ECLI:NL:RBOBR:2023:5779

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
C/01/385904 / HA ZA 22-525
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Schollen – den Besten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bestuurder in het kader van een overeenkomst van opdracht en turboliquidatie

In deze zaak vordert eiser, die werkzaamheden heeft verricht voor de ontbonden vennootschap [bedrijfsnaam 1] B.V., betaling van een onbetaald gebleven vordering van € 64.154,24 van gedaagde, die als indirect bestuurder van [bedrijfsnaam 1] fungeerde. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de vennootschap te liquideren zonder zijn vordering te voldoen. De rechtbank oordeelt dat de hoge drempel voor bestuurdersaansprakelijkheid niet is gehaald. Eiser was op de hoogte van de financiële situatie van [bedrijfsnaam 1] en de afspraken hielden in dat betaling pas zou plaatsvinden bij liquiditeit. Gedaagde was bovendien per 1 januari 2022 geen bestuurder meer van [bedrijfsnaam 1] en kan daarom niet aansprakelijk worden gesteld voor de latere handelingen van de vennootschap. De rechtbank wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van gedaagde, die op € 3.840,- worden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ’s-Hertogenbosch
Team Handel
Zaaknummer / rolnummer: C/01/385904 / HA ZA 22-525
Vonnis van 13 december 2023
inzake
[eiser] h.o.d.n. [bedrijfsnaam eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. M. Vriezekolk
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. R. Bravenboer
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 september 2022 met producties 1 t/m 18;
  • de conclusie van antwoord van 9 november 2022 met producties 1 t/m 4;
  • het tussenvonnis van 23 november 2022 waarin de mondelinge behandeling is bepaald;
  • de aanvullende producties 19 t/m 26 van [eiser] ;
  • de mondelinge behandeling van 1 november 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de spreekaantekeningen van [eiser] ;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] was voorheen indirect bestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ). [eiser] heeft op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaamheden verricht voor [bedrijfsnaam 1] en heeft uit hoofde van die overeenkomst een vordering op [bedrijfsnaam 1] , die niet is voldaan. [bedrijfsnaam 1] is ontbonden na turboliquidatie. [eiser] stelt dat [gedaagde] als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld. Hij vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van zijn onbetaald gebleven vordering. Dat [eiser] niet betaald heeft gekregen van [bedrijfsnaam 1] is heel vervelend, maar de hoge drempel voor aansprakelijkheid van [gedaagde] als bestuurder wordt niet gehaald. Er komt niet vast te staan dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
Wat is er afgesproken en wat is er gebeurd?
2.2.
[eiser] is omstreeks juni 2020 begonnen met zijn werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 1] . Op dat moment was de vennootschap nog niet opgericht. Op 20 juli 2020 is [bedrijfsnaam 1] opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijfsnaam 1] is [bedrijfsnaam 2] (hierna: de holding). Bestuurders van de holding waren de heren [A] , [B] en [gedaagde] (de laatste twee via hun persoonlijke holdingvennootschappen).
2.3.
[eiser] en [bedrijfsnaam 1] hebben op 5 augustus 2020 een overeenkomst van opdracht gesloten waarin [eiser] zich heeft verbonden om met ingang van 15 juni 2020 werkzaamheden te verrichten als Chief Commercial Officer (COO) van [bedrijfsnaam 1] . Onderdeel van de werkzaamheden van [eiser] was ook het zoeken van investeerders. Als beloning zijn [eiser] en [bedrijfsnaam 1] een maandelijkse vergoeding van € 4.500,- overeengekomen, te vermeerderen met een extra vergoeding indien de beoogde groei werd gehaald. Daarnaast is overeengekomen dat [eiser] bij het behalen van de targets in het boekjaar 2021 de mogelijkheid heeft om 10% van de aandelen in [bedrijfsnaam 1] te verkrijgen tegen nominale waarde.
2.4.
[bedrijfsnaam 1] is een start-up, met (aanvankelijk) als doel het op de markt brengen van een ondergrondse laadpaal. De vennootschap had geen financiële middelen. Partijen zijn het erover eens dat [eiser] geen betaling van de overeengekomen vergoeding zou ontvangen wanneer er nog geen sprake was van liquiditeit en er nog geen investeerders waren in [bedrijfsnaam 1] .
2.5.
[eiser] heeft op 4 januari 2021 een factuur van € 2.940,30 gestuurd aan [bedrijfsnaam 1] , waarvan [bedrijfsnaam 1] op 6 februari 2021 € 1.500,- heeft betaald. Verder zijn er gedurende de looptijd van de overeenkomst van opdracht geen betalingen door [bedrijfsnaam 1] aan [eiser] gedaan noch heeft [eiser] facturen gestuurd voor zijn werkzaamheden, behoudens voornoemde factuur.
2.6.
De overeenkomst van opdracht is op 19 mei 2021 per juli 2021 beëindigd door [bedrijfsnaam 1] . Op 19 mei 2021 heeft [eiser] een afrekening aan [bedrijfsnaam 1] gestuurd met het verzoek om te betalen. [bedrijfsnaam 1] is niet tot betaling overgegaan.
2.7.
[gedaagde] heeft op 30 januari 2022 besloten om met terugwerkende kracht per
1 januari 2022 terug te treden als (indirect) bestuurder van de holding en daarmee van [bedrijfsnaam 1] . [gedaagde] is per 1 januari 2022 uitgeschreven als bestuurder uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.8.
[eiser] heeft na januari 2022in rechte betaling van [bedrijfsnaam 1] gevorderd. Bij verstekvonnis van 6 april 2022 is [bedrijfsnaam 1] veroordeeld om [eiser] € 64.154,24, te vermeerderen met rente, te betalen.
2.9.
[bedrijfsnaam 1] is op 12 april 2022 door turboliquidatie opgehouden te bestaan en op 28 april 2022 uitgeschreven uit het handelsregister.
Maatstaf voor bestuurdersaansprakelijkheid
2.10.
Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis geldt als uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden kan er, op grond van onrechtmatige daad, ook ruimte zijn voor aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap indien de bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld, dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Om onrechtmatig handelen van de bestuurder vast te stellen is vereist dat die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. In de onder (ii) bedoelde gevallen zal hiervan in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (Hoge Raad 8 december 2006, Ontvanger/Roelofsen).
Wat vordert [eiser] ?
2.11.
[eiser] stelt dat sprake is van de hierboven onder (ii) genoemde situatie. [eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 64.154,24, te vermeerderen met wettelijke rente en de proceskosten. Hij legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek) in zijn rol als (indirect) bestuurder van [bedrijfsnaam 1] . Volgens [eiser] heeft het bestuur van [bedrijfsnaam 1] de keuze gemaakt om de activiteiten die de vennootschap zou uitvoeren (het produceren en verkopen van de laadpalen), bij een andere vennootschap onder te brengen. [bedrijfsnaam 1] bleef daarmee een lege huls en bood geen verhaal voor de vordering van [eiser] . Daarnaast stelt [eiser] dat het bestuur bewust heeft gekozen voor turboliquidatie om ervoor te zorgen dat hij zijn vordering niet kon verhalen. Feitelijk is verhinderd dat [bedrijfsnaam 1] haar betalingsverplichting tegenover [eiser] nakomt en hiervan kan [gedaagde] persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt, aldus [eiser] . [eiser] stelt alleen [gedaagde] en niet de andere bestuurders te hebben aangesproken omdat [gedaagde] de overeenkomst van opdracht namens [bedrijfsnaam 1] heeft ondertekend en ook degene was die betrokken was bij de onderhandelingen over het beëindigen van de overeenkomst van opdracht.
[gedaagde] heeft niet onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser]
2.12.
Allereerst overweegt de rechtbank dat de vordering van [eiser] op [bedrijfsnaam 1] door het verstekvonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, vaststaat. De discussie tussen partijen over de juistheid van (de hoogte van) deze vordering, mede in het licht van de prestaties van [eiser] , is daarom niet relevant voor de beoordeling van de vordering van [eiser] op [gedaagde] .
2.13.
[bedrijfsnaam 1] was een start-up. Dat wist [eiser] , zoals blijkt uit zijn verklaring ter zitting. Onderdeel van de afspraken tussen [eiser] en [bedrijfsnaam 1] was dat betaling van [eiser] pas kon plaatsvinden wanneer er sprake was van liquiditeit in de onderneming en dat die er bij het aangaan van de overeenkomst nog niet was. Dat was ook de reden dat [eiser] nog niet had gefactureerd voor zijn werkzaamheden, aldus zijn verklaring ter zitting. [eiser] wist ook dat er investeerders moesten worden gezocht om de onderneming op te zetten. Voor zover [eiser] [gedaagde] verwijt dat [bedrijfsnaam 1] een lege huls was, slaagt deze stelling daarom niet. [eiser] wist bij het aangaan van de overeenkomst dat de financiële positie van [bedrijfsnaam 1] nog geen ruimte bood om een vergoeding te betalen voor zijn werkzaamheden en dat de onderneming mede door zijn inbreng nog helemaal moest worden opgestart.
2.14.
[eiser] verwijt het bestuur van [bedrijfsnaam 1] dat zij ervoor hebben gekozen de activiteiten in een andere vennootschap onder te brengen (ergens rond mei 2022) en [bedrijfsnaam 1] te liquideren. De verwijten die het bestuur worden gemaakt, kunnen [gedaagde] als bestuurder niet treffen, omdat hij ten tijde van de gestelde handelingen geen bestuurder van [bedrijfsnaam 1] meer was. Niet duidelijk is wat [gedaagde] wordt verweten in het licht van het feit dat [gedaagde] per 1 januari 2022 geen bestuurder meer was van [bedrijfsnaam 1] . [eiser] legt ook niet uit op welke wijze [gedaagde] heeft bewerkstelligd of toegelaten dat [bedrijfsnaam 1] haar betalingsverplichting tegenover [eiser] niet is nagekomen. [eiser] voldoet niet aan de op hem rustende stelplicht.
2.15.
Volgens [eiser] had de uitschrijving van [gedaagde] als bestuurder niet zozeer te maken met de toegenomen spanningen binnen het bestuur, zoals [gedaagde] stelt, maar met de kennisgeving van [eiser] van 24 januari 2022 dat een procedure zal worden gestart. De rechtbank constateert dat het hier de procedure tegen [bedrijfsnaam 1] betreft die heeft geleid tot het verstekvonnis van 6 april 2022, en niet de procedure tegen [gedaagde] in privé. [eiser] wordt daarom niet gevolgd in zijn stelling dat [gedaagde] in de aangekondigde procedure tegen [bedrijfsnaam 1] aanleiding zou hebben gezien zich snel als bestuurder uit te schrijven. [gedaagde] heeft verder de lezing van [eiser] ook gemotiveerd weersproken en toegelicht dat sprake was van spanningen tussen hem en één van de andere bestuurders. [eiser] stelt bovendien niet dat de uitschrijving door [gedaagde] onrechtmatig zou zijn en waarom.
2.16.
[eiser] stelt verder dat [gedaagde] na zijn aftreden als bestuurder nog wel bestuurshandelingen heeft verricht en daarmee als feitelijk beleidsbepaler is opgetreden. [eiser] stelt dat het erop lijkt dat de uitschrijving uit het handelsregister alleen voor de bühne is geweest en dat [gedaagde] achter de schermen gewoon bestuurder is gebleven. In januari 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden over een mogelijke minnelijke regeling met [eiser] . En na het uitbrengen van de dagvaarding tegen [bedrijfsnaam 1] heeft [gedaagde] de voicemail van [eiser] ingesproken en gevraagd of [eiser] openstaat voor een minnelijke regeling. [gedaagde] betwist dat dit bestuurshandelingen waren. Hij voert aan dat hij vanuit zijn rol als aandeelhouder en gelet op zijn eerdere contacten met [eiser] heeft willen bemiddelen. Dit zijn feitelijke handelingen en geen bestuurshandelingen. De rechtbank overweegt dat in het midden kan blijven of [gedaagde] , bij het contact begin 2022, [bedrijfsnaam 1] feitelijk nog vertegenwoordigde. [eiser] heeft namelijk niet gesteld dat [gedaagde] met deze handelingen een handelwijze van [bedrijfsnaam 1] toeliet of bewerkstelligde die tot gevolg had dat [bedrijfsnaam 1] haar verplichting niet zou nakomen.
2.17.
De enkele stelling van [eiser] dat [gedaagde] als aandeelhouder een grote vinger in de pap had van de holding, en dat hij als aandeelhouder met de turboliquidatie van [bedrijfsnaam 1] moet hebben ingestemd, kan niet tot aansprakelijkheid van [gedaagde] als bestuurder leiden.
2.18.
Dat er ten tijde van liquidatie van [bedrijfsnaam 1] nog baten waren en [eiser] daarom ten onrechte niet betaald is, is weersproken door [gedaagde] . [eiser] verbindt ook hier geen rechtsgevolg aan en heeft in dit verband niet gesteld welk verwijt [gedaagde] kan worden gemaakt dat zou moeten leiden tot aansprakelijkheid van [gedaagde] . Ook in dit kader heeft [eiser] niet aan zijn stelplicht voldaan. Anders dan [eiser] stelt, rust op [gedaagde] als (indirect) aandeelhouder ook geen verplichting om inzage te geven in wat er voor de turboliquidatie met eventuele baten van [bedrijfsnaam 1] is gebeurd.
2.19.
Ook voor het overige heeft [eiser] geen feiten aangevoerd die tot aansprakelijkheid van [gedaagde] kunnen leiden. De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] enig persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van onrechtmatig handelen van [gedaagde] is geen sprake. De vordering van [eiser] wordt afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten van [gedaagde] betalen
2.20.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde] betalen. De proceskosten worden begroot op € 1.301,- voor het griffierecht, € 2.366,- voor de advocaatkosten (twee punten tegen het tarief van € 1.183,-) en € 173,- voor de nakosten (plus de verhoging als vermeld in de beslissing). Samen is dat € 3.840,-. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 3.840,-, te betalen binnen veertien dagen na de aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig voldoet en het vonnis wordt daarna betekend, dan moet [eiser] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
3.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
3.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft 3.2 en 3.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen – den Besten, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023.