ECLI:NL:RBOBR:2023:5922

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
01/110863-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Organized theft of agricultural vehicles, particularly lawn mowers, leading to a prison sentence

In this case, the defendant was found guilty of participating in organized thefts of agricultural vehicles, specifically lawn mowers, over a period from May 2021 to December 2021. The investigation, named 'Deaf', was initiated by the District Investigation Team in Helmond due to a rise in thefts in rural areas. The police employed various investigative techniques, including phone taps and surveillance, to gather evidence against the defendant and several co-defendants. The court held multiple hearings, where the prosecution presented its case, and the defense argued for acquittal on several counts. Ultimately, the court found the defendant guilty of multiple counts of theft and participation in a criminal organization, sentencing him to 44 months in prison. The court emphasized the organized nature of the crimes and the significant impact on victims, noting the defendant's prior convictions for similar offenses.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.110863.21
Datum uitspraak: 20 december 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1994] ,
wonende te [woonadres] .

1.Inleiding: onderzoek Deaf

In maart 2021 werd door de Districtsrecherche Helmond een aanvang gemaakt met een onderzoek gericht op grootschalige diefstal van onder andere landbouwvoertuigen, in het bijzonder zitmaaiers. Dit onderzoek werd opgestart omdat er was geconstateerd dat vooral in agrarische/dorpse gebieden veelvuldig landbouwvoertuigen werden weggenomen. Ook was daarbij bekend geworden dat de daders hiervan gebruik maakten van 'oude' bestel- of transportauto's. Deze personen reden – zo leek het – lukraak erven en terreinen op, stapten uit, tuurden door ramen en klopten op deuren. Als de bewoner thuis bleek te zijn, vroegen zij naar oud ijzer.
Uit het verkennend onderzoek werd duidelijk dat er een bepaalde groepering zich – al dan niet in georganiseerd verband en mogelijk in wisselende samenstellingen – bezig hield met het plegen van deze diefstallen.
Binnen het onderzoek werden de politiesystemen dagelijks gescand op mutaties en aangiften die in relatie stonden tot het hiervoor omschreven 'fenomeen' en op kentekens van voertuigen die behoren tot de verdachten binnen de verantwoordelijke groepering. Daarnaast heeft de politie op enig moment opsporingsmiddelen ingezet zoals telefoontaps, het opvragen van historische verkeersgegevens van telefoonnummers, ANPR-gegevens, observaties en zijn een aantal voertuigen tijdelijk voorzien van een baken.
Aan de hand van de verkregen informatie houdt het openbaar ministerie een groep personen, bestaande uit verdachte [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] , verantwoordelijk voor vele diefstallen van voornamelijk zitmaaiers, pogingen daartoe en heling. Ook een aantal andere personen is als verdachte aangemerkt, maar zij zijn tot op heden nog niet vervolgd.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 augustus 2022, 8 november 2022, 7 november 2023, 9 november 2023, 14 november 2023 en 6 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door de verdachte en zijn raadsman, mr. P.J.A. van de Laar, naar voren is gebracht.
De zaak tegen verdachte heeft de rechtbank gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten in het onderzoek Deaf.

3.De beschuldigingen in de tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 juli 2022.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 november 2023 is aangepast (op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering), is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort weergegeven:
diefstal van zitmaaiers en een aanhangwagen in de periode van 11 mei 2021 tot en met 25 november 2021 in verschillende plaatsen in Nederland;
diefstal samen met andere personen van zitmaaiers en diverse andere goederen in de periode van 27 mei 2021 tot en met 14 februari 2022 in verschillende plaatsen in Nederland;
pogingen tot diefstal samen met andere personen in de periode van 5 mei 2021 tot en met 16 februari 2022 in verschillende plaatsen in Nederland;
deelname aan een criminele organisatie met (onder andere) [medeverdachte 5] in de periode van 5 mei 2021 tot en met 16 februari 2022 in Nederland.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

4.De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Verder zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

5.Beslissingen over het bewijs

In deze paragraaf zal de rechtbank beoordelen of zij de in de tenlastelegging neergelegde beschuldiging tegen verdachte wettig en overtuigend bewezen acht. Na een weergave van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, volgt het oordeel van de rechtbank. Per zaaksdossier zal worden aangeven of de rechtbank betrokkenheid van verdachte bij die zaak (zoals ten laste is gelegd) wettig en overtuigend bewezen acht.
5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de daarin omschreven zaken 5 (feiten 2 en 3), 14, 35, 40 (feit 2) en 41 (feit 3).
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de zaken 12, 13 en 28 (feit 2) en zaken 26 en 27 (feit 3). Ten aanzien van deze zaken heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Hieronder wordt allereerst een aantal algemene opmerkingen over het bewijs gemaakt. Daarna worden de zaken genoemd waarvan verdachte door de rechtbank zal worden vrijgesproken, gevolgd door een bespreking van de zaken die de rechtbank wel bewezen acht. Het oordeel van de rechtbank over het verwijt dat verdachte deelnam aan een criminele organisatie zal in een afzonderlijke paragraaf aan bod komen.
Voor de overzichtelijkheid en de leesbaarheid zijn de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen uitgewerkt in Bijlage II bij dit vonnis. De bewijsmiddelen gelden als in dit vonnis ingevoegd.
5.3.1.
Algemene inhoudelijke opmerkingen over het bewijs
Identificatie telefoonnummers en vervoersmiddelen
De rechtbank is bij de beoordeling van het bewijs uitgegaan van de juistheid van de bevindingen van de politie met betrekking tot de aan verdachte en medeverdachten toegeschreven telefoonnummers en vervoersmiddelen. Er is geen aanleiding om aan die bevindingen te twijfelen en deze zijn ook niet door de verdediging betwist.
Gebruik historische verkeersgegevens
Ook gaat de rechtbank uit van de juistheid van de in het dossier opgenomen historische verkeersgegevens (zogenaamde ‘mast-gegevens’) met betrekking tot de aan verdachte en medeverdachten toegeschreven telefoonnummers. Daarbij neemt de rechtbank aan dat de betreffende verdachte telkens het communicatiemiddel dat gebruik maakte van het aan hem toegeschreven telefoonnummer bij zich had. Anders gezegd: de rechtbank koppelt de aanwezigheid van verdachte en medeverdachten aan de locaties zoals die blijken uit de mast-gegevens van de aan hen toegeschreven telefoonnummers. Met de algemene opmerking van de verdediging dat historische verkeersgegevens niets zeggen over de locatie van verdachte, neemt de rechtbank geen genoegen. Zij verwacht van de verdachte minst genomen een concrete uitleg waarom in de specifieke gevallen het niet zo is dat verdachte zich op dezelfde locatie bevond, bijvoorbeeld omdat hij zijn telefoon had uitgeleend of in iemands auto heeft laten liggen. Zo’n verklaring heeft verdachte niet gegeven.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte bij de aan hem verweten feiten niet slechts kan worden afgeleid uit beschikbare mast-gegevens. Daarvoor zijn die gegevens niet nauwkeurig genoeg en omgeven met te veel onzekerheden. Er is daarom telkens ander, aanvullend bewijs nodig.
Schakelbewijs
Uit de resultaten van het opsporingsonderzoek kan in algemene zin en in grote lijnen een modus operandi ten aanzien van een groot deel van de zaken worden gedestilleerd. Zo is kenmerkend dat het grotendeels gaat om diefstallen die overdag plaatsvonden, waarbij erven in het buitengebied werden opgereden en vervolgens met name zitmaaiers in een busje werden geladen, waarna deze vervolgens (vrijwel) rechtstreeks naar een van de vaste opkopers te weten [persoon 1] of medeverdachte [medeverdachte 6] werden gebracht.
Bij een aantal zaken zal de rechtbank in haar bewijsvoering gebruik maken van schakelbewijs. Schakelbewijs betreft een bewijsvoering waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt. Bij de betreffende zaken zal de rechtbank toelichten waarom zij van oordeel is dat die zaken op essentiële punten overeenkomen.
Medeplegen
Uit het opsporingsonderzoek blijkt verder dat verdachte overdag regelmatig samen met medeverdachte [medeverdachte 5] met een busje op pad ging, daarmee in het buitengebied diverse erven opreed en vervolgens met name zitmaaiers meenam. Het tapgesprek dat medeverdachte [medeverdachte 2] op 10 november 2021 heeft bevestigt dit ook, aangezien medeverdachte [medeverdachte 2] zegt dat ‘ [verdachte] uit [plaats 1] ’ ‘met [medeverdachte 5] gaat’. Bij een aantal van de tenlastegelegde diefstallen volgt de samenwerking tussen beiden rechtstreeks uit de bewijsmiddelen, bijvoorbeeld daar waar ze samen zijn geobserveerd. Bij andere zaken is de samenwerking minder duidelijk uit de bewijsmiddelen te destilleren. De rechtbank overweegt hieromtrent in algemene zin dat er, gelet op de omvang en zwaarte van een zitmaaier, meer dan één persoon nodig is om deze in een bestelbus te laden. De rechtbank gaat er dan ook in beginsel van uit dat de diefstallen van een zitmaaier door meerdere personen hebben plaatsgevonden. Dit wordt ook bevestigd door de diverse zaken waarin concrete bewijsmiddelen telkens wijzen op de samenwerking bij de diefstal. Daar waar het minder duidelijk is dat er nog een ander dan verdachte bij de diefstal betrokken was, zal de rechtbank hieraan een afzonderlijke overweging wijden.
Zwijgrecht
Ten slotte maakt de rechtbank nog een opmerking over de procespositie van verdachte. Hij heeft zich bij zijn verhoren door de politie en tijdens het onderzoek ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen. Dat is zijn goed recht. Het zwijgen is
an sichook geen bewijs dat hij bij de hem verweten feiten betrokken is. Daar staat tegenover dat in een aantal hieronder te bespreken zaken uit de bewijsmiddelen in het dossier volgt dat verdachte is te linken aan een diefstal of poging daartoe en een ander, alternatief scenario waarin verdachte onschuldig is, niet voor de hand ligt. In die gevallen kan het uitblijven van een aannemelijke verklaring van verdachte dat het anders is gegaan, wel degelijk bijdragen aan het oordeel dat sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
5.3.2.
Vrijspraak
De rechtbank is het met de officier van justitie en de verdediging eens dat verdachte moet worden vrijgesproken van de zaken 5 (feiten 2 en 3), 35, 40 (feit 2) en 41 (feit 3). In het procesdossier bevinden zich onvoldoende aanknopingspunten waaruit de betrokkenheid van verdachte bij deze zaken kan worden vastgesteld.
Ook zal de rechtbank verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs vrijspreken van de volgende zaken.
Zaak 4 (feit 1, eerste gedachtestreep)
Uit de aangifte volgt dat op 11 mei 2021 een zitmaaier is weggenomen uit een schuur in Aalst. Door een getuige is een grijze Volkswagen Transporter gezien. Uit de beschikbare mast- en ANPR-gegevens zou kunnen worden afgeleid dat verdachte, die een Volkswagen Transporter op zijn naam had staan, op 11 mei 2021 in Aalst en in de omgeving van Aalst is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij al zo’n 3 à 4 jaar een jaarplaats met een eigen stacaravan huurt op [camping] in [plaats 2] , waar hij regelmatig verblijft. Dat was volgens verdachte ook zo ten tijde van deze diefstal. Hoewel verdachte deze verklaring rijkelijk laat (pas bij het pleidooi van zijn raadsman) heeft gegeven en verder weinig concreet heeft gemaakt, kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte op de plaats van de diefstal is geweest. In het licht van de verklaring van verdachte en bij gebrek aan andere concrete aanwijzingen van betrokkenheid van verdachte bij de diefstal, zijn de mast- en ANPR-gegevens onvoldoende onderscheidend. Anders dan de officier van justitie heeft bepleit is de rechtbank van oordeel dat dit tekort aan wettig bewijs niet met schakelbewijs is op te vullen.
Zaak 17 (feit 2, zesde gedachtestreep)
De rechtbank overweegt dat het niet duidelijk is wanneer de diefstal precies heeft plaatsgevonden, gelet op de tijdspanne van twee dagen die in de aangifte wordt genoemd. Dat het telefoonnummer van verdachte binnen deze tijdspanne (op 10 november 2021) heeft aangestraald op een mast in de omgeving van de plaats delict, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal. Dat verdachte diezelfde dag zou hebben gebeld met [persoon 2] (van wie de politie vermoedt dat hij zich bezighoudt met heling van gestolen goederen) en ook zou zijn gezien bij een verdachte situatie in Sambeek, is onvoldoende om het bewijstekort op te vullen. Ook het gebruik van schakelbewijs kan dit niet.
Zaak 28(B) (feit 3, zesde gedachtestreep)
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot diefstal door het forceren van een roldeur van een loods in Merselo. Volgens de aangifte heeft de poging tot diefstal plaatsgevonden tussen 9 december 2021, 17:00 uur en 11 december 2021, 12:00 uur. Weliswaar heeft de overbuurvrouw van aangever verklaard dat zij en haar zoon op 10 december 2021 op de weg tussen haar woning en die van aangever een zwarte Mercedes Vito hebben gezien – eenzelfde bus als door het observatieteam op die dag is waargenomen op het perceel van aangever en waarin verdachte toen één van de inzittenden was – maar zij hebben ongeveer twee uur daarna ook een zilvergrijze Volkswagen bus met hoge snelheid weg zien rijden uit de richting van de loodsen en de stallen. Op basis hiervan kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat het verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 5] is geweest die de aan de poging tot diefstal te relateren schade heeft veroorzaakt.
Zaak 33 (feit 3, zevende gedachtestreep)
Volgens de aangifte is op 13 januari 2022 de deur van het tuinhuis van aangever opengebroken. Er zijn geen goederen weggenomen. De aangever vermoedt dat de zitmaaier die in het tuinhuis stond niet is gestolen, omdat hij na een eerdere diefstal het stuur en een wiel van deze zitmaaier had gehaald. Dit gegeven vertoont opvallende gelijkenissen met een telefoongesprek tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en (vermoedelijk) [persoon] waarin zij het lijken te hebben over verdachte. Het zou kunnen dat dit gesprek gaat over het voorval op 13 januari 2022 waarvan aangifte is gedaan, maar voldoende zeker is dat niet omdat het gesprek gelet op de verdere inhoud over een voltooide diefstal lijkt te gaan. Nu het gaat om een voor meerdere uitleg vatbaar opgenomen gesprek, waarvan verdachte zelf geen deelnemer was, kan naar het oordeel van de rechtbank dit gesprek niet als sluitend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij de poging diefstal dienen. De overige bevindingen in het dossier zijn, zonder verder steunbewijs, onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
5.3.3.
Wel bewezen zaken (feiten 1, 2 en 3)
Met uitzondering van de in de vorige paragraaf genoemde zaken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de in Bijlage II opgenomen bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de hieronder genoemde zaken, overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende (mede in het licht van het door de verdediging gevoerde pleidooi).
Bewijsoverwegingen zaak 2 (feit 3, eerste gedachtestreep)
Uit de aangifte blijkt dat aangever op 5 mei 2021 rond de middag thuiskomt in Kerkwijk, nadat de buurvrouw hem waarschuwt dat er een busje op zijn oprit staat. Bij thuiskomst blijkt het busje al naar het erf van de buren te zijn gereden. Daar ziet aangever twee mannen in een busje stappen. Aangever geeft een signalement van deze twee mannen en omschrijft de bus als een Volkswagen Transporter met kenteken [kentekennummer 1] .
De rechtbank overweegt dat het signalement van man 1 bij verdachte past en het signalement van man 2 bij medeverdachte [medeverdachte 4] . Aan de hand van de foto op pagina 2381 stelt de rechtbank namelijk vast dat [medeverdachte 4] een tatoeage in zijn nek heeft.
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat er op 5 mei 2021 nog twee andere incidenten hebben plaatsgevonden, namelijk in Aalst en in Ammerzoden. Bij deze incidenten zijn eveneens twee mannen en een grijze bus met kenteken [kentekennummer 1] gezien.
De rechtbank stelt vast dat voornoemd kenteken op naam staat van verdachte en dat zijn telefoonnummer in de ochtend van 5 mei 2021 gebruikmaakt van masten in de omgeving van de incidenten. Hiertegen heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ten tijde van het delict op een camping in [plaats 2] verbleef. Dat kan zo zijn, maar dat vormt geen verklaring voor het feit dat de bus van verdachte op de plaats delict is gezien. Verdachte heeft verder geen verklaring willen geven over wat zijn bus op de plaatsen van de incidenten deed.
Het telefoonnummer van [medeverdachte 4] beweegt ook mee met de bewegingen van de bus.
Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte 4] samen op pad waren en zich samen aan deze strafbare poging tot diefstal hebben schuldig gemaakt.
Bewijsoverwegingen zaak 6 (feit 1, tweede gedachtestreep)
Uit de aangifte volgt dat op 1 juni 2021 tussen 10:15 en 10:30 uur in Neer een zitmaaier uit een stal is gestolen. De ouders van aangeefster zagen ter hoogte van de stal een witte Volkswagen Transporter bus met dubbele cabine tegemoet komen. De bestuurder was een jongeman in de 20, blank, blond haar, gezet postuur die aangaf verkeerd te zijn gereden. De vader van aangeefster heeft tegen deze bestuurder nog gezegd zijn kenteken te zullen noteren.
Verdachte past in voornoemd signalement. Daarnaast had verdachte destijds een grijze Volkswagen Transporter in zijn bezit. Op foto’s in het dossier is te zien dat deze bus een lichtgrijze kleur heeft. De rechtbank overweegt dat het voorstelbaar is dat een lichtgrijze bus wordt omschreven als een witte bus en dat het in de aangifte genoemde merk en type en de omschrijving van een dubbele cabine volledig overeenkomen met de bus van verdachte. Opvallend is daarnaast dat daags na de diefstal verdachte de bus van zijn naam heeft gehaald. De rechtbank vindt een verband met de opmerking van de vader van aangeefster dat hij zijn kenteken zou noteren aannemelijk. Gelet op de bewijsmiddelen ten aanzien van de andere feiten ging verdachte er zeer regelmatig met zijn bus op uit en kon hij het niet hebben dat deze bij de politie geregistreerd stond, terwijl hij hem nog gebruikte. Verdachte heeft hier desgevraagd geen andersluidende verklaring voor gegeven.
Verder is gebleken dat de telefoon van verdachte op 1 juni 2021 om 10:14 uur een zendmast in de directe omgeving van de plaats delict heeft aangestraald. Daarna straalt de telefoon een mast aan in de buurt van Haelen. Dit past bij het telefoongesprek dat verdachte die dag om 10:40 heeft met [persoon 1] , woonachtig in Haelen, inhoudende dat hij naar hem toe komt.
Bij de vraag of dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden slaat de rechtbank eveneens acht op het feit dat dit delict in meer of mindere mate kenmerkende overeenkomsten vertoont met de zaken 14 en 18. In alle drie de zaken gaat het om een zitmaaier die overdag uit een stal/schuur is gestolen en waarbij verdachtes telefoon telefoonmasten in de directe omgeving van de plaatsen delict heeft aangestraald. Evenals in zaak 18 belt verdachte eerst met [persoon 1] , waarna hij vervolgens net als bij de zaken 14 en 18 meteen na de diefstal, dan wel de volgende dag, naar [persoon 1] toe rijdt.
Uit het voorgaande in onderling samenhang en verband bezien leidt de rechtbank af dat verdachte degene is die met zijn bus de zitmaaier heeft meegenomen waarna hij deze bij [persoon 1] te koop heeft aangeboden.
Bewijsoverwegingen zaak 14 (feit 2, vierde gedachtestreep)
Op 28 oktober 2021 is tussen 10:00 en 18:00 uur ingebroken in een schuur in Balgoij. Daarbij is een groene zitmaaier gestolen.
De telefoon van verdachte straalt die dag tussen 8:36 uur en 11:40 uur eenendertig keer een mast aan in de omgeving van de plaats delict. Een andere mast in die omgeving wordt tweemaal aangestraald, om 10:17 uur en om 11:11 uur.
Om 11:51 uur deze dag heeft verdachte een telefoongesprek waarbij hij zegt dat hij onderweg naar huis is en thuis iets moet neerzetten.
Die bewuste dag werd verdachte ook geobserveerd door een observatieteam. Zij hebben waargenomen dat er die ochtend om 9:27 uur een zwarte Mercedes-Benz Vito vertrok van het woonadres van medeverdachte [medeverdachte 5] . In deze bus zijn verdachte als bestuurder en medeverdachte [medeverdachte 5] als passagier gezien. Daarna is waargenomen dat de bus een tweetal percelen op reed. Tussen 10:01 uur en 12:28 uur waren de bus en de inzittenden tijdelijk niet onder observatie. Om 12:28 uur werd de bus weer gezien in de [woonadres] en om 13:04 uur stapten verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] weer in de bus die vervolgens naar het woonadres van medeverdachte [medeverdachte 5] reed. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] die dag samen op pad zijn geweest.
De volgende dag omstreeks 8:25 uur heeft het observatieteam ter hoogte van het woonadres van verdachte voornoemde bus weer aangetroffen. Zo’n vijfendertig minuten later stonden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] bij deze bus. Waargenomen is dat verdachte als bestuurder op een groene zitmaaier zat en dat hij deze achter in de laadbak van de bus reed. Vervolgens vertrokken verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] met de bus en reden ze rechtstreeks naar het [woonwagencentrum] waar [persoon 1] woont. Zo’n zeven minuten later vertrokken ze daar weer.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat verdachte de dag van de diefstal is geobserveerd en daarbij niet is gezien dat hij de betreffende zitmaaier heeft weggenomen of in de buurt van de plaats delict is geweest, geen contra-indicatie vormt voor betrokkenheid van verdachte bij de diefstal. Er heeft immers gedurende een periode van ongeveer tweeënhalf uur geen observatie plaatsgevonden. Juist deze periode valt binnen het tijdsbestek van de aangifte, de aanstraling van de telefoon van verdachte in de omgeving van de plaats delict én het telefoongesprek dat verdachte thuis iets moest neerzetten. Uit de observatie blijkt ook dat korte tijd na dit telefoongesprek de bus van verdachte vlakbij zijn huis is aangetroffen.
Deze omstandigheden, de bij zaak 6 omschreven kenmerkende overeenkomsten met die zaak alsmede met zaak 18, in combinatie met het feit dat verdachte de dag van het diefstal met medeverdachte [medeverdachte 5] met de bus op pad was, zij samen de volgende dag bij deze bus in de straat van verdachte worden aangetroffen waarbij verdachte op een zitmaaier is gezien die qua kleur overeenkomt met de gestolen zitmaaier en zij daarmee vervolgens naar [persoon 1] zijn gereden, die vaker vlak na een diefstal spullen van hen kocht, leiden er naar het oordeel van de rechtbank toe dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 5] de groene zitmaaier op 28 oktober 2021 heeft gestolen. Daarbij komt dat verdachte ook geen andersluidende verklaring heeft gegeven over de betreffende groene zitmaaier waarop hij is aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook voldoende wettig en overtuigend bewijs voor deze zaak.
Bewijsoverwegingen zaak 18 (feit 2, zevende gedachtestreep)
Uit een schuur in Nederweert-Eind is volgens de aangifte op 12 november 2021 overdag vóór 18:00 uur een zitmaaier ontvreemd.
Uit de bakengegevens van het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 5] blijkt dat zijn voertuig die ochtend naar het woonadres van verdachte is gereden en omstreeks 12:50 uur daar weer is vertrokken.
De telefoon van verdachte heeft die dag om 11:30 uur tweemaal een telefoonmast aangestraald in de nabije omgeving van de plaats delict. Tijdens deze eerste aanstraling belde verdachte met [persoon 1] en vroeg hij of hij over twintig minuten thuis was. Volgens Google Maps is de reistijd vanaf de plaats delict naar het adres van [persoon 1] tweeëntwintig minuten. Dit geheel past dus bij de aanwezigheid van verdachte in de directe nabijheid van de plaats delict.
Op grond van voornoemde omstandigheden in combinatie met de kenmerkende overeenkomsten met de zaken 6 en 14, gaat de rechtbank van het volgende uit. Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 5] de zitmaaier gestolen, vlak na de diefstal heeft hij contact opgenomen met [persoon 1] en vervolgens zijn zij direct naar hem toe gereden teneinde voornoemde zitmaaier aan hem te verkopen. Daarbij komt dat verdachte ook geen andersluidende verklaring heeft gegeven over de aanstraling van een mast op geruime afstand van zijn woonplaats én nabij de plaats delict en het daaropvolgende contact met [persoon 1] die dag. De rechtbank acht deze zaak wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen zaak 16 (feit 2, vijfde gedachtestreep)
Uit de aangifte volgt dat er tussen 2 november 2021 om 19:00 uur en 3 november 2021 om 14:00 uur uit een schuur te Heijen een gele zitmaaier, een kettingzaag en een vlakschuurmachine zijn gestolen. Buren van aangever hebben een zwarte bestelbus het terrein van aangever op zien rijden naar achter. Deze bus was eerder ook bij deze en andere buren langs geweest voor oud ijzer.
Verdachte had in die periode een zwarte Volkswagen Transporter op zijn naam staan. Daarnaast blijkt uit de mastgegevens dat de telefoon van verdachte op 3 november 2021 om 11:25 een mast aanstraalt die in de omgeving van de plaats delict staat. Daarbij komt dat verdachte ongeveer anderhalf uur later een tapgesprek heeft met [persoon 3] waarin [persoon 3] vraagt om ‘dingen voor op het gras’. Waarop verdachte antwoordt dat hij er wel een heeft, ‘een gele’, ‘een zij-uitworp’.
Zoals de rechtbank ter terechtzitting ook heeft voorgehouden, zou dit gesprek betrekking kunnen hebben op de bij aangever gestolen zitmaaier. Op openbare afbeeldingen van zitmaaiers van hetzelfde merk en type nummer als de gestolen zitmaaier is immers een zij-uitworp te zien. Verdachte heeft hier geen antwoord op willen geven. Al met al is de rechtbank van oordeel dat hetgeen tijdens het tapgesprek is besproken zozeer wijst in de richting van een gele zij-uitworp zitmaaier als bij aangever korte tijd daarvoor is gestolen, dat bij gebreke van een redelijke verklaring die een andere uitleg van dit tapgesprek aannemelijk maakt, het ervoor moet worden gehouden dat verdachte hier spreekt over de zitmaaier van aangever die hij kort daarvoor heeft gestolen. Hierbij weegt de rechtbank tevens de hiervoor genoemde mastaanstraling van de telefoon van verdachte mee en de aanwezigheid van een zwart busje op de plaats delict.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook kan worden bewezen dat verdachte deze diefstal niet alleen heeft gepleegd. Hierbij acht de rechtbank van belang dat in de aangifte wordt gesproken over “Buren met zicht op ons erf hebben een zwarte bestelbus ons terrein naar achter op zien rijden.
Die wareneerder bij hen en andere buren ook langs geweest voor oud ijzer en
werdenniet op hun terrein toegelaten aangezien de buren deze
leiden(de rechtbank begrijpt: lieden) niet
vertrouwden.” Gelet op de meervoudsvormen die gebruikt worden, gaat de rechtbank ervan uit dat er meerdere personen in de bus zaten. Daarbij komt dat uit het dossier volgt dat de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 5] op 3 november 2021 ’s ochtends dezelfde mast aanstraalt als verdachte en blijkens de bakengegevens van het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 5] , dit voertuig van 9:34 uur tot en met 14:38 uur in de straat van verdachte heeft gestaan. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van deze zaak.
Bewijsoverwegingen zaak 21 (feit 2, achtste gedachtestreep)
Op 23 november 2021 tussen 9:30 uur en 10:00 uur is blijkens de aangifte uit een schuur in Baarlo een zitmaaier gestolen. Volgens aangever hebben enkele buurtbewoners een Mercedes-Benz Vito op zijn perceel zien staan met een blanke Nederlands uitziende jongen als bestuurder.
In dit korte tijdsbestek is op camerabeelden uit de omgeving een zwarte bus te zien die volgens de politie exact voldoet aan het signalement van de zwarte Mercedes-Benz Vito die destijds op naam van verdachte stond. Ook past verdachte binnen het door de aangever opgegeven signalement van de dader. Daarbij komt dat gedurende deze korte tijdspanne de telefoon van verdachte vijfmaal aanstraalt op een zendmast die op zo’n anderhalve kilometer staat van de plaats delict. Daarna straalt de telefoon van verdachte om 10:17 een mast in Haelen aan, een mastaanstraling die past bij een bezoek aan [persoon 1] , net als in de hiervoor besproken zaken 6, 14 en 18. Verdachte heeft echter over deze belastende omstandigheden geen verklaring willen afleggen.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte dit feit niet alleen heeft gepleegd. Hierbij betrekt de rechtbank haar algemene overweging dat voor het laden van een dergelijk goed meer dan één persoon nodig is en dat volgens de bakengegevens van het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 5] dit voertuig van 9:10 uur tot 12:40 uur in de straat van verdachte heeft gestaan. Er is naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs voor deze zaak.
Bewijsoverwegingen zaak 22 (feit 1, derde gedachtestreep)
Volgens de aangifte is er tussen 24 november 2021 om 7:15 uur en 25 november 2021 om 22:30 uur een Rova aanhanger gestolen te Melderslo.
De telefoon van verdachte heeft in dit tijdsbestek, te weten op 25 november 2021 omstreeks 11:26 uur een zendmast aangestraald in de directe omgeving van de plaats delict. De volgende dag heeft het observatieteam omstreeks 11:45 uur waargenomen dat ter hoogte van het woonadres van verdachte twee aanhangwagens stonden, hiervan is ook een foto gemaakt. Ruim een half jaar later, op 12 juli 2022 is in een garagebox in de straat van verdachte de gestolen Rova aanhanger aangetroffen. De betreffende garagebox werd door verdachte gehuurd.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de aanhanger die zichtbaar is op de foto die op 26 november 2021 door het observatieteam is gemaakt en de aanhanger die later in de garagebox is aangetroffen op het oog hetzelfde zijn.
Verdachte heeft voor de in de door hem gehuurde loods aangetroffen gestolen aanhangwagen, waarbij een deel van het chassisnummer onzichtbaar is gemaakt, en de overige belastende omstandigheden geen uitleg gegeven, zodat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanhanger op 25 november 2021 heeft gestolen, deze aanvankelijk buiten in zijn straat heeft geparkeerd en daarna binnen in de door hem gehuurde loods heeft gezet. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen zaak 29 (feit 2, tiende gedachtestreep)
In Kelper-Oler is volgens de aangifte op 13 december 2021 tussen 12:15 en 14:15 uur uit de garage een zitmaaier, bosmaaier en boormachine gestolen.
Uit de bakengegevens van de Mercedes-Benz Vito die in die periode op naam van verdachte stond, blijkt dat het voertuig op 13 december 2021 tussen 13:06 en 13:18 het erf van aangever is opgereden. Daarbij komt dat de telefoon van verdachte die dag om 10:56 uur, nagenoeg gelijktijdig met de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 5] , een telefoonmast in de directe omgeving van de plaats van het delict aanstraalt. En om 12:00 uur is dat nogmaals het geval.
Verdachte heeft voor deze belastende omstandigheden geen uitleg gegeven, waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat het verdachte was die met zijn busje op het erf van aangever was en vervolgens de hiervoor genoemde goederen heeft gestolen. Daarbij betrekt de rechtbank dat deze afzonderlijke zaak overeenkomsten vertoont in modus operandi met de hiervoor genoemde zaken 12, 13, 14, 26, 27 en 28a. Deze overeenkomsten zijn van dien aard dat de daarop betrekking hebbende bewijsmiddelen in zoverre telkens het bewijs ten aanzien van deze zaak ondersteunen. Meer specifiek wijst de rechtbank op het navolgende. In alle genoemde zaken is het verdachte die samen met medeverdachte [medeverdachte 5] betrokken is bij de (poging tot) diefstal van een goed. Bij de zaken 14, 26 en 28a ging het net als in onderhavige zaak om diefstal van een zitmaaier. Bij de zaken 12, 13, 26, 27 én 28a is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 5] met een bus het perceel van aangevers opgereden en is uiteindelijk gepoogd (zaak 27) goederen te stelen, dan wel zijn daadwerkelijk goederen gestolen en in de bus van verdachte geladen.
Bewijsoverwegingen zaak 30 (feit 2, elfde gedachtestreep)
Uit de aangifte blijkt dat op 15 december 2021 in De Rips tussen 10:15 uur en 13:00 uur een zitmaaier uit een bergruimte is weggenomen.
Diezelfde dag tussen 11:29 uur en 11:54 uur straalt de telefoon van verdachte vijftien keer aan op een mast die in de directe omgeving van de plaats delict ligt. Gedurende deze tijdspanne is de Mercedes-Benz Vito van verdachte volgens de bakengegevens om 11:35 uur op het adres van aangever en blijft daar gedurende langere tijd stilstaan. Daarna rijdt het voertuig direct naar verdachtes woonadres.
Voor deze belastende omstandigheden heeft verdachte geen uitleg gegeven, waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat het verdachte was die met zijn busje op het erf van aangever was en vervolgens de hiervoor genoemde zitmaaier heeft gestolen.
Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte dit feit niet alleen heeft gepleegd. Hierbij betrekt de rechtbank haar algemene overweging dat voor het laden van een dergelijk goed meer dan één persoon nodig is en dat volgens de bakengegevens van het voertuig van verdachte dat er in de ochtend van de diefstal een korte stop is gemaakt op het woonadres van medeverdachte [medeverdachte 5] met wie verdachte regelmatig overdag diefstallen van zitmaaiers pleegde. De rechtbank vindt het aannemelijk dat [medeverdachte 5] toen bij verdachte is ingestapt en met hem die diefstal heeft gepleegd.
Bewijsoverwegingen zaak 36 (feit 2, dertiende gedachtestreep)
Op 25 januari 2022 is in Tienray tussen 10:00 uur en 12:00 uur een trailer gestolen. Uit de aangifte volgt verder dat de bodem en zijkanten van de trailer volledig zijn vervangen door aluminium platen, het dak nog origineel wit van kleur is en de trailer twee hekjes achterin heeft met haken waaraan de pony’s worden vastgemaakt.
De telefoon van verdachte straalt diezelfde dag om 10:33 uur een mast aan die in de directe omgeving van de plaats delict is gelegen.
Een dag na de diefstal heeft verdachte een gesprek met een onbekende man. Hierin zegt verdachte dat hij ‘iets aparts voor mijn eigen heeft’, dat het ‘helemaal van aluminimum is’, ‘een klein modelleke voor ponykes’ en dat hij de velgen zwart maakt en ‘dat is niet meer te herkennen’. Over welk voorwerp verdachte het hier heeft en waarom dat niet meer te herkennen moet zijn heeft verdachte desgevraagd niet willen verklaren.
Voornoemd tapgesprek in combinatie met de aanstraling van verdachtes telefoon in de omgeving van de plaats delict gedurende de vrij korte tijdspanne van de diefstal vraagt echter om een verklaring. Bij gebreke van een redelijke verklaring die een andere uitleg van het tapgesprek aannemelijk maakt, moet het ervoor worden gehouden dat verdachte het in dit tapgesprek heeft over de trailer van aangever die hij de dag ervoor heeft gestolen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte deze diefstal tezamen met een of meer andere(n) heeft gepleegd en zal verdachte hiervan partieel vrijspreken. Aanknopingspunten voor meerdere daders bevinden zich immers niet in het dossier en daarbij komt dat verdachte in het tapgesprek spreekt over ‘iets aparts voor
mijn eigen’.
Bewijsoverwegingen zaak 53 (feit 3, derde gedachtestreep)
Op 15 november 2021 is in Nederweert-Eind tussen 10:00 uur en 11:20 uur gepoogd om een hangslot van een schuur te verbreken. Aangever heeft verklaard dat de buurman hem belde omdat er twee personen op zijn perceel waren. Deze buurman heeft verklaard dat hij omstreeks 11:30 uur zag dat er op de oprit van aangever een donkerblauwe Mercedes-Benz Vito met kenteken [kentekennummer 2] stond, er een man over de binnenplaats liep, er slijpgeluiden van een accuslijper te horen waren en de bus waarin twee personen zaten weg reed toen de buurman richting de woning liep.
Uit openbare bronnen blijkt dat het door de buurman genoemde kenteken bij een witte Renault hoort. De rechtbank gaat er gelet daarop van uit dat sprake is van een verschrijving van het kenteken, te meer daar verdachte destijds een zwarte Mercedes-Benz Vito met kenteken [kentekennummer 2] op zijn naam had staan. De rechtbank overweegt dat het voorstelbaar is dat een zwarte bus wordt omschreven als een donkerblauwe bus, dat voornoemd kenteken van verdachte op één letter na overeenkomt met het door de buurman genoemde kenteken en dat het type bus volledig past in hetgeen de buurman heeft verklaard.
Daarbij komt dat de telefoon van verdachte de dag van de diefstal om 11:18 uur en 11:35 uur, dus rond de tijd dat de buurman de bus op de oprit van aangever heeft gezien, een mast aanstraalt die in de omgeving van de plaats delict ligt.
Verdachte heeft geen verklaring willen geven voor de belastende omstandigheden van een mastaanstraling op kilometers van zijn woonadres én in de nabijheid van de plaats delict in combinatie de verklaring van de buurman over het voertuig op de oprit.
Gelet op het voorgaande in onderling samenhang en verband gezien gaat de rechtbank ervan uit dat de buurman van aangever de Mercedes-Benz Vito van verdachte op de plaats delict heeft gezien. En dat verdachte diegene is die samen met een ander gepoogd heeft om bij aangever in te breken.
5.3.4.
Bewijsoverweging deelname criminele organisatie (feit 4)
De rechtbank zal allereerst stilstaan bij het juridisch kader dat geldt bij de vraag of sprake is van deelname aan een criminele organisatie. Daarna zal zij de feiten en omstandigheden vaststellen die uit de bewijsmiddelen in deze zaak volgen, waarna deze zullen worden toegepast op het juridisch kader. Daarbij zal de rechtbank stilstaan bij de verschillende rollen van de verdachten en ingaan op het door de verdediging gevoerde verweer.
Het juridisch kader
Van een 'organisatie' als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. De samenstelling van het samenwerkingsverband hoeft niet steeds dezelfde te zijn.
Van 'deelneming' aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Daarbij geldt dat verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Iemand die incidenteel een bijdrage aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie levert, bijvoorbeeld door één van de door de organisatie beoogde misdrijven te plegen, maar verder geen enkele binding met die organisatie heeft, maakt zich niet aan ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr schuldig. Anderzijds kan elke bijdrage aan een organisatie strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Feiten en omstandigheden
Uit de bespreking en bewezenverklaring van de verschillende zaaksdossiers en de rol van verdachte daarin, volgt dat verdachte met anderen betrokken was bij diverse diefstallen van veelal zitmaaiers. De rechtbank zal voor de bewijsmiddelen ten aanzien van de verdenking van de deelname aan de criminele organisatie met name verwijzen naar de hiervoor in het kader van de bespreking van de overige feiten opgenomen bewijsmiddelen. Aanvullend daaraan zijn in de bewijsbijlage enkele bewijsmiddelen opgenomen die specifiek gebruikt worden voor het bewijs van de criminele organisatie.
Uit die bewijsmiddelen komt het beeld naar voren van een zeer intensieve samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] . Zij hanteerden een vaste routine, waarbij zij veelal in de ochtend samen met een eigen bus op pad gingen, het buitengebied doorkruisten en brutaalweg erven opreden en daar naar zitmaaiers of andere spullen van hun gading zochten. Wanneer zij daarbij bewoners tegenkwamen verzonnen ze een smoesje om hun aanwezigheid te verklaren. Wanneer er niemand was namen zij eventueel aanwezige zitmaaiers mee, om die kort daarna bij een opkoper weer van de hand te doen. Uit opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] blijkt dat er ook wel in wisselende samenstellingen werd opgetrokken, maar dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] wel een vast duo vormden.
Organisatie
Gelet op de planmatigheid en stelselmatigheid waarmee de verdachten telkens op pad gingen, was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] . De samenwerking van de verdachten merkt de rechtbank dan ook aan als een organisatie.
Crimineel oogmerk
Een organisatie zoals hiervoor genoemd wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Op grond van dat wat is beschreven bij de feiten en omstandigheden stelt de rechtbank zonder enige twijfel vast dat deze organisatie het plegen van misdrijven – te weten het in vereniging stelen van goederen, in het bijzonder zitmaaiers en vervolgens de verkoop daarvan - tot oogmerk had.
Deelnemers aan de organisatie en hun rol
Uit het voorgaande volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] vergelijkbare rollen hadden. Eén van beiden reed in de ochtend naar de ander toe en met een eigen voertuig ging men vervolgens samen op pad, om op erven in het buitengebied zitmaaiers en andere goederen weg te nemen en deze daarna te verkopen. Alleen al vanwege de omvang van een zitmaaier was het nodig om met meer dan één persoon te zijn om deze in het voertuig te plaatsen. Verdachten hadden naar het oordeel van de rechtbank een vergelijkbare, maar ook onmisbare rol.
Pleegperiode
De rechtbank zal voor de periode waarin zij de deelname aan de criminele organisatie bewezen acht aansluiting zoeken bij de in vereniging door beide deelnemers gepleegde feiten. Dit betekent dat zij gedurende een periode van twee maanden aan een criminele organisatie hebben deelgenomen. Hoewel dit een relatief korte periode is, was de samenwerking in deze periode wel intensief.
Conclusie deelname criminele organisatie
Gelet op voorgaande uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 4 ten laste is gelegd, zoals hierna bewezen is verklaard.

6.De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1
in de periode van 1 juni 2021 tot en met 25 november 2021 in Nederland telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- op 1 juni 2021 uit een schuur/garage op perceel [adres 1] te Neer (gemeente Leudal), een zitmaaier, merk Stiga, die aan [benadeelde 1] toebehoorde [zaak 6], en
- op 25 november 2021 vanaf perceel [adres 2] te Melderslo, een aanhangwagen (merk Rova), die aan [benadeelde 2] toebehoorde [zaak 22];
2
in de periode van 13 oktober 2021 tot en met 15 december 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- op 13 oktober 2021 vanaf perceel [adres 3] te Castenray (gemeente Venray), een beregeningsmachine/haspel, die aan [benadeelde 3] toebehoorde [zaak 12], en
- op 22 oktober 2021 vanaf een perceel aan de [adres 4] te Blitterswijck (gemeente Venray), een aanhanger (dubbel-assig), die aan [benadeelde 4] , toebehoorde [zaak 13], en
- op 28 oktober 2021 uit een schuur op perceel [adres 5] te Balgoij, een zitmaaier, merk Viking, die aan [benadeelde 5] toebehoorde [zaak 14], en
- op 3 november 2021 uit een schuur op perceel [adres 6] te Heijen (gemeente Gennep), een zitmaaier, merk Stiga, en een kettingzaag en een vlakschuurmachine, die aan [benadeelde 6] toebehoorden [zaak 16], en
- op 12 november 2021 uit een schuur op perceel [adres 7] te Nederweert-Eind (gemeente Nederweert), een zitmaaier, merk Stiga, die aan [benadeelde 7] toebehoorde [zaak 18], en
- op 23 november 2021 uit een schuur op perceel [adres 8] te Baarlo (gemeente Peel en Maas), een zitmaaier, merk Husqvarna, die aan [benadeelde 8] toebehoorde [zaak 21], en
- op 10 december 2021 uit een schuur op perceel [adres 9] te Valburg (gemeente Overbetuwe), een grasmaaier, merk Husqvarna, die aan [benadeelde 9] toebehoorde [zaak 28], en
- op 13 december 2021 uit een garage op perceel [adres 10] te Kelpen-Oler (gemeente Leudal), een zitmaaier, merk Stiga, en een bosmaaier en een boormachine die aan [benadeelde 10] toebehoorden [zaak 29], en
- op 15 december 2021 uit een schuur op perceel [adres 11] te De Rips (gemeente Gemert-Laarbeek), een zitmaaier, merk Husqvarna, die aan [benadeelde 11] toebehoorde [zaak 30],
en
op 25 januari 2022 te Tienray (gemeente Horst aan de Maas) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vanaf perceel [adres 12] , een aanhangwagen/paardentrailer, merk Henra, die aan [benadeelde 12] toebehoorde [zaak 36];
3
in de periode van 5 mei 2021 tot en met 6 december 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van de door verdachte voorgenomen misdrijven om telkens enig(e) goed(eren) van hun gading, dat/die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen telkens met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen:
- op 5 mei 2021 op perceel [adres 13] te Kerkwijk (gemeente Zaltbommel) het slot van een schuur heeft opengebroken [zaak 2], en
- op 2 december 2021 op perceel [adres 14] te Bergharen (gemeente Wijchen) een schuurdeur heeft geopend en/of een zitmaaier deels uit die schuur heeft geduwd/verplaatst [zaak 26], en
- op 15 november 2021 op perceel [adres 15] te Nederweert-Eind (gemeente Nederweert) het hangslot van de deur van een loods (deels) heeft opengeslepen [zaak 53], en
- op 6 december 2021 op perceel [adres 16] te Echt (gemeente Echt-Susteren) de stal-/schuurdeuren heeft geopend en die stal/schuur is ingelopen [zaak 27],
terwijl de uitvoering van die voorgenomen misdrijven telkens niet is voltooid;
4
hij in de periode van 13 oktober 2021 tot en met 13 december 2021 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten met [medeverdachte 5] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Uit hetgeen is besproken tijdens de terechtzitting is verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

7.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

8.Het bepalen van de straf en/of maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf van 70 maanden met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een gevangenisstraf voor de duur van 70 maanden een te hoge eis is. Volgens de raadsman is ook een aanzienlijk voorwaardelijk deel passend.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan een groot aantal diefstallen en pogingen daartoe van voornamelijk zitmaaiers. De gestolen zitmaaiers zijn waardevolle goederen, die door verdachte en zijn mededaders voor behoorlijke bedragen werden doorverkocht, doorgaans aan een beperkte groep helers. Kortom: het was verdachte voornamelijk te doen om zichzelf op illegale wijze te verrijken. Verdachte ging op brutale wijze te werk en veroorzaakte al doende veel schade bij zijn slachtoffers, niet alleen doordat hij goederen van een ander meenam maar daarbij ook regelmatig door middel van braak eigendommen van anderen beschadigde om toegang tot de gestolen spullen te krijgen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met deze delicten geen enkel respect heeft getoond voor de eigendommen van anderen en zijn eigen financiële gewin hierboven heeft geplaatst. De financiële en maatschappelijke schade die verdachte en zijn mededaders met de gepleegde strafbare feiten hebben aangericht, is groot. Diefstallen leveren voor de betrokkenen bovendien overlast en frustratie op en in sommige gevallen ook lang aanhoudende gevoelens van angst en onveiligheid, zoals blijkt uit een aantal aangiften en toelichtingen op ingediende schadevergoedingsvorderingen.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het volgende.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel van justitiële documentatie van 25 september 2023 betreffende verdachte. Daaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens vermogensdelicten, waaronder diefstal. Dit weegt in het nadeel van verdachte mee, nu die veroordelingen verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Verder weegt de rechtbank mee dat de verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting geen openheid van zaken heeft willen geven, ondanks dat er veel belastend bewijs tegen hem was. Hij heeft daardoor geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden willen nemen.
Gezien de hoeveelheid door verdachte gepleegde feiten en de aard en de ernst daarvan, acht rechtbank enkel een gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats. De rechtbank zoekt bij de op te leggen straf aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en houdt rekening met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarbij neemt de rechtbank drie maanden gevangenisstraf per diefstal als uitgangspunt en twee maanden per poging tot diefstal. De rechtbank zal de bewezenverklaarde deelname aan een criminele organisatie niet afzonderlijk bestraffen.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, dan ook van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden. Daarvan wordt afgetrokken de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Voor een voorwaardelijk deel ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en van oordeel is dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.De vorderingen van benadeelde partijen

9.1.
De vordering van [benadeelde 3] (feit 2, zaak 12)
De heer [benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in een strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. Gevorderd is een bedrag van € 7.500,00 ter vergoeding van materiële schade. Het totaal gevorderde bedrag te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing gevorderd van de materiële schade tot een bedrag van € 3.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende onderbouwing is om de vordering toe te wijzen.
9.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Zo is niet duidelijk geworden of [benadeelde 3]
de eigenaar is van de gestolen beregeningsmachine/haspel, hoe oud de beregeningsmachine/haspel was en in welke staat deze verkeerde. Ook is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet vast te stellen of het goed waarvan de benadeelde partij vergoeding vordert inmiddels niet aan de benadeelde is geretourneerd. Het goed is kort na de diefstal immers, zo blijkt uit het dossier, door de politie gelokaliseerd. Het is echter onbekend wat de huidige status is (of de beregeningsmachine/haspel sindsdien bijvoorbeeld is teruggegeven aan de benadeelde partij). Aanhouding van de zaak uitsluitend voor nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
9.2.
De vordering van [benadeelde 4] (feit 2, zaak 13)
De heer [benadeelde 4] heeft zich als benadeelde partij in een strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. Gevorderd is een bedrag van € 1.955,00 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 225,00 ter vergoeding van proceskosten (dagloon). Het totaal gevorderde bedrag te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • € 800,00 (rododendrons);
  • € 130,00 (slot van de poort);
  • € 75,00 (disselslot);
  • € 750,00 (aanhangwagen);
  • € 200,00 (4 nieuwe banden).
9.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing gevorderd van de materiële schade tot een bedrag van € 995,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen verband bestaat tussen het onderhavige feit en de rododendrons, zodat dit onderdeel van de vordering moet worden afgewezen. Ook voor het overige heeft de raadsman verzocht om de vordering af te wijzen, omdat er geen bewijsstukken zijn.
9.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 705,00 euro, bestaande uit materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (22 oktober 2021) tot aan de dag der algehele voldoening.
De materiële schadevergoeding bestaat uit:
  • € 130,00 (slot van de poort);
  • € 75,00 (disselslot);
  • € 500,00 (aanhangwagen + nieuwe banden).
Wat betreft de bovengenoemde kostenposten heeft de rechtbank gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid.
Voor wat betreft de rododendrons (€ 800,00) is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van enig rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit. Verder is de rechtbank van oordeel dat dit deel van de vordering in onvoldoende mate aannemelijk is gemaakt en onderbouwd. Daarom zal de rechtbank de vordering afwijzen voor zover deze ziet op de rododendrons.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overige posten van de vordering (aanhangwagen en nieuwe banden voor zover deze een bedrag van € 500,00 te boven gaat en proceskosten), aangezien een onderbouwing thans ontbreekt. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
9.3.
De vordering van [benadeelde 7] (feit 2, zaak 18)
De heer [benadeelde 7] heeft zich als benadeelde partij in een strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. Gevorderd is een bedrag van € 1.800,00 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 300,00 ter vergoeding van immateriële schade. Hiervan heeft de verzekeraar reeds € 661,80 vergoed. Het totaal gevorderde bedrag komt daarmee uit op € 1.438,20, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van de materiële schade (minus de reeds vergoede schade) en de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu er geen enkel bewijsstuk is overgelegd. Bovendien kan in gevallen als onderhavige geen smartengeld worden toegekend.
9.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank gaat in geval van een zitmaaier uit van een afschrijving van 12,5% per jaar. Uit de toelichting van de benadeelde partij blijkt dat de zitmaaier tien jaar oud was, zodat de rechtbank uitkomt op een afschrijving van meer dan 100%. Uiteraard had de zitmaaier nog steeds een waarde, maar de rechtbank stelt ook vast dat er door de verzekeraar reeds een bedrag van ruim € 660,- is betaald. De rechtbank acht onvoldoende onderbouwd dat de restwaarde dit bedrag te boven gaat. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in haar vordering.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd waarom er sprake is van ander nadeel, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Om die reden kan de benadeelde partij thans niet in haar vordering worden ontvangen.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
9.4.
De vordering van [benadeelde 9] (feit 2, zaak 28)
Mevrouw [benadeelde 9] heeft zich als benadeelde partij in een strafproces gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. Gevorderd is een bedrag van € 3.300,00 ter vergoeding van materiële schade. Het totaal gevorderde bedrag te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing gevorderd van de materiële schade tot een bedrag van € 2.970,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het toe te kennen schadevergoedingsbedrag moet worden beperkt tot een bedrag van € 1.636,20, vanwege de afschrijving op de zitmaaier.
9.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank constateert dat op de bijgevoegde factuur niet de naam, maar wel het adres van de benadeelde partij staat vermeld. Nu de factuur reeds bij de aangifte (van 16 december 2021) is overgelegd, zal de rechtbank de factuur erkennen als een onderbouwing van de vordering.
De rechtbank gaat in geval van een zitmaaier uit van een afschrijving van 12,5% per jaar. Uit de bijgevoegde factuur van de zitmaaier blijkt dat deze bijna twee jaar voor de datum van het delict is aangeschaft, zodat de rechtbank rekening zal houden met een afschrijving van 25%. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de schade ten gevolge van de diefstal van de zitmaaier vast op € 2.475,00.
De rechtbank acht aldus toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 2.475,00, bestaande uit materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (10 december 2021) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het hoger gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 45, 57, 60a, 63, 140, 310, 311 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals omschreven in paragraaf 6, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1:
diefstal, meermalen gepleegd;
feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd,
en
diefstal;
feit 3:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd,
feit 4:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
44 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] :
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding en veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde 4] , van een bedrag van
705,00 euro, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank wijst de vordering af voor zover deze ziet op de rododendrons (€ 800,00).
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
De rechtbank
legtaan de verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde 4] , van een bedrag van 705,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 14 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Dit bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling aan de Staat voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] :
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding en veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde 9] , van een bedrag van
2.475,00 euro, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
De rechtbank
legtaan de verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde 9] , van een bedrag van 2.475,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 34 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Dit bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. W.M.T. Keukens, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 20 december 2023.