ECLI:NL:RBOBR:2023:5838

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
01-092204-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 14 december 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 3 april 2021 in Veghel een fietser heeft aangereden met zijn auto. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn auto met aanzienlijke snelheid achter de fietser aanreed en over diens benen reed, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 60 dagen opgelegd, waarvan 33 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en daarnaast een werkstraf van 80 uren. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd en de psychologische omstandigheden van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 2.288,36 aan schadevergoeding aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen auto uitgesproken, aangezien deze is gebruikt bij het gepleegde feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.092204.21
Datum uitspraak: 14 december 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2000] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 oktober 2022 en 30 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 september 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 april 2021 te Veghel, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto (met aanzienlijke snelheid) achter die [slachtoffer] aan is gereden en/of is blijven rijden, terwijl die [slachtoffer] zich met hoge snelheid, althans met aanzienlijke snelheid, op de fiets voortbewoog, en/of
- met voornoemde personenauto (hard) tegen de fiets van die [slachtoffer] is aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de motorkap van voornoemd voertuig is gevallen en/of (vervolgens) op de grond ten val is gekomen, en/of
- vervolgens (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) over de benen, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] heen is gereden,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 3 april 2021 heeft verdachte te Veghel, rijdend in zijn personenauto (een Fiat Punto met [kenteken] ), aangever op de fiets aangereden. Hierbij zou verdachte over de benen van aangever hebben gereden. Als gevolg van deze aanrijding heeft aangever letsel opgelopen bestaande uit onder andere een grote wond aan de binnenkant van zijn linkerknie.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het impliciet primair als poging doodslag tenlastegelegde feit. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte door met zijn auto met een behoorlijke snelheid (schuin) van achteren en dus met de rijrichting mee tegen het achterwiel van een fietser aan te rijden, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer onder de auto terecht zou komen. Nu niet valt uit te sluiten dat het slachtoffer met vitale onderdelen van het lichaam onder de auto terecht zou komen heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangever.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging doodslag wegens het ontbreken van objectief bewijs dat verdachte over de benen van [slachtoffer] heen is gereden. Dit volgt alleen uit getuigenverklaringen maar vindt geen ondersteuning in het proces-verbaal onderzoek voertuigen. Resteert het enkel aanrijden van een fiets met een auto, dit levert geen poging doodslag op. Ten aanzien van de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat niet kan worden bewezen dat verdachte met zijn auto over de benen van aangever is gereden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte aangever, die zich op een fiets voortbewoog met zijn auto heeft aangereden. Verdachte heeft dat ook erkend. Anders dan verdachte heeft verklaard, is de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat verdachte ook over de benen van aangever is gereden. De rechtbank heeft geen reden om aan de inhoud en betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen. Deze vindt ook steun in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Deze getuigen hebben – onafhankelijk van elkaar – verklaard gezien te hebben dat verdachte met zijn auto over de benen van aangever is gereden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte juridisch gezien dient te worden geduid.
i. Vrijspraak poging doodslag
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het impliciet primair ten laste gelegde, de poging doodslag. Een poging tot een misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door het begin van uitvoering heeft geopenbaard. Voornemen mag gelijkgesteld worden met opzet, hetgeen wil zeggen dat het opzet, net als bij voltooide delicten, moet zijn gericht op alle bestanddelen van de delictsomschrijving. Dat betekent dat de rechtbank in de voorliggende zaak dient te beoordelen of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van het [slachtoffer] .
De rechtbank stelt voorop dat er geen bewijs is waaruit kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet had op de dood van [slachtoffer] .
Van voorwaardelijk opzet is sprake indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever zou doden. Volgens vaste rechtspraak is de beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Bij de vraag of de kans op de dood van het slachtoffer als aanmerkelijk is aan te merken vormt de snelheid waarmee verdachte heeft gereden en aangever heeft geraakt een belangrijk aanknopingspunt. Gelet op de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden staat vast dat verdachte met zijn auto het slachtoffer op de fiets heeft aangereden, Over de snelheid van de auto van verdachte is echter uiteenlopend verklaard, waardoor de precieze snelheid waarmee verdachte heeft gereden en aangever heeft geraakt niet kan worden vastgesteld. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat de snelheid waarmee verdachte reed dusdanig hoog was dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden. De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood. Verdachte zal dan ook vrijgesproken worden van het impliciet primair als poging doodslag tenlastegelegde.
Bewezenverklaring poging zware mishandeling
De vraag rijst of verdachte zich door met zijn personenauto het slachtoffer op de fiets aan te rijden schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Ook in dit geval dient de rechtbank te beoordelen of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad maar nu op zware mishandeling. Van zware mishandeling is sprake wanneer het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat bij een botsing tussen een personenauto en een fietser naar algemene ervaringsregels in beginsel een aanmerkelijke kans bestaat dat de fietser zwaar lichamelijk letsel oploopt. Nu dit algemene ervaringsregels betreffen moet verdachte zich dit ook bewust zijn geweest. Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte met een personenauto bewust op aangever, een fietser, is ingereden en over zijn benen is gereden. Dit gedrag van verdachte is naar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte (tenminste) de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk zou kunnen toebrengen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen eventueel in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
hijopof omstreeks3 april 2021 te Veghel, gemeente Meierijstad,in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijkvan het leven te beroven, althanszwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto(met aanzienlijke snelheid)achter die [slachtoffer] aan is gereden en/ofis blijven rijden, terwijl die [slachtoffer] zichmet hoge snelheid, althans met aanzienlijke snelheid, op de fiets voortbewoog, en/of
- met voornoemde personenauto hard tegen de fiets van die [slachtoffer] is aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de motorkap van voornoemd voertuig is gevallen en/ofvervolgens op de grond ten val is gekomen, en/of
- vervolgens terwijl die [slachtoffer] op de grond lag over de benen,in elk geval het lichaam,van die [slachtoffer] heen is gereden,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, gelet op de persoon van verdachte en het advies van de psycholoog, het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot jeugddetentie van 150 dagen waarvan 123 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens heeft de officier van justitie een werkstraf van 120 uren geëist. Daarnaast heeft hij verzocht de voorlopige hechtenis bij vonnis te beëindigen en de in beslaggenomen personenauto verbeurd te verklaren nu daarmee het feit is gepleegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft eveneens toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit en heeft verzocht om de eis van de officier van justitie te matigen, nu de verdediging ten aanzien van het impliciet primair ten laste gelegde feit vrijspraak heeft bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Jeugdstrafrecht
De verdachte was tijdens het plegen van het feit 20 jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, kan op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht worden toegepast als de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven.
De rechtbank ziet, met de officier van justitie en de verdediging, in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Klinisch psycholoog C.J.M. Clarijs stelt in het psychologisch rapport van 2 maart 2023 dat aangaande de criteria voor toepassing van het jeugdstrafrecht betrokkene in cognitief opzicht duidelijk beperkingen kent zodanig dat gesproken kan worden van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis (licht). Verdachte heeft enige moeite om de risico’s van zijn eigen handelen goed in te schatten en verdachte kan zijn eigen gedrag moeilijk organiseren waarbij hij de neiging heeft te handelen zonder al teveel overwegingen vooraf. Verdachte kan risico’s van zijn eigen handelen maar deels inschatten en hij weet ook maar deels zelfstandig zijn eigen gedrag te organiseren. De psycholoog adviseert om het jeugdstrafrecht van toepassing te laten zijn.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte nog de nodige stappen dient te maken in zijn ontwikkeling naar volwassenheid en neemt, mede gelet op de indruk die zij ter terechtzitting zelf van de persoon van verdachte heeft gekregen, het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen over.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. In aanloop naar het incident waren verdachte en slachtoffer elkaar tegengekomen waarna onmin tussen beiden is ontstaan. [slachtoffer] is weggefietst en verdachte is vervolgens in zijn auto achter [slachtoffer] aangereden. Verdachte heeft [slachtoffer] , nadat hij hem althans zijn fiets al eerder had aangetikt, met zijn auto bij het fietstunneltje aangereden en is vervolgens over de benen van aangever gereden. Als gevolg van de aanrijding heeft aangever een ernstige wond aan zijn been overgehouden. Aangever is hiervoor gedurende zes weken onder behandeling geweest in het ziekenhuis, omdat de wond is gaan ontsteken. Aangever heeft daarna gedurende een maand tweemaal daags wondverzorging door de thuiszorg gekregen en heeft zes weken fysiotherapie moeten volgen om zijn been weer volledig te kunnen gebruiken.
De oriëntatiepunten
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen is drie maanden jeugddetentie, waarbij de rechtbank de auto als zodanig beschouwd. De rechtbank ziet¸ ondanks dat er sprake is van een poging, reden om bij dit oriëntatiepunt aan te sluiten gegeven de ernst van het letsel van aangever. De rechtbank ziet aanleiding om in strafverminderende zin van deze oriëntatiepunten af te wijken gelet op de navolgende feiten en omstandigheden.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de Justitiële Documentatie van verdachte, gedateerd 17 oktober 2023, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
In het psychologisch rapport van 2 maart 2023 dat over verdachte is opgemaakt door klinisch psycholoog C.J.M. Clarijs, staat samengevat dat er bij verdachte sprake is van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Volgens de psycholoog heeft verdachte vanuit zijn verstandelijke ontwikkelingsstoornis (licht) een verminderde mogelijkheid om via taal te mentaliseren en te reflecteren en kan hij emotioneel complexe situaties minder goed in rust overzien. Dit heeft een inperkende rol gespeeld in de mogelijkheid om zijn boosheid adequaat vorm te geven. De psycholoog adviseert om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank volgt de conclusie van de psycholoog en beschouwt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank weegt dit in strafverminderende zin mee.
Overschrijding redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 4 april 2021 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen en deze is dus met ruim 8 maanden overschreden. Naar het
oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die een overschrijding rechtvaardigen. In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een werkstraf van 100 uren hebben opgelegd.
De straf
De rechtbank acht, alles afwegende, een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht (27 dagen die verdachte in voorarrest heeft gezeten) waarvan 33 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
De rechtbank zal de jeugddetentie (voor een gedeelte) voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal daarnaast een taakstraf bestaande uit een werkstraf aan verdachte opleggen voor de duur van 80 uren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie komt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering dient te worden toegewezen met verhoging met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zonder gijzeling.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering – nu deze niet is betwist – in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals in het dictum vermeld. De rechtbank ziet in de toepassing van het jeugdstrafrecht aanleiding om de gijzeling behorend bij de schadevergoedingsmaatregel op nihil te stellen.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met betrekking tot welke het feit is begaan.
De rechtbank heeft bij deze beslissing rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 36f, 45, 77c, 77i, 77l, 77m, 77x, 77y, 77z, 302 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Vrijspraak
Spreekt verdachte vrij van het impliciet primair ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring
Verklaart het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
-
poging tot zware mishandeling
Strafbaarheid
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straffen
Legt ter zake het bewezenverklaarde op de volgende straf:
- een
jeugddetentievoor de duur van
60 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
33 dagen voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
- een
werkstrafvoor de duur van
80 urensubsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Vordering benadeelde partij
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
- Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 2.288,36, bestaande uit € 538,36 materiële schade en € 1.750,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 03 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
  • Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 2.288,36, bestaande uit € 538,36 materiële schade en € 1.750,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 03 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
  • Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
- Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslag
Verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed, te weten: 1 STK Personenauto.
Voorlopige hechtenis
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. M.J.M.A. van der Put en N.E.M. Keereweer, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Westerhuis, griffier,
en is uitgesproken op 14 december 2023.