ECLI:NL:RBOBR:2023:5848

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
01/067283-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in ontuchtzaak met minderjarige dochters

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 15 december 2023, is de verdachte beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige dochters. De tenlastelegging omvat twee feiten: het plegen van ontucht met zijn dochter geboren in 2006 in de periode van 22 mei 2017 tot 1 september 2019 (feit 1) en met zijn andere dochter geboren in 2005 in de periode van 22 mei 2017 tot 1 juni 2020 (feit 2). De rechtbank sprak de verdachte vrij van feit 1 wegens onvoldoende wettig bewijs, waarbij de verklaring van de dochter niet werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. Voor feit 2 werd de verdachte echter wel veroordeeld, omdat de verklaring van de dochter over het incident op 1 juni 2020 voldoende werd ondersteund door andere getuigen en bewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis. De benadeelde partij voor feit 1 werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering van de benadeelde partij voor feit 2 tot € 1.000,- werd toegewezen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.067283.21
Datum uitspraak: 15 december 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1981] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 oktober 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij,
meermalen, althans eenmaal,
in of omstreeks de periode van 22 mei 2017 tot en met 01 september 2019 te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden, in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant,
ontucht heeft gepleegd,
met zijn minderjarig kind,
te weten [slachtoffer 1] , geboren op [2006] ,
door (telkens):
- de (ontblote) borsten en/of (ontblote) vagina, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 1] (onder de kleding) te betasten en/of
- (een) vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen;
T.a.v. feit 2:
hij,
meermalen, althans eenmaal,
in of omstreeks de periode van 22 mei 2017 tot en met 01 juni 2020 te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden, althans in het arrondissement Oost-Brabant,
ontucht heeft gepleegd,
met zijn minderjarig kind,
te weten [slachtoffer 2] , geboren op [2005] ,
door (telkens):
- de (ontblote) borsten en/of (ontblote) vagina, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 2] (onder de kleding) te betasten en/of
- zichzelf af te trekken in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2] ;
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan staat in regelnummer 7 ‘ 2015 ’ vermeld in plaats van ‘ 2005 ’. De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest ‘ 2005 ’ in plaats van ‘ 2015 ’. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde.

Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde vanwege onvoldoende wettig bewijs.
Standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde bepleit vanwege onvoldoende wettig bewijs.
Oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om het onder feit 1 ten laste gelegde te kunnen bewijzen. De verklaring van [slachtoffer 1] dat zij door haar vader is betast, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen, hetgeen op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is vereist om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.

Bewijs

Inleiding.
Op 17 maart 2020 werd door de stiefvader van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gemeld dat hij zijn stiefdochter had opgehaald bij verdachte, hun biologische vader. [slachtoffer 2] vertelde hem dat zij die week onzedelijk zou zijn betast door haar vader en dat dit eerder ook bij haar en bij [slachtoffer 1] zou zijn gebeurd. Nadat de politie in gesprek gaat met [slachtoffer 2] geeft zusje [slachtoffer 1] aan een jaar geleden ook betast te zijn..
Er wordt een informatief gesprek gepland, maar dit wordt afgezegd. Er wordt een melding gedaan bij Veilig Thuis waarna meerdere gesprekken tussen Veilig Thuis en de dochters van verdachte volgen. Op 2 juni 2020 wordt bij de politie gemeld dat [slachtoffer 2] de dag ervoor, op 1 juni, huilend is thuis gekomen omdat zij opnieuw zou zijn betast door haar vader.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder twee ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De verdachte heeft de feiten ontkend. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs uit een andere bron dan het slachtoffer zelf beschikbaar is.
Het oordeel van de rechtbank.
Juridisch kader.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Vereist is dat de verklaring van een getuige voldoende wordt ondersteund door bewijsmateriaal uit een andere bron. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Beoordeling.
[slachtoffer 2] heeft verklaard over meerdere momenten in een periode van bijna 3 jaar, waarop verdachte haar heeft betast of zichzelf seksueel heeft aangeraakt in haar bijzijn. De rechtbank heeft geen redenen om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen. Over het incident op 1 juni 2020 heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte haar borst heeft aangeraakt toen zij samen in de auto zaten en daarna in zijn woning haar vagina heeft aangeraakt en zichzelf heeft bevredigd in haar bijzijn. Hetgeen in de woning is voorgevallen verklaart [slachtoffer 2] te hebben gefilmd met haar telefoon.
De verklaring van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, namelijk de verklaringen van moeder en zus [slachtoffer 1] , die direct na het incident van het slachtoffer hebben gehoord wat er is gebeurd en haar emoties hebben waargenomen. Moeder heeft verklaard dat [slachtoffer 2] vertelde dat haar vader aan haar borst had gezeten, haar had gevingerd en zichzelf had afgetrokken. Zij zat huilend in paniek op de bank en vertelde haar verhaal snikkend. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] boos was en vertelde dat haar vader aan haar kut had gezeten.
Daarnaast acht de rechtbank redengevend dat verdachte, toen de politie op 2 juni 2020 de telefoon van [slachtoffer 2] bij hem thuis kwam ophalen, de politie heeft medegedeeld dat hij deze telefoon naar de reparateur in Eindhoven had gebracht, terwijl uit objectieve gegevens (onder andere de locatiegegevens dan de telefoon) die zijn verkregen uit digitaal onderzoek is gebleken dat dit niet waar kan zijn. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat haar vader had gezegd dat hij de telefoon van [slachtoffer 2] naar de maker had gebracht, maar dat hij hierover heeft gelogen omdat zij het heeft gezien dat hij de telefoon had en dat zij de telefoon heeft gebeld en dat toen het geluid van [slachtoffer 2] telefoon uit de kluis kwam. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] verklaard dat haar telefoon niet kapot was. Tevens is uit digitaal onderzoek gebleken dat die avond een oude back-up is teruggezet op de telefoon van [slachtoffer 2] en dat de telefoon is aangesloten aan een laptop die in de woning van verdachte is aangetroffen. De verklaring van verdachte dat hij de telefoon naar de reparateur heeft gebracht, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aannemelijke, de redengevendheid ontzenuwende verklaring afgelegd nadat hij is geconfronteerd met bovengenoemde onderzoeksbevindingen, terwijl die bevindingen wel om een verklaring vragen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn dochter [slachtoffer 2] op 1 juni 2020 heeft betast en heeft gemasturbeerd in haar bijzijn.
Voor het overige deel van de pleegperiode geldt dat de verklaring van [slachtoffer 2] niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het bewijsminimum dit wel vereist. Immers is sprake van een impliciet cumulatieve tenlastelegging die ziet op meerdere gebeurtenissen die gedurende de pleegperiode zouden hebben plaatsgevonden. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs voor de periode voorafgaand aan 1 juni 2020, zodat verdachte partieel wordt vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 2:
op 01 juni 2020 in het arrondissement Oost-Brabant,
ontucht heeft gepleegd,
met zijn minderjarig kind,
te weten [slachtoffer 2] , geboren op [2005] ,
door:
- de borsten en vagina van die [slachtoffer 2] onder de kleding te betasten en
- zichzelf af te trekken in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2] .

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren wordt opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat naar voren gebracht wat de gevolgen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn voor de verdachte en heeft gewezen op de onzekerheid waarin de verdachte heeft verkeerd in de 3,5 jaar die zijn verstreken sinds de eerste beschuldiging van ontucht met zijn dochters.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het misbruiken van zijn dochter door haar te betasten en te masturberen in haar bijzijn. Het slachtoffer bevond zich in een afhankelijke positie ten opzichte van haar vader. Uit de slachtofferverklaring is de rechtbank gebleken welke gevolgen het handelen van verdachte heeft gehad en welk leed de verdachte ook nu nog aan zijn dochter toebrengt door te blijven ontkennen en haar weg te zetten als leugenaar.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens fors is overschreden. De redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank aangevangen op 1 maart 2021, de dag waarop verdachte is verzekering is gesteld. De redelijke termijn is derhalve met 9 maanden overschreden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank anders dan de officier van justitie van oordeel is dat slechts één incident wettig en overtuigend bewezen kan worden en niet de gehele pleegperiode van 3 jaar.
De rechtbank zal deze straf (voor een gedeelte) voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf voor de duur van 120 uur te vervangen door 60 dagen hechtenis.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
Omdat de officier van justitie niet tot een bewezenverklaring van het onder één ten laste gelegde feit komt, kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking komt, waarbij zij heeft opgemerkt dat zij van mening is dat het bedrag zou moeten worden gematigd tot een bedrag van € 5.000,-.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze.
Beoordeling.
De vordering van de benadeelde partij is niet met concrete gegevens onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending echter dusdanig is dat de nadelige gevolgen voor het slachtoffer zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het gebrek aan informatie over de geestelijke gevolgen voor het slachtoffer en het feit dat de rechtbank niet tot bewezenverklaring van de gehele ten laste gelegde pleegperiode komt, maar alleen tot één moment, maakt wel dat de rechtbank de vordering voor een groot gedeelte niet-ontvankelijk zal verklaren en gebruik zal maken van haar schattingsbevoegdheid voor de vaststelling van de hoogte van de immateriële schade.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding van €1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, nu een onderbouwing van de vordering ontbreekt.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. feit 2:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. feit 2:
Een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 87 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
T.a.v. feit 2:
Een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis
T.a.v. feit 2:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 1.000,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 01 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 1.000,00 euro, bestaande uit immateriële schade.
de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 01 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.R.H. Koekoek, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. S.A.A.P. van Hees, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.A. Schipper, griffier,
en is uitgesproken op 15 december 2023.