ECLI:NL:RBOBR:2023:5786

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
01-207787-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overval op PLUS Supermarkt en poging tot afpersing bij Kruidvat in Best

Op 13 december 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 28 april 2023 in Best een gewapende overval heeft gepleegd op de PLUS Supermarkt en een poging tot afpersing bij het Kruidvat. De verdachte heeft eerst geprobeerd geld te stelen bij het Kruidvat door een medewerkster met een mes te bedreigen, maar dit mislukte. Ongeveer 20 minuten later heeft hij met succes de kassamedewerksters van de PLUS Supermarkt onder bedreiging van geweld gedwongen om geld af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan beide feiten, waarbij het bewijs onder andere is gebaseerd op camerabeelden, DNA-onderzoek en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen, gezien de opgelegde straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.207787.23
Datum uitspraak: 13 december 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1985] ,
gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 oktober 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.

hij op of omstreeks 28 april 2023 te Best ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het [Winkel 1] , in elk geval aan geheel of ten dele aan een derde toebehoorde(n)een product bij de kassa neerlegde en/of (vervolgens) een mes vasthad en/of dat mes toonde aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) meermalen zei "Ik wil geld" en/of "Geld nu" en/of "Geef mij geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op of omstreeks 28 april 2023 te Best geld en/of koopzegels en/of actiezegels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [Winkel 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] (medewerker [Winkel 2] ) en/of [slachtoffer 3] (medewerker [Winkel 2] ) en/of [slachtoffer 4] (medewerker [Winkel 2] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door tegen sluitingstijd met een pet op, met handschoenen aan, met de capuchon van zijn jas erover en met de rits tot aan zijn neus dicht, naar voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] bij de servicebalie te lopen en/of (vervolgens) met een mes in de hand te wijzen naar de kassalade en/of (voorafgaand/ daarbij/ vervolgens) te zeggen "Geld, geld!" en/of (vervolgens) aan de kassalade te trekken en/of (vervolgens) om de balie heen te lopen naar een volgende kassa en/of (daarbij/ vervolgens) met het mes te zwieren/ zwaaien in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of (vervolgens) in de kassalade te graaien en/of (vervolgens) aan de/een (andere) kassalade te trekken en/of (vervolgens) buiten de winkel zich tijdens zijn vlucht heeft omgedraaid en/of (daarbij/ vervolgens) voornoemd mes heeft getoond aan en/of daarmee heeft gezwaaid en/of gestoken in de richting van voornoemde [slachtoffer 4] en/of (daarbij/ vervolgens) heeft geroepen "Blijf daar" en/of "Ga terug", althans soortgelijke bewoordingen.

De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Inleiding.
In de avond van 28 april 2023 heeft een man geprobeerd door dreiging met een mes en te zeggen ‘Ik wil geld’, geld te stelen uit de kassa van een [Winkel 1] in Best. Hierbij was één medewerkster, mevrouw [slachtoffer 1] , werkzaam achter de kassa. Doordat [slachtoffer 1] snel van de kassa wegliep zonder deze open te maken, is het de man niet gelukt om geld te stelen. Zo’n 20 minuten later heeft bij de [Winkel 2] in Best een gewapende overval plaatsgevonden. Een man heeft met een mes twee kassamedewerksters bedreigd waardoor hij een greep uit de kassa kon doen. Vervolgens is hij met zijn buit de supermarkt uitgerend.
De verdenking is ontstaan dat beide incidenten door dezelfde man zijn gepleegd. Na onderzoek door de politie is verdachte in beeld gekomen als de persoon die dit zou zijn geweest.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van de overval op de [Winkel 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is gelet op de aangifte, de verklaringen van getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en de DNA-match met verdachte. Het alternatieve scenario van verdachte, dat hij zijn handschoenen is kwijtgeraakt en dat er daarom DNA van hem is gevonden op de mouw van [slachtoffer 2] , is niet aannemelijk.
Wat betreft de poging tot afpersing bij het [Winkel 1] heeft de officier van justitie betoogd dat verdachte degene is geweest die dit feit heeft gepleegd. De officier van justitie baseert dit op het feit dat op het moment van de overval de telefoon van verdachte aanstraalde in het gebied waar het [Winkel 1] ligt en dat ten tijde van de delicten de telefoon van verdachte niet werd gebruikt. De officier van justitie heeft aangevoerd dat op basis van de camerabeelden van het [Winkel 1] kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een en dezelfde dader als bij de overval op de [Winkel 2] gelet op het loopje, de schoenen en het puntige voorwerp in de hand van verdachte. Hierbij komt dat een verbalisant het loopje en de houding van de dader heeft herkend als die van verdachte.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde feiten. Kort samengevat heeft hij daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de overval op de [Winkel 2] is opvallend dat getuige [slachtoffer 2] de dader niet herkent als haar een foto van verdachte wordt getoond. Bovendien is van het aangetroffen DNA-materiaal niet te zeggen of het een daderspoor is. Het betreft een mengprofiel met nog twee onbekende donors. En als het al een daderspoor is, dan is nog niet bekend hoe het DNA van verdachte op de handschoen van de overvaller is gekomen. Verdachte woonde voor zijn vorige detentie in een pand waarin meerdere personen verbleven. Niet is uit te sluiten dat hij daar handschoenen heeft laten liggen. Gelet ook op de stellige ontkenning van verdachte kan niet zonder enige ruimte voor gerede twijfel worden vastgesteld dat verdachte de dader is geweest.
Ook wat betreft de poging tot afpersing op het [Winkel 1] heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De beschreven kleding is namelijk onvoldoende specifiek om aan verdachte te koppelen en is niet bij verdachte thuis aangetroffen. Verdachte is ook niet herkend op de camerabeelden. Dat uit de zendmastgegevens volgt dat verdachte in de buurt was van beide winkels maakt nog niet dat hij degene moet zijn geweest die de twee feiten heeft gepleegd. Verdachte is namelijk woonachtig in Best en bezoekt daar ook dagelijks de hondenclub.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewijsbeslissing voorts als volgt.
De rechtbank zal, net als de officier van justitie en de raadsman, eerst de overval bij de [Winkel 2] bespreken, alvorens zij toekomt aan de bespreking van de poging tot afpersing op het [Winkel 1] .
De overval op de [Winkel 2] .
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 28 april 2023 degene is geweest die de overval op de [Winkel 2] in Best heeft gepleegd.
Allereerst is daarvoor van belang de herkenning van verdachte door [verbalisant] . Hij kent verdachte van vroeger – hetgeen verdachte ter zitting ook heeft verklaard (‘van de voetbal’). Van Antwerpen ziet tijdens zijn vroege dienst op 29 april 2023 bewegende beelden van de overval op de [Winkel 2] . Door de houding en het opvallende loopje van deze persoon denkt [verbalisant] meteen aan verdachte. Verdachte is op dat moment nog niet in beeld als mogelijke dader van de overval.
Vervolgens is van belang het ingestelde DNA-onderzoek op de mouw van supermarktmedewerkster [slachtoffer 2] . Op de camerabeelden van de [Winkel 2] is te zien dat de dader [slachtoffer 2] met zijn linkerhand bij haar rechtermouw ter hoogte van haar ellenboog vastpakt. De mouw van [slachtoffer 2] werd bemonsterd voor DNA-onderzoek. Uit de bemonstering is een DNA-mengprofiel van minimaal vijf donoren verkregen. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-profiel is meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – verdachte één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
Voorts is van belang dat uit het dossier blijkt dat de pet die tijdens de huiszoeking bij verdachte thuis is aangetroffen, een donkergroene Yankeespet met een rood logo, overeenkomt met de pet van de dader op de camerabeelden van de [Winkel 2] . Alhoewel op de pet van de overvaller een sticker zichtbaar is en op de pet van verdachte geen sticker meer zit, is op de pet van verdachte duidelijk zichtbaar dat op dezelfde plek op de pet recent wel nog een sticker van vergelijkbaar formaat heeft gezeten.
Ook komt het signalement dat supermarktmedewerkers geven van de dader overeen met verdachte. De kassamedewerkster [slachtoffer 2] omschrijft de dader als een man die ongeveer even groot is als zijzelf; 1.70 meter. Getuige [slachtoffer 4] , een supermarktmedewerker die na de overval achter de dader is aangerend omschrijft de dader als een klein mannetje, 1.70 á 1.80 meter. Verdachte zelf heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij 1.73 meter is. Getuige [slachtoffer 4] , de tweede kassamedewerkster, benoemt dat de dader ‘een raar loopje’ had, wat volgens [verbalisant] die verdachte al jaren kent kenmerkend is voor hem.
Ten aanzien van de uitkomst van het DNA-onderzoek heeft de verdediging gesteld dat niet zeker is of het DNA een daderspoor betreft. Er is echter geen alternatief geschetst voor het moment en wijze waarop het DNA dan op de mouw van de supermarktmedewerkster zou zijn gekomen. De rechtbank merkt dit wel als een daderspoor aan. De rechtbank verwerpt het door de verdediging geschetste alternatief scenario dat de dader een ooit door verdachte gedragen handschoen aangehad zou hebben. Uit het reclasseringsrapport en het strafblad van verdachte volgt dat hij van mei tot november 2022 gedetineerd was. Als hij voor die detentie een handschoen zou hebben laten liggen in een woning, zoals geopperd, dan betekent dat dat het DNA van verdachte minimaal een jaar op de buitenzijde van die handschoen aanwezig moet zijn geweest en bij een overdracht door de dader van de overval op de mouw van de supermarktmedewerker zijn beland. Dit is hoogst onwaarschijnlijk.
Dat de supermarktmedewerkster verdachte niet als dader heeft erkend maakt niet dat verdachte vrijgesproken moet worden. De dader droeg een pet, een capuchon en de rits van zijn jas tot aan zijn neus dicht. Daarbij genomen de stressvolle omstandigheden die een overval met zich brengen en het bekende principe dat de aandacht van een met een wapen bedreigde vooral naar dat wapen uitgaat, maken dat het niet herkennen niet aan bewezenverklaring in de weg staat.
De rechtbank beziet al de hiervoor genoemde onderzoeksbevindingen samen en overweegt dat die zonder redelijke twijfel in de richting van verdachte als dader wijzen. Daarbij ziet de rechtbank overigens ook nog een samenhang met de poging tot afpersing die hierna wordt besproken, maar die een extra bevestiging van dit oordeel vormen.
De poging tot afpersing op het [Winkel 1] .
De rechtbank is van oordeel dat ook wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 28 april 2023 heeft gepoogd om het [Winkel 1] in Best af te persen.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte kort voor de overval op de [Winkel 2] ook de dader is geweest bij het [Winkel 1] . Zo volgt uit de camerabeelden dat de dader dezelfde schoenen met witte accenten draagt als die bij de [Winkel 2] , komt het ‘opvallende loopje’ van de dader overeen, houdt de dader hetzelfde puntige voorwerp in zijn hand, en komen de lengte van de dader en de modus operandi overeen en straalt in de tijdspanne waarin dit feit werd gepleegd aan op een mast die de locatie van de [Winkel 1] bestrijkt.
Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting waargenomen dat verdachte sterke gelijkenissen vertoont met de persoon op de camerabeelden waarvan op pagina 87 van het procesdossier een screenshot is opgenomen.
De rechtbank overweegt verder dat het een logisch scenario is dat de eerste overval is mislukt en dat verdachte vervolgens naar huis is gegaan en zich gedeeltelijk heeft omgekleed om daarna de overval op de [Winkel 2] te plegen. Immers, het geld dat hij die avond wenste te verdienen met de overval had hij bij het [Winkel 1] nog niet verkregen. Dit scenario past eveneens binnen de af te leggen tijd die het kost om op de fiets tussen de twee winkels en het huis van verdachte te bewegen. Ook wijzen de gegevens van verdachtes telefoon uit dat hij op het moment van de overvallen in Best was en straalde zijn telefoon aan op een mast die de [Winkel 1] bestrijkt ten tijde van de poging tot afpersing.
Alles samen genomen, is de kans te verwaarlozen dat iemand anders dan verdachte de feiten heeft gepleegd. Hiertegenover staat de enkele ontkenning van verdachte, maar dit acht de rechtbank gezien het voorgaande onvoldoende.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte of opgegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.

op 28 april 2023 te Best ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, dat aan het [Winkel 1] toebehoorde, een product bij de kassa neerlegde en vervolgens een mes vasthad en dat mes toonde aan voornoemde [slachtoffer 1] en meermalen zei "Ik wil geld" en/of "Geld nu" en/of "Geef mij geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.
op 28 april 2023 te Best geld en koopzegels en actiezegels, die aan de [Winkel 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] (medewerker [Winkel 2] ) en [slachtoffer 3] (medewerker [Winkel 2] ) en [slachtoffer 4] (medewerker [Winkel 2] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door tegen sluitingstijd met een pet op, met handschoenen aan, met de capuchon van zijn jas erover en met de rits tot aan zijn neus dicht, naar voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bij de servicebalie te lopen en vervolgens met een mes in de hand te wijzen naar de kassalade en te zeggen "Geld, geld!" en aan de kassalade te trekken en om de balie heen te lopen naar een volgende kassa en met het mes te zwaaien in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en in de kassalade te graaien en aan een andere kassalade te trekken en vervolgens buiten de winkel zich tijdens zijn vlucht om te draaien en daarbij voornoemd mes te tonen in de richting van voornoemde [slachtoffer 4] en daarbij te roepen "Blijf daar" en/of "Ga terug", althans soortgelijke bewoordingen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest en als bijzondere voorwaarde een locatieverbod voor de [Winkel 2] en het [Winkel 1] in Best.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte hulp wil en dat een kaal toezicht zonder voorwaarden hem niet gaat helpen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 28 april 2023 in Best schuldig gemaakt aan een overval op de [Winkel 2] en een poging hiertoe op het [Winkel 1] . De verdachte is eerst naar het [Winkel 1] gegaan en heeft daar onder dreiging met een mes en te zeggen ‘Ik wil geld’ de kassamedewerkster gedwongen hem geld uit de kassa te geven. Toen dit niet lukte is verdachte het vervolgens 20 minuten later nog een keer gaan proberen bij de [Winkel 2] . Ditmaal is het verdachte wel gelukt. Hij heeft de kassamedewerksters gedwongen de kassa te openen door een mes te tonen. Daarbij riep hij dat ze de kassa moesten openen en dat hij geld wilde. Hij heeft een greep gedaan uit de kassalade en is daarmee weggevlucht.
Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft zich bij het plegen van deze feiten enkel laten leiden door geldelijk gewin waarbij hij zich op geen enkele manier heeft bekommerd om de medewerksters van de winkels die slachtoffer zijn geworden van zijn handelen. Dit soort feiten zijn voor de direct betrokkenen schokkend en angstaanjagend. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke misdrijven doorgaans nadelige psychische gevolgen voor slachtoffers of getuigen van het voorval met zich brengen. Dat kan in dit geval ook worden afgeleid uit de door [slachtoffer 3] ingediende vordering tot schadevergoeding en de door de officier van justitie namens het slachtoffer [slachtoffer 3] ter zitting voorgelezen brief.
Dergelijke feiten dragen daarnaast bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden toen hij twee keer toe besloot op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor een winkeloverval met licht geweld/bedreiging is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden aangewezen. Voor een poging tot een winkeloverval met licht geweld/bedreiging wordt dit oriëntatiepunt verminderd met 1/3 en is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden aangewezen.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke straf niet passend is, gelet op eerdere, niet geslaagde interventies door de reclassering. De rechtbank sluit hierbij aan bij het advies van de reclassering van 10 november 2023. Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in dit kader ook rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder meermaals voor soortgelijke feiten werd veroordeeld tot gevangenisstraffen. Deze veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden is.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en passend is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis.
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wijst de rechtbank af, gezien de duur van de gevangenisstraf die aan verdachte wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
[slachtoffer 3] vordert een bedrag van € 1.136,80 aan materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert [slachtoffer 3] een bedrag van € 13,20 aan proceskosten.
Het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om de kostenpost ‘theorie-examen en rijbewijs’ niet-ontvankelijk te verklaren. Het is namelijk onduidelijk of er een causaal verband bestaat tussen het strafbare feit en de gevorderde schade. De overige gevorderde materiële schade dient te worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om deze in zijn geheel toe te wijzen nu de schade voldoende is onderbouwd. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht de toegewezen schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de bepleite vrijspraak, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Mocht de rechtbank toch toekomen aan de beoordeling van de vordering, dan heeft de raadsman zich ten aanzien van de post ‘theorie-examen en rijbewijs’- net als de officier van justitie - op het standpunt gesteld dat deze post niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het ontbreken van een causaal verband. De schadepost ‘inkomstenderving’ is onvoldoende onderbouwd en moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van de overige materiële schade en de immateriële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De materiële schadeposten.
De posten ‘inkomstenderving’ van € 768,00 en ‘begeleiding’ van € 252,36 zijn onvoldoende gespecificeerd en behoeven nadere onderbouwing. Onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide verdere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van deze schadeposten.
Met betrekking tot de post ‘theorie-examen en rijbewijs’ van € 135,40 is de rechtbank - net als de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat er (vooralsnog) onvoldoende causaal verband bestaat tussen het strafbare feit en de gevorderde schade. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van deze schadepost.
De post ‘reiskosten’ van € 8,04 is voldoende onderbouwd en komt de rechtbank niet onredelijk voor, zodat deze wel voor toewijzing in aanmerking komt.
De immateriële schadepost.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij door verdachte is aangetast in de persoon. Gelet op de onderbouwing van de immateriële schade is het aannemelijk dat zij psychische schade heeft opgelopen. Echter is de mate waarin de benadeelde psychische schade heeft opgelopen (vooralsnog) moeilijk vast te stellen. De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en acht in ieder geval een bedrag van € 1.500,00 passend. Het resterende deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Totaal.
De rechtbank acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 1.508,04, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2023 tot de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij kan het overige deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 13,20, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2023 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
  • verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
poging tot afpersing;
diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
-verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :

-wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 1.508,04, bestaande uit € 8,04 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade.
De materiële schade en immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
-veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op € 13,20, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
-bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige (het resterende deel van de materiële en de immateriële schade) niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
-legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van €1.508,04. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 8,04 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beslissing met betrekking tot de voorlopige hechtenis:

-wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. C.M. Zandbergen en mr. R.B.H. Hebbink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 13 december 2023.