ECLI:NL:RBOBR:2023:5895

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
C/01/398074 / KG ZA 23-545
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming na opzegging woonbegeleidingsovereenkomst; afwijzing vordering tot ontruiming

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting GGzE en een gedaagde. De Stichting GGzE had de woonbegeleidingsovereenkomst met de gedaagde opgezegd, omdat de gedaagde niet voldeed aan de voorwaarden van de overeenkomst en overlast veroorzaakte. De gedaagde had de woonruimte ter beschikking gekregen op basis van deze overeenkomst, die was bedoeld om hem te ondersteunen bij het zelfstandig wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde zich niet altijd begeleidbaar heeft opgesteld en dat er meerdere waarschuwingsbrieven zijn verstuurd. Echter, de rechtbank oordeelde dat de Stichting GGzE onvoldoende had onderbouwd dat de gedaagde zich zodanig had gedragen dat dit een onmiddellijke opzegging van de overeenkomst rechtvaardigde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gedaagde nog steeds recht had op de woonruimte, omdat de opzegging van de woonbegeleidingsovereenkomst niet rechtsgeldig was. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, en de Stichting GGzE werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/398074 / KG ZA 23-545
Vonnis in kort geding van 15 december 2023
in de zaak van
de stichting
STICHTING GGZE,
kantoorhoudende te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. B. Poort te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. Janssen te Helmond.
Partijen zullen hierna GGZE en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 november 2023 met 15 producties
  • de conclusie van antwoord met 2 producties
  • de mondelinge behandeling op 23 november 2023 waar de behandeling van de zaak voor één week is aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te bereiken
  • de brieven van 29 november 2023 van mrs. Poort en Janssen waarin zij de voorzieningenrechter berichten dat geen minnelijke regeling is bereikt en dat partijen vonnis vragen.
  • de pleitnota van GGZE.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is vanuit zijn detentie en verblijf bij De Woenselse Poort door GGzE aangemeld bij DOOR! Dit betreft een samenwerkingsverband tussen toegelaten instellingen volkshuisvesting, zoals Woonbedrijf, en begeleidende instellingen zoals GGzE.
2.2.
Tussen GGZE en [gedaagde] is een woonbegeleidingsovereenkomst gesloten op 16 juli 2020, op grond waarvan GGZE de woonruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna: 'de woonruimte') aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld. Deze overeenkomst is er op gericht [gedaagde] middels woonbegeleiding en ondersteuning woonvaardigheden bij te brengen die hem in staat stellen om op termijn weer zelfstandig te kunnen functioneren en wonen. Bij een succesvol doorlopen van dit traject vindt een zogenaamde ‘omklap’ plaats waarbij [gedaagde] de woonruimte rechtstreeks van de woningbouwvereniging huurt.
De woonbegeleidingsovereenkomst kent een looptijd van twaalf maanden, met de mogelijkheid van verlenging met 6 maanden. De woonruimte is met het oog op dit woonbegeleidingstraject door de toegelaten instelling volkshuisvesting, Woonbedrijf, aan GGZE ter beschikking gesteld. De woonruimte is gelegen in een rij met andere woningen die door Woonbedrijf aan reguliere huurders zijn verhuurd.
2.3.
Op grond van de woonbegeleidingsovereenkomst is [gedaagde] onder meer verplicht om zich te houden aan de afspraken omtrent hulpverlening en begeleiding zoals opgenomen in de woonbegeleidingsovereenkomst, zich actief en positief in te zetten om de gestelde doelen te realiseren en om te komen tot een voortvarende en volledige afronding van het begeleidingstraject. Voorts dient [gedaagde] zich als gebruiker van de ter beschikking gestelde woonruimte als een goed huurder te gedragen. Bij beëindiging van de woonbegeleidingsovereenkomst is [gedaagde] gehouden de woonruimte te verlaten. [gedaagde] komt volgens de considerans van de woonbegeleidingsovereenkomst als bewoner van de ter beschikking gestelde woning geen huurbescherming toe.
2.4.
Op 20 januari 2021 heeft er een evaluatie plaatsgevonden in de woonruimte, waarbij aanwezig waren de begeleiding van GGZE, een medewerker van Woonbedrijf en [gedaagde] zelf. Tijdens dit gesprek is besproken dat:
a. er gedurende drie maanden geen vergoeding door [gedaagde] is voldaan;
b. de woonruimte nog steeds niet was ingericht en gestoffeerd.
Aan [gedaagde] is de gelegenheid geboden om de komende twee maanden eraan te werken dat:
alle muren in de woonruimte zijn geschilderd;
[gedaagde] een eettafel met meerdere stoelen in de woonkamer heeft staan;
in elke ruimte een lamp hangt; iv. alle kamers in de woning voorzien zijn van een vloer;
[gedaagde] een tweepersoonsbed in zijn slaapkamer heeft en niet meer slaapt op een matras op de grond.
[gedaagde] zich begeleidbaar moet opstellen.
2.5.
De afspraken zijn ook schriftelijk vastgelegd in een eerste formele waarschuwing van 28 januari 2021.
2.6.
Tijdens een huisbezoek op 1 juni 2021 is gebleken dat de afspraken door [gedaagde] maar deels zijn nagekomen. Er was meubilair aanwezig maar die moest nog in elkaar gezet worden. De muren waren nog niet geschilderd en er was nog geen vloer in de woonkamer aanwezig. Ook was er sprake van een achterstand in de huurbetalingen van € 2.486,11.
2.7.
Vanwege het nog niet volledig nakomen van de gemaakte afspraken, is besloten om niet ‘om te klappen’ en het traject en de woonbegeleidingsovereenkomst met zes maanden te verlengen teneinde [gedaagde] – aldus Stichting GGzE - in staat te stellen in zijn eigen tempo de afspraken rondom de bewoning na te komen.
Uiteindelijk is de woonbegeleidingsovereenkomst nadien telkens na ommekomst van de verlengingsperiode van 6 maanden stilzwijgend verlengd. De laatste verlenging dateert van 16 juli 2023.
2.8.
In september 2022 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen Woonbedrijf en de begeleiding van GGZE aangezien er overlastmeldingen waren ontvangen door Woonbedrijf waaruit zou volgen dat er derden worden toegelaten tot de woonruimte die overlast veroorzaken; verder zou de begeleiding niet of nauwelijks nog in contact komt met [gedaagde] .
2.9.
Bij brief van 20 september 2022 heeft GGZE de tweede waarschuwing aan [gedaagde] verstuurd. [gedaagde] is er daarbij op gewezen dat hij zich begeleidbaar moet opstellen en dat de woning gestoffeerd en gemeubileerd dient te zijn. [gedaagde] is er in deze brief op gewezen dat bij blijvend niet nakomen van de afspraken, de woonbegeleidingsovereenkomst zal worden beëindigd. In de waarschuwingsbrief wordt niet gesproken over de kennelijk bij Woonbedrijf binnengekomen overlastmelding.
2.10.
Op 13 oktober 2022 heeft er een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens dit huisbezoek is geconstateerd dat de afspraken nog steeds niet worden nagekomen. Er is geen stoffering aanwezig, geen gordijnen, geen vloer en ook hangt er geen verlichting in meerdere ruimten van de woonruimte. Er is met [gedaagde] afgesproken dat voor het volgende bezoek:
a. het plafond en de wanden in de woonkamer geschilderd moeten zijn;
b. er een vloer in de woonkamer moet liggen;
c. [gedaagde] hulp van een andere partij, de stichting Present, moet inschakelen om hem hierin te ondersteunen.
Tevens is [gedaagde] tijdens dit huisbezoek geconfronteerd met de binnengekomen overlastmeldingen van omwonenden.
2.11.
In de maanden januari en februari 2023 heeft Woonbedrijf klachten ontvangen van omwonenden dat er personen naar de woonruimte komen die overlast veroorzaken, dat er regelmatig politie aan de deur is en dat bewoners een onveilig gevoel hebben vanwege de aanwezigheid van [gedaagde] en zijn bezoek.
2.12.
Op 9 februari 2023 heeft er wederom een huisbezoek plaatsgevonden, waarbij twee medewerkers van de politie aanwezig waren en de begeleiding van GGZE. Daarbij zijn de overlastklachten besproken met [gedaagde] . [gedaagde] heeft ontkend er sprake is van overlast; hij erkent dat een persoon, genaamd [A] , regelmatig langskomt. Dat is een vriendin van hem. Aan [gedaagde] is duidelijk gemaakt dat hij geen overlast zelf of door zijn bezoek mag laten veroorzaken en ook personen niet toe moet laten waarvan bekend is dat deze overlast kunnen veroorzaken. Verder is tijdens dit huisbezoek geconstateerd dat er wat betreft de afgesproken werkzaamheden in de woonruimte nog weinig terecht is gekomen.
2.13.
In een brief van Woonbedrijf aan Stichting GGzE van 16 februari 2023 wordt onder meer verwezen naar de evaluatie van oktober 2022 en de in dat verband gemaakte afspraken omtrent meubilering en stoffering en het aanvaarden van hulp daarbij.
Verder merkt Woonbedrijf op dat nieuwe meldingen zijn ontvangen van overlast, veroorzaakt door ‘vreemde ongure’ types die bij [gedaagde] op bezoek komen en een groot gevoel van onveiligheid veroorzaken in de buurt. [gedaagde] zou hebben verklaard dat zijn vriendin [A] verantwoordelijk is voor de overlast.
Woonbedrijf verwacht dat Stichting GGzE een laatste waarschuwingsbrief stuurt die Woonbedrijf eerst in concept wil beoordelen en waarin zij in ieder geval aangezegd willen zien dat [gedaagde] :
  • de woning meubileert en stoffeert, netjes bewoont en goed onderhoudt
  • er voor zorgt dat er geen overlast door hem of zijn bezoekers wordt veroorzaakt
  • mensen weert uit de woning waarvan hij weet of vermoedt dat deze een negatieve stempel drukken op de leefbaarheid
  • de afspraken met Stichting GGzE netjes nakomt.
Verder spreekt Woonbedrijf de verwachting uit dat Stichting GGzE haar direct op de hoogte stelt indien zaken niet conform afspraak verlopen. De brief moet duidelijk uitstralen, aldus Woonbedrijf, dat [gedaagde] een allerlaatste kans wordt geboden.
Op 1 maart 2023 heeft GGZE een derde en laatste waarschuwingsbrief aan [gedaagde] verzonden met – nagenoeg - dezelfde inhoud als door Woonbedrijf gedicteerd.
2.14.
In augustus 2023 rapporteert Woonbedrijf dat zij opnieuw meldingen van overlast heeft ontvangen van omwonenden.
2.15.
Bij brief van 6 september 2023 heeft GGZE de woonbegeleidingsovereenkomst met [gedaagde] opgezegd, omdat [gedaagde] de voorwaarden uit de woonbegeleidingsovereenkomst niet nakomt en daarnaast sprake is van overlastmeldingen en een vermoeden van inwoning.
2.16.
Bij brief van 26 september 2023 heeft de GGZE aan [gedaagde] medegedeeld dat hij de woonruimte uiterlijk 29 oktober 2023 in goede staat en geheel ontruimd aan GGZE ter beschikking dient te stellen.
2.17.
Bij brief van 13 oktober 2023 heeft de advocaat van GGZE aan [gedaagde] verzocht om uiterlijk 23 oktober 2023 schriftelijk te laten weten of hij, ter voorkoming van een procedure, uiterlijk 29 oktober 2023 de woonruimte zal hebben verlaten.
2.18.
Aan deze sommatie heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven. [gedaagde] heeft de woonruimte tot op heden niet verlaten.

3.Het geschil

3.1.
GGZE vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
[gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis, althans veertien dagen, althans binnen een termijn door de voorzieningenrechter te bepalen, de zelfstandige woonruimte staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats] , aan de [adres] , met alle daarin aanwezige personen en goederen voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van eiseres te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen en schoon en zonder schade en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan eiseres te stellen,
[gedaagde] te veroordelen om aan GGZE te voldoen de per maand verschuldigde vergoeding, gerekend vanaf november 2023 tot aan het tijdstip van ontruiming, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de datum waarop de betaling had moeten zijn verricht, te weten vanaf de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele voldoening,
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis en, voor het geval betaling daarvan niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf die termijn voor voldoening.
3.2.
GGZE legt daaraan het volgende ten grondslag. GGZE heeft de woonbegeleidingssovereenkomst beëindigd omdat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de woonbegeleidingsovereenkomst door zich onbegeleidbaar op te stellen en voor overlast te zorgen. Ondanks meerdere waarschuwingsbrieven met nadrukkelijke afspraken, meerdere waarschuwingsgesprekken en het desondanks blijven negeren van de afspraken uit de woonbegeleidingsovereenkomst heeft [gedaagde] onvoldoende meegewerkt aan de verplichte begeleiding. De woonbegeleidingsovereenkomst en het daarin neergelegde gebruiksrecht van [gedaagde] ten aanzien van de in dat kader ter beschikking gestelde woning zijn zodanig nauw met elkaar verbonden dat het einde van de woonbegeleidingsovereenkomst onvermijdelijk ook tot het einde van het woonrecht van [gedaagde] ten aanzien van deze woonruimte leidt. Nu [gedaagde] niet vrijwillig de woning heeft verlaten, heeft GGZE een spoedeisend belang bij de door haar ingestelde vorderingen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding is, vanwege het ingrijpende karakter ervan, in beginsel slechts plaats indien met een voldoende mate van zekerheid mag worden verwacht dat ook de rechter in een bodemzaak die vordering op grond van het thans voorliggende feitencomplex zal toewijzen.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat tussen hen een woonbegeleidingsovereenkomst tot stand is gekomen. Tussen partijen is in geschil of in de overeenkomst het verzorgingselement overheerst en of [gedaagde] al dan niet een beroep toekomt op huurbescherming, alsmede de vraag of GGZE de woonbegeleidingsovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd. De voorzieningenrechter zal allereerst beoordelen of aannemelijk is dat in een (eventueel aan te spannen) bodemprocedure zal worden geoordeeld dat GGZE op goede gronden de begeleidingsovereenkomst (tussentijds en met onmiddellijke ingang) heeft mogen beëindigen. Indien het antwoord op deze vraag ontkennend luidt, dan kan de ontruimingsvordering niet worden toegewezen op grond van de door GGZE aangevoerde rechtsgrondslag, namelijk dat door opzegging van de begeleidingsovereenkomst ook het woonrecht van [gedaagde] is geëindigd. [gedaagde] verblijft in dat geval immers zonder recht of titel in de woning
In dat geval behoeft de vraag of het verzorgingselement duidelijk overheerst, waardoor de huurbeschermingsbepalingen buiten toepassing zouden blijven, geen verdere bespreking.
4.3.
[gedaagde] heeft in casu de gegrondheid van de opzegging door GGZE van de woonbegeleidingsovereenkomst gemotiveerd betwist. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt.
4.4.
Vast staat dat de voor bepaalde tijd (12 maanden) gesloten woonbegeleidingsovereenkomst op 16 juli 2021, dus na ommekomst van een termijn van 12 maanden, stilzwijgend is verlengd voor de duur van 6 maanden.
Na 16 januari 2022 is de woonbegeleidingsovereenkomst wederom, telkens voor de duur van 6 maanden, verlengd; laatstelijk op 16 juli 2023, zodat de woonbegeleidingsovereenkomst (in beginsel ) loopt tot en met 15 januari 2024.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat GGZE onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] zich zodanig heeft gedragen c.q. opgesteld dat dit een opzegging van de begeleidingsovereenkomst op 6 september 2023 rechtvaardigt. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de woonbegeleidingsovereenkomst tussen GGZE en [gedaagde] tot vijf keer toe (stilzwijgend) is verlengd, zonder dat daaraan enige (voor [gedaagde] kenbare) inhoudelijke evaluatie of beoordeling van de achterliggende periode vooraf is gegaan. GGZE heeft ter zitting erkend dat de evaluatie en beoordeling zoals deze heeft plaatsgevonden tijdens huisbezoeken van [gedaagde] nooit (direct) aan het al dan niet verlengen van de woonbegeleidingsovereenkomst is gekoppeld en daarmee ook niet is geplaatst in het kader van de – voor [gedaagde] relevante – vraag omtrent het al dan niet ‘omklappen’. Het is de voorzieningenrechter daarmee onvoldoende duidelijk geworden wat de aan [gedaagde] verweten gedragingen (in relatie tot het al dan niet verlengen van de woonbegeleidingsovereenkomst) precies behelzen, welke voorwaarden GGZE (telkens, kenbaar voor [gedaagde] ) aan het al dan niet verlengen van de overeenkomst heeft verbonden en aan welke van die specifieke voorwaarden [gedaagde] zich niet heeft gehouden, op grond waarvan GGZE op 6 september 2023 (minder dan 2 maanden na de laatste stilzwijgende verlenging) heeft besloten de overeenkomst per direct tussentijds te beëindigen.
4.6.
Hoewel uit de door GGZE overgelegde waarschuwingsbrieven kan worden afgeleid dat [gedaagde] zich volgens Stichting GGzE - in strijd met het bepaalde in woonbegeleidingsovereenkomst - regelmatig heeft onttrokken aan woonbegeleiding en zich zodoende niet altijd begeleidbaar heeft opgesteld en niet (volledig) heeft voldaan aan de voorwaarden van stoffering en inrichting van de woonruimte, is dit, in het licht van het voorgaande en navolgende, onvoldoende onderbouwing voor de opzegging van de begeleidingsovereenkomst op 6 juli 2023.
4.7.
Als rode draad loopt door de stukken het verwijt dat [gedaagde] niet voldoet aan zijn verplichting tot het fatsoenlijk meubileren en stofferen van de ter beschikking gestelde woning. Dit blijkt niet alleen uit de diverse brieven die [gedaagde] daarover heeft ontvangen maar ook (en vooral) uit de als productie 15 door Stichting GGzE overgelegde rapportage van de begeleidingsmomenten vanaf 31 januari 2021 tot 17 oktober 2023. Al in haar eerste waarschuwingsbrief van 28 januari 2021 heeft GGZE [gedaagde] er op gewezen dat hij zich begeleidbaar dient op te stellen en dat de woonruimte deugdelijk dient te worden ingericht, hetgeen zij in haar tweede en derde waarschuwingsbrief heeft herhaald. Uit de inhoud van de begeleidingsrapportage blijkt dat [gedaagde] grote moeite heeft met het nakomen en uitvoeren van de afspraken omtrent het stofferen en inrichten van de woning.
Voor zover dit een tekortkoming oplevert die aanleiding kan geven om de woonbegeleidingsovereenkomst tussentijds op te zeggen valt op dat deze tekortkoming GGZE er tot vijf keer toe niet van heeft weerhouden de begeleidingsovereenkomst met [gedaagde] te verlengen zonder daar (kenbaar voor [gedaagde] ) ook maar enige acht op te slaan. Voorshands leidt de voorzieningenrechter hieruit af dat deze tekortkoming, daar waar die niet aan het telkenmale verlengen in de weg heeft gestaan à fortiori geen grond kan opleveren voor het tussentijds per direct opzeggen van de woonbegeleidingsovereenkomst.
4.8.
Voor zover de opzegging zijn grond vindt in het niet begeleidbaar opstellen merkt de voorzieningenrechter op dat Stichting GGzE dit verwijt in haar waarschuwingsbrieven weliswaar telkens herhaalt maar daarbij niet concreet aangeeft wat [gedaagde] niet goed doet. Uit de begeleidingsrapportage komt wat dat aangaat een sterk wisselend beeld naar voren met perioden waarin het kennelijk goed gaat met [gedaagde] en hij afsprakentrouw is, afgewisseld met perioden waarin hij afspraken verzuimd c.q. waarin het de begeleiding meer moeite kosten om met [gedaagde] in contact te treden. De concrete behandel- en begeleidingsafspraken tussen Stichting GGzE en [gedaagde] zijn – zo verklaarde Stichting GGzE ter zitting – schriftelijk tussen partijen vastgelegd in het Plan, genoemd in de woonbegeleidingsovereenkomst. Voor zover de verplichtingen van [gedaagde] zijn vastgelegd c.q. geconcretiseerd in dit Plan valt niet te beoordelen in hoeverre de opstelling van [gedaagde] ten achter blijft met zijn verplichtingen uit dit Plan.
Uit de overgelegde waarschuwingsbrieven blijkt dat kennelijk al meerdere jaren sprake is van een (in de brieven niet nader geconcretiseerd) verwijt dat [gedaagde] ‘zich niet begeleidbaar opstelt’. Van Stichting GGzE had, als woonbegeleider, mogen worden verwacht dat zij, (telkens) bij verlenging van de woonbegeleidingsovereenkomst, met [gedaagde] concreet zou bespreken waar het (nog) schortte aan [gedaagde] “begeleidbaarheid” en dat deze tekortkoming weliswaar aan het ‘omklappen’ op dat moment in de weg stond maar kennelijk geen grond vormde om de overeenkomst niet te verlengen, waarmee [gedaagde] dus nadrukkelijk perspectief bleef houden op ‘omklappen’.
Het had op de weg van Stichting GGzE gelegen, als uitvoerder van de met [gedaagde] overeengekomen woonbegeleiding, om voorafgaand aan het telkenmale verlengen van de begeleidingsovereenkomst de precieze voorwaarden te formuleren waaronder die verlenging zou plaatsvinden, zodat voor [gedaagde] ook duidelijk was waaraan hij zich diende te houden en welke consequenties het niet voldoen aan de voorwaarden voor de begeleidingsovereenkomst (en zijn ‘omklap’-perspectief) zou hebben. Nu GGZE heeft erkend dat zij daaraan niet heeft voldaan, acht de voorzieningenrechter voorshands bepaald niet onaannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat GGZE, gelet op dit alles, de woonbegeleidingsovereenkomst op deze gronden niet tussentijds en met onmiddellijke ingang had mogen opzeggen. Daarmee kan in dit kort geding niet worden aangenomen dat aan de woonbegeleidingsovereenkomst een einde is gekomen zodat de beëindiging van de woonbegeleidingsovereenkomst geen grond kan zijn voor toewijzing van de vordering tot ontruiming. Vooralsnog moet worden aangenomen dat gebruiksrecht van [gedaagde] ten aanzien van de woning onverminderd zijn grondslag vindt in de woonbegeleidingsovereenkomst.
4.9.
Voor zover GGZE (mede) aan de opzegging op 6 september 2023 ten grondslag heeft gelegd dat [gedaagde] overlast veroorzaakt in zijn woonomgeving leidt dit niet tot een ander oordeel. Daarvoor acht de voorzieningenrechter van belang dat [gedaagde] de gestelde overlast heeft betwist; [gedaagde] stelt onder meer dat er slechts één bron is van de gestelde overlastklachten, te weten zijn buurman.
Deze buurman heeft volgens [gedaagde] andere buurtbewoners betrokken bij het probleem dat hij met [gedaagde] ervaart. Of van een dergelijke opzet ook daadwerkelijk sprake is, kan in dit kort geding onvoldoende worden beoordeeld, zij het dat in de melding van 6 januari 2023 (melding met nummer 25, onderdeel van productie 7 van Stichting GGzE) daar wel enige grondslag voor valt aan te wijzen. Datzelfde geldt voor de vraag of sprake is van overlast waarvoor [gedaagde] uit hoofde van de woonbegeleidingsovereenkomst verantwoordelijk is.
4.10.
Om te beginnen valt op dat de overlastmeldingen zoals die in dit kort geding zijn gepresenteerd niet uitblinken in concreetheid (de vier w’s ontbreken: wie, wat, waar, wanneer). Dat maakt het voor [gedaagde] welhaast onmogelijk om zich daar inhoudelijke tegen te verweren. Deze vaagheid is ook terug te zien in de (enige) waarschuwingsbrief die [gedaagde] daarover heeft ontvangen: het zou klachten betreffen die Woonbedrijf eerder met [gedaagde] had gedeeld. Uit het verslag van het huisbezoek van 9 februari 2023 (productie 8 Stichting GGzE) blijkt echter evenmin om welke concrete vormen van overlast het gaat, terwijl [gedaagde] bovendien
“blijft ontkennen dat er vage types over de vloer komen en dat omwonenden geen overlast van hem kunnen ervaren. Wel geeft hij aan dat er ene [A] regelmatig bij hem over de vloer komt. Dat zij de reden zou kunnen zijn dat er meldingen binnenkomen”.
Verderop in het verslag vraagt [gedaagde]
“waarom de politie dan niet aan zijn deur komt op het moment dat er overlast veroorzaakt wordt. Daarvan hebben we nu ook aangegeven dat we aan omwonenden kunnen communiceren dat indien er iets aan de hand is, zij ook politie kunnen bellen”.
In deze zaak is niet gebleken van betrokkenheid van de politie vanwege concrete overlastmeldingen.
Hoe dan ook: voor zover de overlastklachten van Stichting GGzE niet reeds ten onder gaan aan een gebrek aan onderbouwing zal in het licht van het verweer van [gedaagde] eerst nader feitenonderzoek dienen plaats te vinden aangaande de gerapporteerde overlastincidenten en de vraag of [gedaagde] daar (in rechtens relevante mate) verantwoordelijk voor is. De kort gedingprocedure is niet bedoeld noch ingericht om snel tot een dergelijke feitenvaststelling te komen.
Voorshands acht de voorzieningenrechter de gestelde overlastklachten onvoldoende aannemelijk geworden als grond voor de tussentijdse opzegging van de woonbegeleidingsovereenkomst.
4.11.
Een belangenafweging maakt niet dat de voorzieningenrechter tot een ander oordeel komt. Mede gelet op het ontbreken van de aannemelijkheid dat de gedane opzegging in een bodemprocedure stand zal houden (en de verwachting dat een daarop te baseren ontruimingsvordering zal sneven), weegt het belang van [gedaagde] , dat is gelegen in het blijven wonen in de woonruimte en het voorkomen van dakloosheid, in voldoende mate op tegen het belang van GGZE dat is gelegen in het voorkomen van nieuwe overlast (voor zover dat in dit kort geding vast is komen te staan) althans overlastmeldingen en het op korte termijn kunnen verhuren van de woning aan een andere cliënt met een zorgvraag. Stichting GGzE zal zich eerst tegenover [gedaagde] vanwege de aanstaande expiratiedatum per 16 januari 2024 dienen uit te laten overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 lid 2 van de woonbegeleidingsovereenkomst.
4.12.
De door GGZE onder 2 gevorderde betaling door [gedaagde] van toekomstige maandelijkse termijnen zal, bij gebrek aan belang worden afgewezen. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] niet aan zijn betalingsverplichtingen zal voldoen.
4.13.
GGZE zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.393,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt GGZE in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.393,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2023.