechtbank mee dat de verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting nauwelijks openheid van zaken heeft willen geven, ondanks dat er veel belastend bewijs tegen hem was. De verklaringen die hij gaf bleken soms aantoonbaar in strijd met de waarheid, op punten ongeloofwaardig en voor het overige summier, terwijl hij tegenover de rechtbank geen verdere vragen wilde beantwoorden. Hij heeft daardoor geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden willen nemen.
Gezien de hoeveelheid door verdachte gepleegde feiten en de aard en de ernst daarvan, acht rechtbank enkel een gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats. De rechtbank zoekt bij de op te leggen straf aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en houdt rekening met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarbij neemt de rechtbank twee maanden gevangenisstraf per opzetheling als uitgangspunt. De rechtbank zal de bewezenverklaarde deelname aan een criminele organisatie niet afzonderlijk bestraffen.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, dan ook van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Nu verdachte heeft verklaard een handelsonderneming te hebben in (onder andere) zitmaaiers, acht de rechtbank het van belang om een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen om verdachte ervan te weerouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles overwegende acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en van oordeel is dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

9.De vordering van de benadeelde partijen

9.1.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1, zaak 23)
De heer [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in een strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. Gevorderd is een bedrag van € 6.338,00 ter vergoeding van materiële schade. Het totaal gevorderde bedrag te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing gevorderd van de materiële schade tot een bedrag van € 4.049,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.2.
Het standpunt van de verdediging
Gezien de bepleite vrijspraak heeft de raadsman primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat moet worden uitgegaan van de berekening van de officier van justitie (€ 4.049,00).
9.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
9.2.
De vordering van [slachtoffer 2] (feit 1, zaak 34)
Mevrouw [slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in een strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. Gevorderd is een bedrag van € 1.376,27 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 300,00 ter vergoeding van immateriële schade. Het totaal gevorderde bedrag te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen, omdat hij heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
9.2.2.
Het standpunt van de verdediging
Gezien de bepleite vrijspraak heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om het afwijzen dan wel het niet-ontvankelijk verklaren van de vordering van de benadeelde partij. Tussen de materiële schade (beveiligingsmaatregelen) en de heling bestaat immers geen rechtstreeks verband. Ook de immateriële schade komt niet voor vergoeding in aanmerking, nu het gaat om een inbraak in een schuur, er geen medische stukken zijn overgelegd en verdachte de heler is – en dus niet zelf ter plaatse is geweest.
9.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
9.3.
De vordering van [slachtoffer 3] (feit 1, zaak 37)
Mevrouw [slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in een strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. Gevorderd is een bedrag van € 6.820,00 ter vergoeding van materiële schade. Het totaal gevorderde bedrag te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen, omdat hij heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
9.3.2.
Het standpunt van de verdediging
Gezien de bepleite vrijspraak heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om het niet-ontvankelijk verklaren dan wel het afwijzen van de vordering van de benadeelde partij, omdat uit de overgelegde factuur niet blijkt dat de benadeelde partij ook de aankopende partij is geweest. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat moet worden uitgegaan van de berekening van de officier van justitie in de zaak tegen [medeverdachte 3] (€ 4.774,00).
9.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
9.4.
De vordering van [slachtoffer 4] (feit 1, zaak 45)
De heer [slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij in een strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. Gevorderd is een bedrag van € 5.919,00 ter vergoeding van materiële schade. Het totaal gevorderde bedrag te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing gevorderd van de materiële schade tot een bedrag van € 3.551,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.4.2.
Het standpunt van de verdediging
Gezien de bepleite vrijspraak heeft de raadsman primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.539,99.
9.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van de diefstal van zijn zitmaaier. Ook is voldoende aannemelijk dat de door verdachte gepleegde opzetheling in zodanig nauw verband staat tot de diefstal van de zitmaaier dat de opzetheling door verdachte rechtstreeks de door benadeelde partij geleden schade heeft veroorzaakt. Dat nauwe verband tussen de diefstal en de opzetheling volgt uit de omstandigheden dat verdachte de zitmaaier enkele luttele uren na de diefstal verwerft van [medeverdachte 4] (met wie verdachte deelneemt aan een criminele organisatie) en dat de diefstal is gepleegd door een persoon die door de politie wordt gelieerd aan die criminele organisatie.
De rechtbank gaat in geval van een zitmaaier uit van een afschrijving van 12,5% per jaar. Uit de bijgevoegde factuur van de zitmaaier blijkt dat deze meer dan zes jaar voor de datum van het delict is aangeschaft, zodat de rechtbank rekening zal houden met een afschrijving van 75%. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de schade vast op € 1.479,75.
De rechtbank acht aldus toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 1.479,75, bestaande uit materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (24 februari 2022) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het hoger gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
9.5.
De vordering van [slachtoffer 5] (feit 1, zaak 46)
De heer [slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij in een strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. De totaal niet-vergoede schade is begroot op nihil.
9.5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft opgemerkt dat de schade is begroot op nihil.
9.5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat de schade is begroot op nihil.
9.5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
9.6.
De vordering van [slachtoffer 6] (feit 1, zaak 47)
De heer [slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij in een strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. Gevorderd is een bedrag van € 4.840,53 ter vergoeding van materiële schade. Het totaal gevorderde bedrag te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • € 500,00 (eigen risico verzekering);
  • € 7.216,21 (zitmaaier);
  • € 34,74 (schroevendraaierset);
  • € 975,01 (accuschaar);
  • € 90,94 (Axaflex security).
Hiervan heeft de verzekeraar reeds € 3.976,37 vergoed.
9.6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing gevorderd van de materiële schade tot een bedrag van € 727,55, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.6.2.
Het standpunt van de verdediging
Gezien de bepleite vrijspraak heeft de raadsman primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat alleen de zitmaaier voor vergoeding in aanmerking komt. Hierop moet een afschrijving van 50% worden toegepast, waardoor – gelet op de reeds door de verzekering vergoede schade – een vordering ad nihil resteert.
9.6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van de diefstal van zijn zitmaaier. Ook is voldoende aannemelijk dat de door verdachte gepleegde opzetheling in zodanig nauw verband staat tot de diefstal van de zitmaaier dat de opzetheling door verdachte rechtstreeks de door benadeelde partij geleden schade heeft veroorzaakt. Dat nauwe verband tussen de diefstal en de opzetheling volgt uit de omstandigheden dat verdachte de zitmaaier enkele luttele uren na de diefstal verwerft van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (met wie verdachte deelneemt aan een criminele organisatie) en dat de diefstal door hen is gepleegd.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 500,00, bestaande uit materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (1 maart 2022) tot aan de dag der algehele voldoening. De materiële schadevergoeding bestaat uit het eigen risico dat de benadeelde partij heeft betaald aan zijn verzekeraar bij het aanspreken van zijn polis vanwege de diefstal.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overige posten van de vordering. Voor de posten schroevendraaierset, accuschaar en Axaflex security, geldt dat deze schade niet rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde, nu verdachte (slechts) is veroordeeld voor opzetheling van de zitmaaier. Ten aanzien van de post zitmaaier overweegt de rechtbank dat uit de door de benadeelde partij overgelegde facturen niet volgt wanneer en voor welk bedrag de gestolen zitmaaier is aangeschaft, zodat de rechtbank geen afschrijving kan toepassen. Ook is niet duidelijk welk deel van de schade wegens diefstal van de zitmaaier reeds door de verzekeraar is vergoed. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

10.Voorlopige hechtenis

De duur van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte was bepaald tot aan de einduitspraak in deze zaak.
De raadsman heeft ter zitting primair verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. Gelet op de verdere inhoud van dit vonnis is nog steeds sprake van ernstige bezwaren en gronden en is geen sprake van de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis dan ook afwijzen.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. Bij afzonderlijke beslissing van 18 december 2023 heeft de rechtbank beslist dat de bepaling dat de schorsing van de voorlopige hechtenis eindigt op het moment van de einduitspraak door de rechtbank komt te vervallen. De schorsing van de voorlopige hechtenis loopt dus in beginsel door totdat de strafzaak onherroepelijk is.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 57, 60a, 140, 417 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals omschreven in paragraaf 6, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1:
van het plegen van opzetheling een gewoonte maken
feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht,
waarvan 6 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank
wijst afhet verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding en veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding en veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding en veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van
1.479,75 euro, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
De rechtbank
legtaan de verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van 1.479,75 euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 24 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Dit bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] :
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding en veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 6] , van een bedrag van
500,00 euro, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededaders is betaald.
De rechtbank
legtaan de verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 6] , van een bedrag van 500,00 euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Dit bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededaders is betaald.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. W.M.T. Keukens, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 20 december 2023.