ECLI:NL:RBOBR:2023:5836

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
01-240253-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag, veroordeling zware mishandeling met auto

De rechtbank Oost-Brabant heeft op 14 december 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een man die op 20 september 2022 in Veghel een andere man opzettelijk met zijn auto aanreed. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs zag voor opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling. De verdachte reed met een snelheid van 23 km/u tegen het slachtoffer aan, wat resulteerde in een hoofdwond die gehecht moest worden. De rechtbank verwierp het beroep op putatief noodweer, omdat er geen sprake was van een onmiddellijke dreiging van geweld. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden. Daarnaast werd de inbeslaggenomen auto verbeurd verklaard tot een maximumbedrag van 7500 euro. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn handelen, gevoelens van onveiligheid in de samenleving had veroorzaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.240253.22
Datum uitspraak: 14 december 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 oktober 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 september 2022 te Veghel, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een (personen)auto (merk BMW) (met aanzienlijke snelheid) tegen het lichaam van die [slachtoffer] is gereden/gebotst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 september 2022 te Veghel, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond met blijvend littekenweefsel, heeft toegebracht door met een (personen)auto tegen het lichaam van die [slachtoffer] te rijden en/of te botsen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 september 2022 te Veghel, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (personen)auto (merk BMW) tegen het lichaam van die [slachtoffer] is gereden/gebotst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 september 2022 te Veghel, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een (personen)auto tegen het lichaam van die [slachtoffer] te rijden en/of te botsen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het oordeel van de rechtbank.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, vanwege de geringe snelheid van de auto en het ontbreken van de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer, gerekwireerd tot een vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie heeft wel gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, de zware mishandeling. Daarbij heeft de officier van justitie onder andere gewezen op de aangifte, processen-verbaal van getuigenverklaringen, de camerabeelden en de medische gegevens van het slachtoffer. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van aangever. Verdachte heeft zijn auto als wapen gebruikt en is met zijn auto vol op aangever ingereden; hij heeft heel bewust op aangever ingestuurd zonder dat daar enige noodzaak of aanleiding toe was.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak van de poging tot doodslag bepleit, verdachte heeft geen opzet gehad, gelet op de snelheid van de auto ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer. Tevens heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het subsidiair ten laste gelegde, de zware mishandeling. Uit het dossier is onvoldoende gebleken dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft overgehouden aan de aanrijding. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde, de poging zware mishandeling.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast is komen te staan dat verdachte en het slachtoffer elkaar kenden. Verdachte had eerder aangifte tegen het slachtoffer gedaan vanwege vernieling en bedreiging. Op dinsdag 20 september 2022 reed verdachte als bestuurder van een personenauto (BMW met [kenteken] ) in Veghel. Verdachte was op weg naar huis toen hij het slachtoffer, [slachtoffer] , zag lopen. Het slachtoffer stond enige tijd met zijn vrienden vlak bij de markt ter hoogte van de [restaurant] . Verdachte heeft verklaard dat hij gelet op zijn voorgeschiedenis met het slachtoffer niet langs de groep durfde te rijden en verder geen kant op kon. Verdachte heeft vervolgens zes minuten, met draaiende motor en lichten aan, op de hoek van de [adres 2] in zijn auto staan wachten, met zicht op voornoemde locatie en de markt. Hierop is iemand van de groep op een scooter langs verdachte gereden Volgens verdachte werden door de scooterrijder de woorden “klik, klik, klik” gebezigd.. Op enig moment was verdachte in de veronderstelling dat het slachtoffer een wapen overdroeg aan een ander van de groep. Hierna splitste de groep zich op. Het slachtoffer liep vervolgens op de markt en stond daar met [getuige 1] te praten. De markt betrof een voetgangersgebied waar geen auto’s mochten komen. Terwijl het slachtoffer alleen terugliep naar het café, kwam verdachte op het slachtoffer afgereden en reed hem aan. De snelheid van verdachte was 23 kilometer per uur. Ten gevolge van de aanrijding kwam het slachtoffer op de grond terecht en had hij een forse hoofdwond. De wond werd gehecht in het ziekenhuis. Verdachte reed met hoge snelheid door en meldde zich de volgende dag op het politiebureau.
Vrijspraak ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging doodslag is noodzakelijk dat verdachte met opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehandeld. Het moet dan gaan om opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank ziet onvoldoende bewijs voor vol opzet op de dood van aangever. Ten aanzien van voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever zou doden. Volgens vaste rechtspraak is de beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Bij de vraag of de kans op de dood van het slachtoffer als aanmerkelijk is aan te merken vormt in dit geval de snelheid waarmee verdachte heeft gereden en aangever heeft geraakt een belangrijk aanknopingspunt. Gelet op de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden staat vast dat verdachte met zijn auto het slachtoffer heeft aangereden, met een snelheid van 23 km/u. Niet kan worden vastgesteld dat deze snelheid dusdanig hoog was dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, dan ook van oordeel dat hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd, niet wettig en overtuigend bewezen is, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling.
Ook ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling dient de rechtbank te beoordelen of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad, maar nu op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Verdachte is, nadat hij eerst zes minuten met draaiende motor stil heeft gestaan met zicht op het slachtoffer, zodra het slachtoffer alleen liep met zijn auto opgetrokken in de richting van het slachtoffer en heeft hem vervolgens geraakt. Naar algemene ervaringsregels roept het met een auto inrijden op een onbeschermde voetganger de aanmerkelijke kans in het leven dat die persoon daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het menselijk lichaam is immers simpelweg vanwege de massa van de auto niet bestand tegen dergelijk zwaar inwerkend geweld. Aangezien het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder – en dus ook de verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het met een auto inrijden op een persoon, daarbij onvoldoende om aangever heen sturen en het niet remmen, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. Blijkens de ter terechtzitting getoonde camerabeelden is de gehele autoweg rondom de markt leeg. Het slachtoffer loopt – alleen – terug in de richting van de aldaar bevindende cafés. Verdachte stuurt tijdens zijn vluchtroute tweemaal in. De eerste keer om middels de stoep het voetgangersgedeelte van de markt op te komen, aldus [getuige 1] . De tweede keer stuurt hij bij in de richting van het slachtoffer. Gelet op deze handelingen van verdachte, acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat hij het slachtoffer daar niet heeft zien staan, omdat hij onderuitgezakt in de auto zou zitten. Dit blijkt ook uit de getuigenverklaring bij de rechter-commissaris van [getuige 2] .
Zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van het slachtoffer, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Het betrof een hoofdwond van aanzienlijke omvang en diepte. De wond is, blijkens de geneeskundige verklaring die is bijgevoegd bij de vordering van de benadeelde partij, gehecht. Dat op dit moment onduidelijk is hoe het litteken eruit ziet, doet daar niets aan af. Het is een feit van algemene bekendheid dat een hoofdwond van die omvang, niet volledig geneest zonder blijvend littekenweefsel. Het ontsierende litteken bevindt zich vol in het aangezicht.
De rechtbank acht voldoende bewijsmiddelen aanwezig om vast te kunnen stellen en heeft ook de benodigde overtuiging dat verdachte, minst genomen, voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer] . De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder feit 1, subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelenoverzicht, komt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Feit 1 subsidiair:op 20 september 2022 te Veghel, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond met blijvend littekenweefsel, heeft toegebracht door met een personenauto tegen het lichaam van die [slachtoffer] te rijden.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat – in geval van een bewezenverklaring – ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen nu sprake is van putatief noodweer. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte redelijkerwijs mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan, namelijk het inrijden met de auto op het slachtoffer. Hij heeft zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar ingebeeld of de aard van de dreiging verkeerd beoordeeld. In dit verband heeft de verdediging opgemerkt dat verdachte al enige tijd problemen had met het slachtoffer en al meermalen aangifte tegen hem had gedaan. Het slachtoffer is een bekende in Veghel en zou een wapen bij zich dragen. Verdachte meende te zien dat er op die avond een wapenoverdracht plaatsvond. In combinatie met die wapenoverdracht werden er verschillende dreigende woorden geuit door de scooterrijder en door het slachtoffer zelf. Deze vrees op de dood diende als reëel te worden aangemerkt en is voor eenieder invoelbaar. Het beroep op putatief noodweer dient dan ook gehonoreerd te worden, waardoor ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte verworpen dient te worden, nu geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van eigen (of andermans) lijf, eerbaarheid of goed. Pas op het moment dat het slachtoffer uit zicht is, is verdachte gaan rijden. Er was derhalve geen sprake van een situatie waarvan verdachte mocht menen dat hij zich mocht verdedigen. Het beroep op putatief noodweer dient te worden verworpen.
Het oordeel van de rechtbank.
Onder putatief noodweer wordt verstaan het geval dat een verdachte bij vergissing in de veronderstelling verkeerde dat hij zich mocht of moest verdedigen tegen (onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Een beroep op putatief noodweer slaagt als de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie. Daartoe dient vastgesteld te worden dat de verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Voor de beoordeling van putatief noodweer is een “enigszins geobjectiveerde waarneming” van belang. Dit betekent dat een onmiddellijke dreiging van aanranding niet alleen voor verdachte, maar ook voor derden (voor de gemiddelde mens) aannemelijk moet zijn geweest op grond van hetgeen ter plaatse op dat moment gebeurde.
In dit verband overweegt de rechtbank dat er voor verdachte objectief gezien geen enkele aanleiding bestond te vrezen voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Uit het dossier volgt dat er sprake is van een voorgeschiedenis tussen verdachte en het slachtoffer, waarbij de rechtbank van oordeel is dat verdachte vanwege de aanwezigheid van aangever in algemene zin dreiging heeft ervaren. Onvoldoende aannemelijk is echter dat verdachte die avond concreet en verschoonbaar heeft kunnen denken dat er sprake was van een onmiddellijke dreiging. Het dossier geeft geen aanleiding om te denken dat sprake was van enige handelingen door aangever, die gericht waren op het toepassen van geweld of dreiging met geweld jegens verdachte. De omstandigheid dat er een (wapen)overdracht zou hebben plaatsgevonden, vindt geen steun in het dossier. Dit geldt ook voor de dreigende woorden die zouden zijn geuit. De enige die daarover heeft verklaard, is verdachte. Daar komt bij dat, mocht er wel sprake zijn geweest van een overdracht, het voorwerp zich op dat moment niet meer bevond bij aangever en de onmiddellijke dreiging daarmee geweken was. Tevens heeft verdachte – volgens zijn eigen verklaring – gewacht met rijden totdat hij geen zicht meer had op aangever. Ook deze omstandigheid maakt dat op dat moment geen sprake was van een onmiddellijke dreiging. Aangever bevond zich immers niet in de nabijheid van verdachte. Een algemene dreiging en angst voor aangever, maakt nog niet dat er sprake is van een aanranding of onmiddellijk dreigend gevaar. Daarbij merkt de rechtbank tot slot op dat de verklaring van verdachte niet strookt met een beroep op putatief noodweer. Verdachte heeft immers verklaard onderuitgezakt te zijn gaan rijden op het moment dat hij geen zicht meer had op aangever. Het is voor de rechtbank onbegrijpelijk tegen welk dreigend gevaar verdachte zich meende te moeten verdedigen. Ook de wijze waarop hij dat dan gedaan heeft, strookt niet met een beroep op deze strafuitsluitingsgrond. Verdachte rijdt - volgens zijn eigen verklaring - weg om te ontsnappen aan verdachte en zijn vriendengroep, niet omdat hij zich wilde verdedigen.
De rechtbank concludeert dan ook dat er objectief genomen geen sprake is van een situatie waarin verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen. Het beroep op putatief noodweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook derhalve geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte, ter zake het subsidiair tenlastegelegde, wordt opgelegd een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan zes voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vierentwintig maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht de in beslaggenomen personenauto verbeurd te verklaren nu daarmee het feit is gepleegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft subsidiair, mocht de rechtbank zijn beroep op putatief noodweer niet volgen, een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest bepleit. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld geen toegevoegde waarde te zien in een eventueel voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat het bewezenverklaarde een incident betreft en het thans rustig is tussen slachtoffer en verdachte. Voorts heeft de verdediging aangegeven dat een taakstraf niet gewenst is gelet op het werk van verdachte. Tot slot heeft de verdediging teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen personenauto bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van zware mishandeling door met zijn auto tegen [slachtoffer] aan te rijden. Het slachtoffer heeft hierbij ernstig letsel opgelopen en uit de vordering tot schadevergoeding blijkt dat hij ook psychisch en lichamelijk veel last heeft gehad van het handelen van verdachte. Door het litteken op zijn voorhoofd wordt hij dagelijks herinnerd aan de avond van 20 september 2022. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte is aangedaan door zijn handelen en heeft verdachte spijt betuigd. De rechtbank rekent het verdachte echter zeer aan dat hij voor eigen rechter is gaan spelen door aangever, naar aanleiding van een langlopend conflict, met zijn auto aan te rijden. Verdachte had anders moeten én kunnen handelen. Dit had verdachte zich moeten realiseren terwijl hij zes minuten – met zicht op het slachtoffer – stond te wachten.
Dergelijke delicten leiden in zijn algemeenheid tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en kunnen leiden tot woede en verontwaardiging onder burgers. Daarnaast zijn de aanwezigen die avond ongewild geconfronteerd met het gewelddadig rijgedrag van verdachte. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Bij zware mishandeling met zwaar letsel, waarbij gebruik is gemaakt van een wapen, zoals in onderhavige geval een auto, dient een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden als uitgangspunt te gelden.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 oktober 2023 van verdachte blijkt dat verdachte in het verleden voor meerdere geweldsdelicten is veroordeeld. Meest recent is de veroordeling van 21 februari 2020 door het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch ter zake van onder meer een bedreiging. Daarbij is verdachte onherroepelijk veroordeeld tot, onder meer, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. De rechtbank zal deze veroordeling, nu deze soortgelijk is aan de bewezenverklaarde feiten, ten nadele meewegen bij de strafoplegging.
Uit de reclasseringsrapporten d.d. 23 november 2022 en 23 oktober 2023 maakt de rechtbank op dat het goed gaat met verdachte. Daar komt bij dat er, voor zover nu bekend, in de periode na het plegen van dit feit geen nieuwe incidenten tussen verdachte en aangever hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegend legt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht moet worden afgetrokken van het onvoorwaardelijk deel van deze straf. De rechtbank beoogt met het voorwaardelijk deel van de straf enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds invloed uit te oefenen op het toekomstige gedrag van de verdachte.
Gelet op het feit dat verdachte zijn auto als wapen heeft gebruikt, ziet de rechtbank tevens aanleiding om verdachte daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vierentwintig maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren op te leggen.
Gelet op de hierboven genoemde oriëntatiepunten, die de rechtbank als vertrekpunt neemt, komt de rechtbank tot een lichtere straf dan de door de officier van justitie gevorderde straf.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie meent dat de vordering dient te worden toegewezen, nu deze voldoende is onderbouwd, met verhoging met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Beoordeling.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet is betwist, acht de rechtbank de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict (20 september 2022) tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict (20 september 2022) tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit met behulp van de inbeslaggenomen personenauto is begaan. De personenauto is in eigendom bij verdachte en is vatbaar voor verbeurdverklaring. De rechtbank heeft op grond van artikel 33 Sr in verbinding met artikel 24 Sr rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte in de mate waarin dat nodig is met het oog op een passende bestraffing van de verdachte zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de hoogte van de opgelegde straffen, is de rechtbank van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp, de personenauto, vatbaar is voor verbeurdverklaring tot een maximum bedrag van € 7500. Dit is een maximaal aanvaardbaar en proportioneel bedrag waarmee verdachte in zijn vermogen wordt getroffen. De meerwaarde bij verkoop van het inbeslaggenomen voorwerp dient te worden vergoed aan verdachte.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 33c, 36f, 302 Wetboek van Strafrecht
179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

Bewezenverklaring
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
zware mishandeling
Strafbaarheid
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf
Legt op:
- Een
gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijkmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
- Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
24 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:
- Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 5000, bestaande uit immateriële schade.
De schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
- Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 5000, immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 60 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslag
Gelast de
verbeurdverklaringvan het inbeslaggenomen goed 1 STK personenauto, [kenteken] , met goednummer: G1965870, tot een
maximumbedrag van
7500.De meerwaarde bij verkoop dient te worden vergoed aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M.A. van der Put, voorzitter,
mr. T. Kraniotis en mr. N.E.M. Keereweer, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K.D.A.J. Hombergen, griffier,
en is uitgesproken op 14 december 2023.