5.3.3.Wel bewezen zaken (feiten 1, 2 en 3)
Met uitzondering van de in de vorige paragraaf genoemde zaken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de in Bijlage II opgenomen bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de hieronder genoemde zaken, overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende (mede in het licht van het door de verdediging gevoerde pleidooi).
Bewijsoverwegingen zaak 2 (feit 3, eerste gedachtestreep)
Uit de aangifte blijkt dat aangever op 5 mei 2021 rond de middag thuiskomt in Kerkwijk, nadat de buurvrouw hem waarschuwt dat er een busje op zijn oprit staat. Bij thuiskomst blijkt het busje al naar het erf van de buren te zijn gereden. Daar ziet aangever twee mannen in een busje stappen. Aangever geeft een signalement van deze twee mannen en omschrijft de bus als een Volkswagen Transporter met kenteken [kentekennummer 1] .
De rechtbank overweegt dat het signalement van man 1 bij verdachte past en het signalement van man 2 bij medeverdachte [medeverdachte 4] . Aan de hand van de foto op pagina 2381 stelt de rechtbank namelijk vast dat [medeverdachte 4] een tatoeage in zijn nek heeft.
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat er op 5 mei 2021 nog twee andere incidenten hebben plaatsgevonden, namelijk in Aalst en in Ammerzoden. Bij deze incidenten zijn eveneens twee mannen en een grijze bus met kenteken [kentekennummer 1] gezien.
De rechtbank stelt vast dat voornoemd kenteken op naam staat van verdachte en dat zijn telefoonnummer in de ochtend van 5 mei 2021 gebruikmaakt van masten in de omgeving van de incidenten. Hiertegen heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ten tijde van het delict op een camping in [plaats 2] verbleef. Dat kan zo zijn, maar dat vormt geen verklaring voor het feit dat de bus van verdachte op de plaats delict is gezien. Verdachte heeft verder geen verklaring willen geven over wat zijn bus op de plaatsen van de incidenten deed.
Het telefoonnummer van [medeverdachte 4] beweegt ook mee met de bewegingen van de bus.
Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte 4] samen op pad waren en zich samen aan deze strafbare poging tot diefstal hebben schuldig gemaakt.
Bewijsoverwegingen zaak 6 (feit 1, tweede gedachtestreep)
Uit de aangifte volgt dat op 1 juni 2021 tussen 10:15 en 10:30 uur in Neer een zitmaaier uit een stal is gestolen. De ouders van aangeefster zagen ter hoogte van de stal een witte Volkswagen Transporter bus met dubbele cabine tegemoet komen. De bestuurder was een jongeman in de 20, blank, blond haar, gezet postuur die aangaf verkeerd te zijn gereden. De vader van aangeefster heeft tegen deze bestuurder nog gezegd zijn kenteken te zullen noteren.
Verdachte past in voornoemd signalement. Daarnaast had verdachte destijds een grijze Volkswagen Transporter in zijn bezit. Op foto’s in het dossier is te zien dat deze bus een lichtgrijze kleur heeft. De rechtbank overweegt dat het voorstelbaar is dat een lichtgrijze bus wordt omschreven als een witte bus en dat het in de aangifte genoemde merk en type en de omschrijving van een dubbele cabine volledig overeenkomen met de bus van verdachte. Opvallend is daarnaast dat daags na de diefstal verdachte de bus van zijn naam heeft gehaald. De rechtbank vindt een verband met de opmerking van de vader van aangeefster dat hij zijn kenteken zou noteren aannemelijk. Gelet op de bewijsmiddelen ten aanzien van de andere feiten ging verdachte er zeer regelmatig met zijn bus op uit en kon hij het niet hebben dat deze bij de politie geregistreerd stond, terwijl hij hem nog gebruikte. Verdachte heeft hier desgevraagd geen andersluidende verklaring voor gegeven.
Verder is gebleken dat de telefoon van verdachte op 1 juni 2021 om 10:14 uur een zendmast in de directe omgeving van de plaats delict heeft aangestraald. Daarna straalt de telefoon een mast aan in de buurt van Haelen. Dit past bij het telefoongesprek dat verdachte die dag om 10:40 heeft met [persoon 1] , woonachtig in Haelen, inhoudende dat hij naar hem toe komt.
Bij de vraag of dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden slaat de rechtbank eveneens acht op het feit dat dit delict in meer of mindere mate kenmerkende overeenkomsten vertoont met de zaken 14 en 18. In alle drie de zaken gaat het om een zitmaaier die overdag uit een stal/schuur is gestolen en waarbij verdachtes telefoon telefoonmasten in de directe omgeving van de plaatsen delict heeft aangestraald. Evenals in zaak 18 belt verdachte eerst met [persoon 1] , waarna hij vervolgens net als bij de zaken 14 en 18 meteen na de diefstal, dan wel de volgende dag, naar [persoon 1] toe rijdt.
Uit het voorgaande in onderling samenhang en verband bezien leidt de rechtbank af dat verdachte degene is die met zijn bus de zitmaaier heeft meegenomen waarna hij deze bij [persoon 1] te koop heeft aangeboden.
Bewijsoverwegingen zaak 14 (feit 2, vierde gedachtestreep)
Op 28 oktober 2021 is tussen 10:00 en 18:00 uur ingebroken in een schuur in Balgoij. Daarbij is een groene zitmaaier gestolen.
De telefoon van verdachte straalt die dag tussen 8:36 uur en 11:40 uur eenendertig keer een mast aan in de omgeving van de plaats delict. Een andere mast in die omgeving wordt tweemaal aangestraald, om 10:17 uur en om 11:11 uur.
Om 11:51 uur deze dag heeft verdachte een telefoongesprek waarbij hij zegt dat hij onderweg naar huis is en thuis iets moet neerzetten.
Die bewuste dag werd verdachte ook geobserveerd door een observatieteam. Zij hebben waargenomen dat er die ochtend om 9:27 uur een zwarte Mercedes-Benz Vito vertrok van het woonadres van medeverdachte [medeverdachte 5] . In deze bus zijn verdachte als bestuurder en medeverdachte [medeverdachte 5] als passagier gezien. Daarna is waargenomen dat de bus een tweetal percelen op reed. Tussen 10:01 uur en 12:28 uur waren de bus en de inzittenden tijdelijk niet onder observatie. Om 12:28 uur werd de bus weer gezien in de [woonadres] en om 13:04 uur stapten verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] weer in de bus die vervolgens naar het woonadres van medeverdachte [medeverdachte 5] reed. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] die dag samen op pad zijn geweest.
De volgende dag omstreeks 8:25 uur heeft het observatieteam ter hoogte van het woonadres van verdachte voornoemde bus weer aangetroffen. Zo’n vijfendertig minuten later stonden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] bij deze bus. Waargenomen is dat verdachte als bestuurder op een groene zitmaaier zat en dat hij deze achter in de laadbak van de bus reed. Vervolgens vertrokken verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] met de bus en reden ze rechtstreeks naar het [woonwagencentrum] waar [persoon 1] woont. Zo’n zeven minuten later vertrokken ze daar weer.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat verdachte de dag van de diefstal is geobserveerd en daarbij niet is gezien dat hij de betreffende zitmaaier heeft weggenomen of in de buurt van de plaats delict is geweest, geen contra-indicatie vormt voor betrokkenheid van verdachte bij de diefstal. Er heeft immers gedurende een periode van ongeveer tweeënhalf uur geen observatie plaatsgevonden. Juist deze periode valt binnen het tijdsbestek van de aangifte, de aanstraling van de telefoon van verdachte in de omgeving van de plaats delict én het telefoongesprek dat verdachte thuis iets moest neerzetten. Uit de observatie blijkt ook dat korte tijd na dit telefoongesprek de bus van verdachte vlakbij zijn huis is aangetroffen.
Deze omstandigheden, de bij zaak 6 omschreven kenmerkende overeenkomsten met die zaak alsmede met zaak 18, in combinatie met het feit dat verdachte de dag van het diefstal met medeverdachte [medeverdachte 5] met de bus op pad was, zij samen de volgende dag bij deze bus in de straat van verdachte worden aangetroffen waarbij verdachte op een zitmaaier is gezien die qua kleur overeenkomt met de gestolen zitmaaier en zij daarmee vervolgens naar [persoon 1] zijn gereden, die vaker vlak na een diefstal spullen van hen kocht, leiden er naar het oordeel van de rechtbank toe dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 5] de groene zitmaaier op 28 oktober 2021 heeft gestolen. Daarbij komt dat verdachte ook geen andersluidende verklaring heeft gegeven over de betreffende groene zitmaaier waarop hij is aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook voldoende wettig en overtuigend bewijs voor deze zaak.
Bewijsoverwegingen zaak 18 (feit 2, zevende gedachtestreep)
Uit een schuur in Nederweert-Eind is volgens de aangifte op 12 november 2021 overdag vóór 18:00 uur een zitmaaier ontvreemd.
Uit de bakengegevens van het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 5] blijkt dat zijn voertuig die ochtend naar het woonadres van verdachte is gereden en omstreeks 12:50 uur daar weer is vertrokken.
De telefoon van verdachte heeft die dag om 11:30 uur tweemaal een telefoonmast aangestraald in de nabije omgeving van de plaats delict. Tijdens deze eerste aanstraling belde verdachte met [persoon 1] en vroeg hij of hij over twintig minuten thuis was. Volgens Google Maps is de reistijd vanaf de plaats delict naar het adres van [persoon 1] tweeëntwintig minuten. Dit geheel past dus bij de aanwezigheid van verdachte in de directe nabijheid van de plaats delict.
Op grond van voornoemde omstandigheden in combinatie met de kenmerkende overeenkomsten met de zaken 6 en 14, gaat de rechtbank van het volgende uit. Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 5] de zitmaaier gestolen, vlak na de diefstal heeft hij contact opgenomen met [persoon 1] en vervolgens zijn zij direct naar hem toe gereden teneinde voornoemde zitmaaier aan hem te verkopen. Daarbij komt dat verdachte ook geen andersluidende verklaring heeft gegeven over de aanstraling van een mast op geruime afstand van zijn woonplaats én nabij de plaats delict en het daaropvolgende contact met [persoon 1] die dag. De rechtbank acht deze zaak wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen zaak 16 (feit 2, vijfde gedachtestreep)
Uit de aangifte volgt dat er tussen 2 november 2021 om 19:00 uur en 3 november 2021 om 14:00 uur uit een schuur te Heijen een gele zitmaaier, een kettingzaag en een vlakschuurmachine zijn gestolen. Buren van aangever hebben een zwarte bestelbus het terrein van aangever op zien rijden naar achter. Deze bus was eerder ook bij deze en andere buren langs geweest voor oud ijzer.
Verdachte had in die periode een zwarte Volkswagen Transporter op zijn naam staan. Daarnaast blijkt uit de mastgegevens dat de telefoon van verdachte op 3 november 2021 om 11:25 een mast aanstraalt die in de omgeving van de plaats delict staat. Daarbij komt dat verdachte ongeveer anderhalf uur later een tapgesprek heeft met [persoon 3] waarin [persoon 3] vraagt om ‘dingen voor op het gras’. Waarop verdachte antwoordt dat hij er wel een heeft, ‘een gele’, ‘een zij-uitworp’.
Zoals de rechtbank ter terechtzitting ook heeft voorgehouden, zou dit gesprek betrekking kunnen hebben op de bij aangever gestolen zitmaaier. Op openbare afbeeldingen van zitmaaiers van hetzelfde merk en type nummer als de gestolen zitmaaier is immers een zij-uitworp te zien. Verdachte heeft hier geen antwoord op willen geven. Al met al is de rechtbank van oordeel dat hetgeen tijdens het tapgesprek is besproken zozeer wijst in de richting van een gele zij-uitworp zitmaaier als bij aangever korte tijd daarvoor is gestolen, dat bij gebreke van een redelijke verklaring die een andere uitleg van dit tapgesprek aannemelijk maakt, het ervoor moet worden gehouden dat verdachte hier spreekt over de zitmaaier van aangever die hij kort daarvoor heeft gestolen. Hierbij weegt de rechtbank tevens de hiervoor genoemde mastaanstraling van de telefoon van verdachte mee en de aanwezigheid van een zwart busje op de plaats delict.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook kan worden bewezen dat verdachte deze diefstal niet alleen heeft gepleegd. Hierbij acht de rechtbank van belang dat in de aangifte wordt gesproken over “Buren met zicht op ons erf hebben een zwarte bestelbus ons terrein naar achter op zien rijden.
Die wareneerder bij hen en andere buren ook langs geweest voor oud ijzer en
werdenniet op hun terrein toegelaten aangezien de buren deze
leiden(de rechtbank begrijpt: lieden) niet
vertrouwden.” Gelet op de meervoudsvormen die gebruikt worden, gaat de rechtbank ervan uit dat er meerdere personen in de bus zaten. Daarbij komt dat uit het dossier volgt dat de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 5] op 3 november 2021 ’s ochtends dezelfde mast aanstraalt als verdachte en blijkens de bakengegevens van het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 5] , dit voertuig van 9:34 uur tot en met 14:38 uur in de straat van verdachte heeft gestaan. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van deze zaak.
Bewijsoverwegingen zaak 21 (feit 2, achtste gedachtestreep)
Op 23 november 2021 tussen 9:30 uur en 10:00 uur is blijkens de aangifte uit een schuur in Baarlo een zitmaaier gestolen. Volgens aangever hebben enkele buurtbewoners een Mercedes-Benz Vito op zijn perceel zien staan met een blanke Nederlands uitziende jongen als bestuurder.
In dit korte tijdsbestek is op camerabeelden uit de omgeving een zwarte bus te zien die volgens de politie exact voldoet aan het signalement van de zwarte Mercedes-Benz Vito die destijds op naam van verdachte stond. Ook past verdachte binnen het door de aangever opgegeven signalement van de dader. Daarbij komt dat gedurende deze korte tijdspanne de telefoon van verdachte vijfmaal aanstraalt op een zendmast die op zo’n anderhalve kilometer staat van de plaats delict. Daarna straalt de telefoon van verdachte om 10:17 een mast in Haelen aan, een mastaanstraling die past bij een bezoek aan [persoon 1] , net als in de hiervoor besproken zaken 6, 14 en 18. Verdachte heeft echter over deze belastende omstandigheden geen verklaring willen afleggen.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte dit feit niet alleen heeft gepleegd. Hierbij betrekt de rechtbank haar algemene overweging dat voor het laden van een dergelijk goed meer dan één persoon nodig is en dat volgens de bakengegevens van het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 5] dit voertuig van 9:10 uur tot 12:40 uur in de straat van verdachte heeft gestaan. Er is naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs voor deze zaak.
Bewijsoverwegingen zaak 22 (feit 1, derde gedachtestreep)
Volgens de aangifte is er tussen 24 november 2021 om 7:15 uur en 25 november 2021 om 22:30 uur een Rova aanhanger gestolen te Melderslo.
De telefoon van verdachte heeft in dit tijdsbestek, te weten op 25 november 2021 omstreeks 11:26 uur een zendmast aangestraald in de directe omgeving van de plaats delict. De volgende dag heeft het observatieteam omstreeks 11:45 uur waargenomen dat ter hoogte van het woonadres van verdachte twee aanhangwagens stonden, hiervan is ook een foto gemaakt. Ruim een half jaar later, op 12 juli 2022 is in een garagebox in de straat van verdachte de gestolen Rova aanhanger aangetroffen. De betreffende garagebox werd door verdachte gehuurd.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de aanhanger die zichtbaar is op de foto die op 26 november 2021 door het observatieteam is gemaakt en de aanhanger die later in de garagebox is aangetroffen op het oog hetzelfde zijn.
Verdachte heeft voor de in de door hem gehuurde loods aangetroffen gestolen aanhangwagen, waarbij een deel van het chassisnummer onzichtbaar is gemaakt, en de overige belastende omstandigheden geen uitleg gegeven, zodat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanhanger op 25 november 2021 heeft gestolen, deze aanvankelijk buiten in zijn straat heeft geparkeerd en daarna binnen in de door hem gehuurde loods heeft gezet. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen zaak 29 (feit 2, tiende gedachtestreep)
In Kelper-Oler is volgens de aangifte op 13 december 2021 tussen 12:15 en 14:15 uur uit de garage een zitmaaier, bosmaaier en boormachine gestolen.
Uit de bakengegevens van de Mercedes-Benz Vito die in die periode op naam van verdachte stond, blijkt dat het voertuig op 13 december 2021 tussen 13:06 en 13:18 het erf van aangever is opgereden. Daarbij komt dat de telefoon van verdachte die dag om 10:56 uur, nagenoeg gelijktijdig met de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 5] , een telefoonmast in de directe omgeving van de plaats van het delict aanstraalt. En om 12:00 uur is dat nogmaals het geval.
Verdachte heeft voor deze belastende omstandigheden geen uitleg gegeven, waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat het verdachte was die met zijn busje op het erf van aangever was en vervolgens de hiervoor genoemde goederen heeft gestolen. Daarbij betrekt de rechtbank dat deze afzonderlijke zaak overeenkomsten vertoont in modus operandi met de hiervoor genoemde zaken 12, 13, 14, 26, 27 en 28a. Deze overeenkomsten zijn van dien aard dat de daarop betrekking hebbende bewijsmiddelen in zoverre telkens het bewijs ten aanzien van deze zaak ondersteunen. Meer specifiek wijst de rechtbank op het navolgende. In alle genoemde zaken is het verdachte die samen met medeverdachte [medeverdachte 5] betrokken is bij de (poging tot) diefstal van een goed. Bij de zaken 14, 26 en 28a ging het net als in onderhavige zaak om diefstal van een zitmaaier. Bij de zaken 12, 13, 26, 27 én 28a is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 5] met een bus het perceel van aangevers opgereden en is uiteindelijk gepoogd (zaak 27) goederen te stelen, dan wel zijn daadwerkelijk goederen gestolen en in de bus van verdachte geladen.
Bewijsoverwegingen zaak 30 (feit 2, elfde gedachtestreep)
Uit de aangifte blijkt dat op 15 december 2021 in De Rips tussen 10:15 uur en 13:00 uur een zitmaaier uit een bergruimte is weggenomen.
Diezelfde dag tussen 11:29 uur en 11:54 uur straalt de telefoon van verdachte vijftien keer aan op een mast die in de directe omgeving van de plaats delict ligt. Gedurende deze tijdspanne is de Mercedes-Benz Vito van verdachte volgens de bakengegevens om 11:35 uur op het adres van aangever en blijft daar gedurende langere tijd stilstaan. Daarna rijdt het voertuig direct naar verdachtes woonadres.
Voor deze belastende omstandigheden heeft verdachte geen uitleg gegeven, waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat het verdachte was die met zijn busje op het erf van aangever was en vervolgens de hiervoor genoemde zitmaaier heeft gestolen.
Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte dit feit niet alleen heeft gepleegd. Hierbij betrekt de rechtbank haar algemene overweging dat voor het laden van een dergelijk goed meer dan één persoon nodig is en dat volgens de bakengegevens van het voertuig van verdachte dat er in de ochtend van de diefstal een korte stop is gemaakt op het woonadres van medeverdachte [medeverdachte 5] met wie verdachte regelmatig overdag diefstallen van zitmaaiers pleegde. De rechtbank vindt het aannemelijk dat [medeverdachte 5] toen bij verdachte is ingestapt en met hem die diefstal heeft gepleegd.
Bewijsoverwegingen zaak 36 (feit 2, dertiende gedachtestreep)
Op 25 januari 2022 is in Tienray tussen 10:00 uur en 12:00 uur een trailer gestolen. Uit de aangifte volgt verder dat de bodem en zijkanten van de trailer volledig zijn vervangen door aluminium platen, het dak nog origineel wit van kleur is en de trailer twee hekjes achterin heeft met haken waaraan de pony’s worden vastgemaakt.
De telefoon van verdachte straalt diezelfde dag om 10:33 uur een mast aan die in de directe omgeving van de plaats delict is gelegen.
Een dag na de diefstal heeft verdachte een gesprek met een onbekende man. Hierin zegt verdachte dat hij ‘iets aparts voor mijn eigen heeft’, dat het ‘helemaal van aluminimum is’, ‘een klein modelleke voor ponykes’ en dat hij de velgen zwart maakt en ‘dat is niet meer te herkennen’. Over welk voorwerp verdachte het hier heeft en waarom dat niet meer te herkennen moet zijn heeft verdachte desgevraagd niet willen verklaren.
Voornoemd tapgesprek in combinatie met de aanstraling van verdachtes telefoon in de omgeving van de plaats delict gedurende de vrij korte tijdspanne van de diefstal vraagt echter om een verklaring. Bij gebreke van een redelijke verklaring die een andere uitleg van het tapgesprek aannemelijk maakt, moet het ervoor worden gehouden dat verdachte het in dit tapgesprek heeft over de trailer van aangever die hij de dag ervoor heeft gestolen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte deze diefstal tezamen met een of meer andere(n) heeft gepleegd en zal verdachte hiervan partieel vrijspreken. Aanknopingspunten voor meerdere daders bevinden zich immers niet in het dossier en daarbij komt dat verdachte in het tapgesprek spreekt over ‘iets aparts voor
mijn eigen’.
Bewijsoverwegingen zaak 53 (feit 3, derde gedachtestreep)
Op 15 november 2021 is in Nederweert-Eind tussen 10:00 uur en 11:20 uur gepoogd om een hangslot van een schuur te verbreken. Aangever heeft verklaard dat de buurman hem belde omdat er twee personen op zijn perceel waren. Deze buurman heeft verklaard dat hij omstreeks 11:30 uur zag dat er op de oprit van aangever een donkerblauwe Mercedes-Benz Vito met kenteken [kentekennummer 2] stond, er een man over de binnenplaats liep, er slijpgeluiden van een accuslijper te horen waren en de bus waarin twee personen zaten weg reed toen de buurman richting de woning liep.
Uit openbare bronnen blijkt dat het door de buurman genoemde kenteken bij een witte Renault hoort. De rechtbank gaat er gelet daarop van uit dat sprake is van een verschrijving van het kenteken, te meer daar verdachte destijds een zwarte Mercedes-Benz Vito met kenteken [kentekennummer 2] op zijn naam had staan. De rechtbank overweegt dat het voorstelbaar is dat een zwarte bus wordt omschreven als een donkerblauwe bus, dat voornoemd kenteken van verdachte op één letter na overeenkomt met het door de buurman genoemde kenteken en dat het type bus volledig past in hetgeen de buurman heeft verklaard.
Daarbij komt dat de telefoon van verdachte de dag van de diefstal om 11:18 uur en 11:35 uur, dus rond de tijd dat de buurman de bus op de oprit van aangever heeft gezien, een mast aanstraalt die in de omgeving van de plaats delict ligt.
Verdachte heeft geen verklaring willen geven voor de belastende omstandigheden van een mastaanstraling op kilometers van zijn woonadres én in de nabijheid van de plaats delict in combinatie de verklaring van de buurman over het voertuig op de oprit.
Gelet op het voorgaande in onderling samenhang en verband gezien gaat de rechtbank ervan uit dat de buurman van aangever de Mercedes-Benz Vito van verdachte op de plaats delict heeft gezien. En dat verdachte diegene is die samen met een ander gepoogd heeft om bij aangever in te breken.
5.3.4.Bewijsoverweging deelname criminele organisatie (feit 4)
De rechtbank zal allereerst stilstaan bij het juridisch kader dat geldt bij de vraag of sprake is van deelname aan een criminele organisatie. Daarna zal zij de feiten en omstandigheden vaststellen die uit de bewijsmiddelen in deze zaak volgen, waarna deze zullen worden toegepast op het juridisch kader. Daarbij zal de rechtbank stilstaan bij de verschillende rollen van de verdachten en ingaan op het door de verdediging gevoerde verweer.
Het juridisch kader
Van een 'organisatie' als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. De samenstelling van het samenwerkingsverband hoeft niet steeds dezelfde te zijn.
Van 'deelneming' aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Daarbij geldt dat verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Iemand die incidenteel een bijdrage aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie levert, bijvoorbeeld door één van de door de organisatie beoogde misdrijven te plegen, maar verder geen enkele binding met die organisatie heeft, maakt zich niet aan ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr schuldig. Anderzijds kan elke bijdrage aan een organisatie strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Feiten en omstandigheden
Uit de bespreking en bewezenverklaring van de verschillende zaaksdossiers en de rol van verdachte daarin, volgt dat verdachte met anderen betrokken was bij diverse diefstallen van veelal zitmaaiers. De rechtbank zal voor de bewijsmiddelen ten aanzien van de verdenking van de deelname aan de criminele organisatie met name verwijzen naar de hiervoor in het kader van de bespreking van de overige feiten opgenomen bewijsmiddelen. Aanvullend daaraan zijn in de bewijsbijlage enkele bewijsmiddelen opgenomen die specifiek gebruikt worden voor het bewijs van de criminele organisatie.
Uit die bewijsmiddelen komt het beeld naar voren van een zeer intensieve samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] . Zij hanteerden een vaste routine, waarbij zij veelal in de ochtend samen met een eigen bus op pad gingen, het buitengebied doorkruisten en brutaalweg erven opreden en daar naar zitmaaiers of andere spullen van hun gading zochten. Wanneer zij daarbij bewoners tegenkwamen verzonnen ze een smoesje om hun aanwezigheid te verklaren. Wanneer er niemand was namen zij eventueel aanwezige zitmaaiers mee, om die kort daarna bij een opkoper weer van de hand te doen. Uit opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] blijkt dat er ook wel in wisselende samenstellingen werd opgetrokken, maar dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] wel een vast duo vormden.
Organisatie
Gelet op de planmatigheid en stelselmatigheid waarmee de verdachten telkens op pad gingen, was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] . De samenwerking van de verdachten merkt de rechtbank dan ook aan als een organisatie.
Crimineel oogmerk
Een organisatie zoals hiervoor genoemd wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Op grond van dat wat is beschreven bij de feiten en omstandigheden stelt de rechtbank zonder enige twijfel vast dat deze organisatie het plegen van misdrijven – te weten het in vereniging stelen van goederen, in het bijzonder zitmaaiers en vervolgens de verkoop daarvan - tot oogmerk had.
Deelnemers aan de organisatie en hun rol
Uit het voorgaande volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] vergelijkbare rollen hadden. Eén van beiden reed in de ochtend naar de ander toe en met een eigen voertuig ging men vervolgens samen op pad, om op erven in het buitengebied zitmaaiers en andere goederen weg te nemen en deze daarna te verkopen. Alleen al vanwege de omvang van een zitmaaier was het nodig om met meer dan één persoon te zijn om deze in het voertuig te plaatsen. Verdachten hadden naar het oordeel van de rechtbank een vergelijkbare, maar ook onmisbare rol.
Pleegperiode
De rechtbank zal voor de periode waarin zij de deelname aan de criminele organisatie bewezen acht aansluiting zoeken bij de in vereniging door beide deelnemers gepleegde feiten. Dit betekent dat zij gedurende een periode van twee maanden aan een criminele organisatie hebben deelgenomen. Hoewel dit een relatief korte periode is, was de samenwerking in deze periode wel intensief.
Conclusie deelname criminele organisatie
Gelet op voorgaande uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 4 ten laste is gelegd, zoals hierna bewezen is verklaard.