ECLI:NL:RBOBR:2023:5739

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
C/01/376498 / FA RK 21-5213
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsmacht en verdeling van een gemeenschappelijke woning in het buitenland in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die gezamenlijk een woning in Spanje bezitten. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en zich vervolgens gebogen over de verdeling van de gemeenschappelijke eigendom, waaronder de woning in Spanje en andere vermogensbestanddelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtsmacht voor de geschillen met betrekking tot de woning in Spanje niet bij de Nederlandse rechter ligt, maar bij de Spaanse gerechten, omdat de woning zich daar bevindt. Dit is in overeenstemming met artikel 24, lid 1 van de EEX-Verordening II, die bepaalt dat voor geschillen met betrekking tot zakelijke rechten op onroerend goed de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed is gelegen, bevoegd zijn.

De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen om de verkoop van de woning te regelen, niet ontvankelijk verklaard, omdat deze verzoeken betrekking hebben op zakelijke rechten. De rechtbank heeft echter wel de verzoeken die betrekking hebben op de medewerking aan de verkoop van de woning, als persoonlijk recht gekwalificeerd, waardoor de rechtbank bevoegd is om hierover te oordelen. De rechtbank heeft partijen opgedragen om binnen twee weken na de beschikking een makelaar aan te wijzen en hen te verplichten om medewerking te verlenen aan het verkooptraject.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van andere gemeenschappelijke eigendommen, zoals bankrekeningen en inboedel, geregeld. De rechtbank heeft bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 522,03 moet betalen in het kader van de verrekening op basis van de huwelijkse voorwaarden. Ook is er een regeling getroffen voor de verdeling van de opbrengst van de verkoop van de woning en de aflossing van gezamenlijke schulden. De rechtbank heeft de proceskosten voor beide partijen op eigen kosten bepaald.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
locatie 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/376498 / FA RK 21-5213
Beschikking d.d. 28 maart 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S. Smeets, gevestigd te Venlo,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. R.A. Knopper, gevestigd te Helmond.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 11 november 2021;
- het verweerschrift van de vrouw tevens zelfstandig verzoek;
- het aanvullend verzoekschrift van de man, ingekomen op 2 mei 2022;
- het verweerschrift van de vrouw tegen het aanvullend verzoek van de man;
- het aanvullend verzoekschrift van de man, ingekomen op 7 november 2022;
- het verweerschrift van de vrouw tegen het aanvullend verzoek van de man.
- een brief met bijlagen d.d. 10 januari 2023 van mr. Knopper.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2023.
Bij die gelegenheid zijn verschenen: partijen bijgestaan door hun advocaten.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .
2.2.
Scheiding
2.2.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.2.2.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
Afwikkeling huwelijksvermogen
2.3.1.
Partijen zijn bij notariële akte van [huwelijksdatum] huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Partijen zijn daarin overeengekomen dat tussen hen geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen bestaat (artikel 1). Artikel 7, lid 2, van de huwelijkse voorwaarden van partijen bevat een periodiek verrekenbeding. Artikel 7 lid 2 bepaalt onder meer:
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun inkomen van dat betreffende jaar, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed, tot maximaal overblijft een bedrag gelijk aan het in dat jaar modale inkomen, onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld, met dien verstande dat de uitkering niet meer kan bedragen dan de helft van het in dat jaar genoemd modaal inkomen.
2.3.2.
De man stelt dat partijen geen uitvoering hebben gegeven aan het periodiek verrekenbeding. Op grond van artikel 1:141, lid 1, Burgerlijk Wetboek (BW) blijft de verplichting tot verrekening in stand en strekt de verrekening zich uit over het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is. Het vermogen aanwezig op de peildatum wordt vermoed te zijn gevormd door hetgeen verrekend had moeten worden. De man verzoekt – zo begrijpt de rechtbank – de verrekenvordering vast te stellen zoals door hem in zijn verzoekschrift omschreven.
2.3.3.
De vrouw erkent dat partijen geen uitvoering hebben gegeven aan het periodieke verrekenbeding en dat die verrekening alsnog zal moeten plaatsvinden. De vrouw kan zich niet verenigen met de door de man voorgestelde verrekening en verzoekt om die reden zelfstandig de verrekenvordering conform artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden vast te stellen zoals door haar in het verweerschrift op het aanvullende verzoek van de man is verwoord.
2.3.4.
De rechtbank stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat zij geen uitvoering hebben gegeven aan het periodiek verrekenbeding opgenomen in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank zal dan ook de verrekenvordering tussen partijen vaststellen met inachtneming van hetgeen partijen overeengekomen zijn in de huwelijkse voorwaarden en de toepasselijke wettelijke bepalingen.
2.3.5.
De rechtbank merkt op dat daarnaast sprake is van vermogensbestanddelen die partijen in gemeenschappelijke eigendom toebehoren. Partijen hebben op de mondelinge behandeling bevestigd dat zij verdeling van deze vermogensbestanddelen verzoeken, zodat de rechtbank hierna onderscheid zal maken tussen verrekening van vermogensbestanddelen en verdeling van vermogensbestanddelen.
2.3.6.
Ten slotte verzoekt de vrouw te bepalen dat de man aan haar bedragen dient te vergoeden.
2.3.7.
In het kader van de echtscheiding zijn partijen op [datum] een echtscheidingsconvenant overeengekomen. Partijen geven beiden aan dat door omstandigheden het convenant niet is uitgevoerd en dat de inhoud daarvan niet overeenstemt met hun bedoelingen. Partijen zijn het er over eens dat zij stilzwijgend zijn overeengekomen dat zij niet langer gebonden zijn aan deze overeenkomst.
2.3.8.
Door de vrouw is op de mondelinge behandeling verklaard dat haar stelling ten aanzien van een mogelijke terugvordering IOAZ-uitkering enkel dient ter onderbouwing van haar angst over een correcte afwikkeling, maar dat daaraan geen verzoeken ten grondslag liggen.
2.4.
Verrekening
2.4.1.
Peildatum
Aanvankelijk zijn door partijen verschillende peildata gesteld, afhankelijk van de datum van vertrek van de man uit de echtelijke woning. Op de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat partijen het verrekentijdvak per datum indiening verzoekschrift als beëindigd beschouwen. Dit betekent dat de peildatum voor de omvang en waarde van de te verrekenen bestanddelen 11 november 2021 is.
2.4.2.
Vermogensbestanddelen
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen partijen op de mondelinge behandeling hebben aangevoerd komt voor verrekening in aanmerking:
  • het saldo van de bankrekening Rabobank met nummer [nummer 1] op naam van de man, groot € 1.297,19;
  • het saldo van de spaarrekening Rabobank met nummer [nummer 2] op naam van de vrouw, groot € 253,14;
  • het saldo van de bankrekening Rabobank met nummer [nummer 3] op naam van de vrouw, groot € 0,00.
2.4.3.
Uit de overgelegde stukken blijken de saldi van voormelde bankrekeningen op of kort voor de peildatum. Partijen zijn het er over eens dat deze saldi verrekend moeten worden. Het totale saldo bedraagt € 1.550,33, zodat aan ieder van partijen de helft van dit saldo € 775,17 toekomt. De vrouw behoudt haar eigen saldo ad € 253,14, zodat de man nog een bedrag van (€ 775,17 minus € 253,14) € 522,03 aan de vrouw dient te voldoen.
2.5.
Vergoedingsrechten
2.5.1.
De vrouw stelt dat zij recht heeft op vergoeding door de man betreffende:
  • een van haar ouders ontvangen schenking onder uitsluiting;
  • een premie levensverzekering die zij voor de man heeft voldaan;
  • door de man ten onrechte opgenomen gelden van haar privérekening.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw hierna per onderdeel beoordelen.
2.5.2.
Erfenis en schenkingen van de vrouw
De vrouw stelt dat zij in totaal een bedrag van € 6.437,39 onder uitsluiting heeft ontvangen uit erfenis en schenkingen van haar ouders. Dit bedrag is gestort op de gezamenlijke bankrekening van partijen en is besteed aan de gezamenlijke huishouding. Haar komt een vergoeding toe van het bedrag, omdat op grond van de huwelijkse voorwaarden erfenissen en schenkingen privé blijven van de verkrijger. De huwelijkse voorwaarden bepalen dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de man.
De man voert verweer. De man erkent dat een bedrag van € 2.000,00 op de gezamenlijke bankrekening van partijen is gestort. Dit bedrag is echter direct overgeboekt naar de privéspaarrekening van de vrouw en om die reden niet ten goede gekomen aan de gezamenlijke huishouding. De man heeft ook nooit het beheer gehad over de privé-rekening van de vrouw. De man betwist daarom het bestaan van een vergoedingsrecht van de vrouw.
De vrouw voert in reactie op het verweer van de man aan dat zij niet weet of zij het bedrag op haar privé-spaarrekening heeft gezet, maar dat dat wel zou kunnen. De man kon echter ook bij haar privé-spaarrekening, hij had de pincode. Het bedrag was een buffer. Als er een eigen bijdrage kwam van de ziektekosten dan kon dat daarmee betaald worden. Namens de vrouw is op de mondelinge behandeling een bewijsaanbod gedaan van haar stellingen.
2.5.3.
De rechtbank overweegt dat partijen in de huwelijkse voorwaarden hebben opgenomen dat een van de beweegredenen van partijen voor het opstellen van de huwelijkse voorwaarden is dat erfenissen en schenkingen privé blijven van de verkrijger gedurende het huwelijk en bij echtscheiding. Partijen zijn in artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden het volgende overeengekomen: “
De echtgenoten zijn, voorzover niet anders bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking.” De rechtbank overweegt dat de man betwist dat vermogen aan de vrouw is onttrokken en ten bate van hem is gekomen, nu de man immers aanvoert dat een bedrag van € 2.000,00 uit erfenis of schenking direct door de vrouw op haar privé-rekening is gestort en dat hij daar geen beheer over had; de man betwist dat de vrouw meer dan € 2.000,00 uit erfenis of schenking heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, gelet op de betwisting van de man, onvoldoende gesteld heeft dat zij een vergoedingsrecht heeft op de man, zodat de rechtbank haar verzoek zal afwijzen. Het had op de weg van de vrouw gelegen om concreet te stellen dat bedragen die zij heeft ontvangen uit erfenissen en schenkingen ten bate van de man zijn gekomen, door bijvoorbeeld te noemen welke bedragen uit erfenissen of schenkingen wanneer op de gezamenlijke rekening zijn gestort en daarvandaan niet direct zijn doorgestort naar de privé-bankrekeningen van de vrouw. Dat bedragen uit erfenissen en schenkingen daadwerkelijk onderdeel zijn gaan uitmaken van de gezamenlijke bankrekening, is immers allerminst zeker, nu de vrouw bij de mondelinge behandeling vertelt dat het inderdaad kan zijn dat het bedrag dat zij als erfenis of schenking heeft ontvangen op de gezamenlijke bankrekening, direct door haar is doorgestort naar haar privé-spaarrekening. De vrouw meent dat zij ook in dat geval een vergoedingsrecht heeft op de man. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw daarvoor ook onvoldoende heeft gesteld. De enkele stelling dat haar privé-spaarrekening werd gebruikt als buffer voor bijvoorbeeld betaling van een eigen bijdrage van de ziektekostenkosten, is onvoldoende. Het is niet duidelijk of de buffer waar de vrouw over spreekt ook daadwerkelijk is aangesproken en ook is niet duidelijk of de eigen bijdrage van de ziektekosten betrekking had op de man. Nu de vrouw onvoldoende (gemotiveerd) heeft gesteld ter onderbouwing van haar vergoedingsrecht, kan niet aan bewijslevering worden toegekomen en zal de rechtbank het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
2.5.4.
Premie levensverzekering
De vrouw stelt dat op [datum] een premie levensverzekering is voldaan van € 823,10 door afschrijving van de gezamenlijke bankrekening, waartoe zij ook het saldo van deze bankrekening heeft moeten aanvullen. Deze premie komt volledig voor rekening van de man. Op grond van de huwelijkse voorwaarden moet de man deze premie vergoeden. De kosten voor een premie levensverzekering maken geen onderdeel uit van de huishoudelijke kosten.
De man voert verweer. Hij betwist dat het bedrag door de vrouw is voldaan, omdat zij geen eigen inkomsten heeft. De man vult zelf het saldo van de gemeenschappelijke bankrekening aan. Daarnaast stelt de man dat hij voor de premie levensverzekering een betalingsregeling heeft getroffen.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat op grond van artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden premies van levensverzekeringen ten laste moeten blijven van diegene der echtgenoten die de verzekeringsovereenkomst heeft gesloten. Evenmin is in geschil dat de afboeking die heeft plaatsgevonden vanaf de gezamenlijke rekening op [datum] van een bedrag van € 823,10 betrekking had op een premie levensverzekering voor de man. De man voert echter aan dat deze premie wel degelijk ten laste is gebleven van hem, nu hij de gezamenlijke rekening met zijn inkomen voedde terwijl de vrouw dit niet deed. De man betwist voorts dat de vrouw het saldo op de gezamenlijke rekening na afboeking van de premie levensverzekering heeft aangevuld. De rechtbank overweegt dat de vrouw, gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende heeft gesteld dat de premie levensverzekering die betrekking had op de man, ten laste van haar is gekomen. Daartoe had de vrouw moeten stellen dat zij op het moment van afboeking van de premie levensverzekering voor de helft gerechtigd was tot het saldo op de gezamenlijke rekening, maar de vrouw heeft dit niet gesteld. Uit de enkele stelling van de vrouw dat zij nadien het saldo op de gezamenlijke rekening heeft aangevuld zodat de hypotheeklast kon worden voldaan, hetgeen overigens betwist wordt door de man, kan bovendien niet geconcludeerd worden dat de vrouw daardoor de premie levensverzekering van de man heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld dat de premie levensverzekering van de man ten laste van haar is gekomen, zodat de rechtbank het verzoek van de vrouw zal afwijzen.
2.5.5.
Opname privégeld vrouw
De vrouw stelt dat de man op [datum] een bedrag van € 1.800,00 spaargeld van haar privérekening heeft opgenomen. Volgens de vrouw is het geld gebruikt om een nota van een advocaat te voldoen. Op grond van de huwelijkse voorwaarden moet de man dit bedrag aan haar vergoeden.
De man voert verweer. Hij betwist dat hij geld heeft opgenomen van de privérekening van de vrouw. De betreffende nota is volgens de man voldaan vanuit de gezamenlijke bankrekening.
2.5.6.
De rechtbank overweegt dat gelet op de betwisting van de man het op de weg van de vrouw ligt om haar stellingen te bewijzen. Door de vrouw zijn geen onderbouwende stukken in het geding gebracht en namens de vrouw is op de mondelinge behandeling aangevoerd dat bewijs van haar stellingen niet voorhanden is. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen.
2.6.
Verdeling eenvoudige gemeenschappen
2.6.1.
Peildatum
Als datum voor de waardering van de vermogensbestanddelen die moeten worden verdeeld geldt de datum van feitelijke verdeling, tenzij op grond van een overeenstemming van partijen of de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet gelden.
2.6.2.
Vermogensbestanddelen
Partijen zijn het er over eens dat de volgende vermogensbestanddelen gemeenschappelijk eigendom zijn en moeten worden verdeeld:
  • de woning staande en gelegen aan de [adres en plaats] Spanje, bezwaard met een hypothecaire geldlening bij Deutsche Bank met nummer [nummer 6] ;
  • het saldo op de bankrekening Deutsche Bank met nummer [nummer 5] ;
  • het saldo op de bankrekening Rabobank met nummer [nummer 4] ;
  • de inboedel;
  • twee fietsen;
  • een auto [merk en type] met kenteken [00-AB-CD] ;
  • een scooter, [merk] ;
  • een aanhangwagen.
2.6.3.
Partijen zijn het er tevens over eens dat sprake is van de volgende gemeenschappelijke schulden, waarvoor een draagplicht moet worden bepaald:
  • een doorlopend krediet bij de Rabobank, onder nummer [nummer 7] ;
  • het saldo van de persoonlijke lening Deutsche Bank met nummer [nummer 8] .
2.6.4.
De woning in Spanje
Partijen zijn sinds [datum] eigenaar van de woning staande en gelegen aan de [adres en plaats] Spanje. Zij zijn het er over eens dat deze woning moet worden verkocht aan derden, omdat zij niet in staat zijn om deze woning te laten toedelen aan één van hen.
Partijen zijn het er over eens dat de verkoopopbrengst van de woning verminderd met het saldo van de hypothecaire geldlening, het saldo van de persoonlijke lening Deutsche Bank, het saldo van het doorlopend krediet Rabobank en verminderd met de voor rekening van partijen komende verkoopkosten tussen hen bij helfte moet worden verdeeld. Het saldo van schulden wordt bepaald per datum levering van de woning aan de koper(s).
2.6.5.
Partijen hebben getracht om te komen tot verkoop van de woning. Uit de overgelegde stukken en verklaring van partijen blijkt dat al verschillende makelaars betrokken zijn bij pogingen om te komen tot verkoop van de woning. Partijen kunnen het echter niet eens worden over het uiteindelijk te volgen verkooptraject. Oorzaak daarvan is een wederzijds wantrouwen in elkaar en in de door ieder voorgestelde makelaar die de woning kan verkopen.
2.6.6.
De man is van mening dat de woning moet worden verkocht tegen een minimale vraagprijs van € 330.000,00 en minimale laatprijs van € 310.000,00. Om te komen tot verkoop van de woning verzoekt de man:
  • primair, hem te machtigen de verkoop en levering van het pand met ondergrond voor rekening en risico van partijen tot stand te brengen;
  • subsidiair, veroordeling van de vrouw om binnen twee weken na betekening van deze uitspraak medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van de woning en daartoe alle noodzakelijke (rechts)handelingen te verrichten die met het voorgaande verband houden, waaronder in ieder geval, maar niet uitsluitend begrepen het verstrekken van een verkoopopdracht aan een nader aan te wijzen makelaar, of een makelaar naar de keuze van de vrouw, medewerking te verlenen aan bezichtigingen, het ondertekenen van de verkoopovereenkomst alsmede het verschijnen op afspraken bij de makelaar en notaris, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat de vrouw daartoe in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,00;
  • te bepalen dat als de vrouw deze termijn laat verstrijken, de uitspraak dezelfde kracht heeft en in de plaats treedt van de voor het sluiten van de koopovereenkomst en passeren van de leveringsakten vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de vrouw, zodat het sluiten van de koopovereenkomst zal plaatsvinden door het aanhechten van de in deze te wijzen beschikking en levering zal plaatsvinden door inschrijving van de in deze te wijzen beschikking met de notariële akte in de daartoe bestemde openbare registers.
2.6.7.
De vrouw verzoekt om te komen tot verkoop van de woning:
  • haar te machtigen om voor rekening en risico van beide partijen de woning te verkopen en te leveren aan derden tegen een laatprijs van € 335.000,00;
  • dan wel de man te veroordelen om binnen één week na betekening van de uitspraak voor rekening van partijen een opdracht te verstrekken tot verkoop van de woning aan
door ondertekening van een overeenkomst van opdracht tot verkoop met makelaarskantoor [makelaar] , die voor partijen het verkoopproces zal begeleiden op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag dat de man zich niet houdt aan het in deze te wijzen vonnis met een maximum van € 25.000,00;
- dan wel te bepalen dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend voor hetgeen in alle bovengenoemde veroordelingen is genoemd indien de man niet op eerste verzoek van de vrouw medewerking verleent en te bepalen dat deze uitspraak op grond van 3:300 lid 2 BW mede in de plaats zal treden van de door de notaris op te stellen akte van levering.
2.6.8.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de woning is gelegen in het buitenland, in Spanje, moet de rechtbank eerst beoordelen of zij rechtsmacht heeft om over de woning te oordelen en, zo ja, welk recht op de verzoeken moeten worden toegepast.
2.6.9.
Rechtsmacht
De gemeenschappelijke eigendom van de woning is niet gegrond op enige huwelijksvermogensrechtelijke bepaling, zodat de rechtbank geen rechtsmacht kan ontlenen aan de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 (Huwelijksvermogensrecht verordening). De rechtbank kan ook geen rechtsmacht ontlenen aan artikel 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat de woning niet in Nederland ligt. Voor het bepalen van de rechtsmacht moet dan ook worden gekeken naar de EEX-Verordening II, Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012, (hierna EEX-Verordening II).
Hoofdregel, verwoord in artikel 4 EEX-Verordening II, is dat de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan verweerder woonplaats heeft, internationaal bevoegd zijn. Bepalend is de datum waarop de procedure in eerste aanleg aanhangig is gemaakt. De vrouw, in deze verweerster, had per datum indiening van het verzoekschrift haar woonplaats in Nederland. De genoemde hoofdregel is niet absoluut. Artikel 24, lid 1, EEX-Verordening II maakt een uitzondering op artikel 4 EEX-Verordening II als sprake is van zakelijke rechten op onroerend goed. Het artikel bepaalt dat voor geschillen met betrekking tot zakelijke rechten op onroerende goederen, ongeacht de woonplaats van partijen, bij uitsluiting bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed is gelegen. Dit betekent dat als het gaat om een zakelijk recht op de woning in Spanje de Spaanse gerechten bij uitsluiting bevoegd zijn.
2.6.10.
De rechtbank zal dus moeten vaststellen of de wederzijdse verzoeken van partijen ten aanzien van de woning zijn te kwalificeren als een zakelijk recht. Uitgangspunt daarbij is dat op grond van vaste rechtspraak artikel 24, lid 1, EEX-Verordening II restrictief moet worden uitgelegd. Artikel 24, lid 1 EEX-Verordening II is van toepassing op een vordering die wordt ingesteld ten aanzien van een onroerend goed, als die vordering ertoe strekt de omvang, de hoedanigheid, de eigendom of het bezit van een onroerend goed of het bestaan van andere zakelijk rechten op het onroerend goed vast te stellen en om de rechthebbenden de bescherming van de aan hun titel verbonden bevoegdheden te verzekeren.
Indien de vordering kan worden gekwalificeerd als een persoonlijk recht is artikel 24, lid 1, EEX-Verordening II niet van toepassing. Het verschil tussen een zakelijk recht en een persoonlijk recht bestaat hierin, dat een zakelijk recht werking heeft tegenover een ieder, terwijl een persoonlijk recht slechts tegen de debiteur geldend kan worden gemaakt.
2.6.11.
Naar het oordeel van de rechtbank betekent het voorgaande dat zij niet kan oordelen over verzoeken die de strekking hebben om één van partijen te machtigen de verkoop alleen ter hand te nemen, noch ten aanzien van verzoeken die de strekking hebben dat deze beschikking in de plaats treedt van rechtshandelingen die noodzakelijk zijn om de woning te leveren aan derden. Ten aanzien van deze verzoeken, die neerkomen op een reële executie als bedoeld in artikel 3:300 BW en artikel 3:301 BW, is de goederenrechtelijke levering van de woning aan de orde. Deze levering valt onder het bereik van artikel 24, lid 1, EEX-Verordening II waardoor de Nederlandse rechter niet bevoegd is.
2.6.12.
Voor de verzoeken van partijen die er op neer komen dat zij over en weer mee moeten werken aan het tot stand brengen van een verkooptraject en het komen tot een overeenkomst van verkoop is dat anders. De rechtshandelingen van partijen die zij zelf moeten verrichten om te komen tot verkoop van de woning vinden hun grondslag in een persoonlijk recht dat partijen alleen tegenover elkaar geldend kunnen maken, ook al heeft de rechtshandeling uiteindelijk gevolgen voor het eigendomsrecht. Dat betekent dat op die verzoeken de hoofdregel van artikel 4 EEX-Verordening II van toepassing is en dat de rechtbank Oost-Brabant gelet op de woonplaats van verweerster bevoegd is om daarop te beslissen.
2.6.13.
Dit betekent dat de man niet ontvankelijk is in de volgende verzoeken:
  • hem te machtigen de verkoop en levering van het pand met ondergrond voor rekening en risico van partijen tot stand te brengen;
  • te bepalen dat als de vrouw deze termijn laat verstrijken, de uitspraak dezelfde kracht heeft en in de plaats treedt van de voor het sluiten van de koopovereenkomst en passeren van de leveringsakten vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de vrouw, zodat het sluiten van de koopovereenkomst zal plaatsvinden door het aanhechten van de in deze te wijzen beschikking en levering zal plaatsvinden door inschrijving van de in deze te wijzen beschikking met de notariële akte in de daartoe bestemde openbare registers.
2.6.14.
Dit betekent tevens dat de vrouw niet ontvankelijk is ten aanzien van de verzoeken:
  • haar te machtigen om voor rekening en risico van beide partijen de woning te verkopen en te leveren aan derden tegen een laatprijs van € 335.000,00;
  • te bepalen dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend voor hetgeen in alle bovengenoemde veroordelingen is genoemd indien de man niet op eerste verzoek van de vrouw medewerking verleent en te bepalen dat deze uitspraak op grond van 3:300 lid 2 BW mede in de plaats zal treden van de door de notaris op te stellen akte van levering.
2.6.15.
Toepasselijk recht
Vervolgens moet worden beoordeeld welk recht van toepassing is op de verzoeken die betrekking hebben op de persoonlijke rechten van partijen met betrekking tot de woning. Partijen baseren hun vorderingen met betrekking tot de verdeling van de woning en de daarmee samenhangende vorderingen op titel 7 van boek 3 BW. Dit impliceert een rechtskeuze voor Nederlands recht. Daarnaast hebben partijen op de mondelinge behandeling verklaard dat zij Nederlands recht toegepast willen zien op hun verzoeken. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat voldoende vast staat dat partijen kiezen voor de toepassing van het Nederlands recht. Aangezien de verdeling van een eenvoudige gemeenschap en de daarmee samenhangende vorderingen ter vrije dispositie van partijen staan en niet de goederenrechtelijke overgang van de onroerende zaken zelf betreft, zal de rechtbank de rechtskeuze van partijen voor Nederlands recht respecteren.
2.6.16.
De (wijze van) verdeling van de woning
Beide partijen hebben uitgebreid beschreven welke pogingen zij hebben ondernomen om te komen tot verkoop van de woning. Deze pogingen zijn gestrand, omdat sprake is van een wederzijds wantrouwen in elkaar, waardoor ook een wantrouwen ontstaat in de makelaar die of door de man of door de vrouw wordt voorgesteld. Beide partijen geven aan dat zij grote financiële moeilijkheden hebben en het geld uit de verkoop van de woning hard nodig hebben om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Nu overleg tussen partijen op de mondelinge behandeling niet tot een overeenstemming over een te volgen verkooptraject heeft geleid, zal de rechtbank zelf een verkooptraject bepalen om te komen tot een verdeling van de woning.
Bij de mondelinge behandeling is een discussie gevoerd tussen partijen op welke wijze onroerend goed verkocht wordt in Spanje. De man stelt dat, anders dan in Nederland waar één makelaar de verkoopopdracht krijgt en de woning te koop aanbiedt, in Spanje de woning door elke makelaar verkocht kan worden nadat de woning in de verkoop is gezet. De makelaar die de verkoop daadwerkelijk realiseert, ontvangt dan courtage. De man wil niet dat slechts één makelaar de woning mag verkopen, omdat hij dan vreest dat de woning niet daadwerkelijk verkocht wordt of dat een lagere verkoopprijs wordt gerealiseerd. De vrouw betwist dat het de praktijk in Spanje zou zijn dat meerdere makelaars de woning tegelijkertijd aanbieden. De vrouw wil juist wel dat één makelaar de exclusieve opdracht krijgt om de woning te verkopen, gelet op het wantrouwen dat zij heeft jegens de man. Beide partijen geven te kennen dat een deel van de makelaardij in de omgeving waar de woning ligt, malafide is en beide partijen zijn daar beducht voor.
De rechtbank constateert dat beide partijen hebben nagelaten de rechtbank gemotiveerd te informeren over hoe een verkooptraject van onroerend goed in Spanje verloopt. Bij gebrek aan verdere informatie en gelet op het onderlinge wantrouwen tussen partijen en de stelling van beide partijen dat een deel van de makelaardij in de omgeving waar de woning ligt, malafide is, ziet de rechtbank geen heil in het voorstel van de man dat iedere makelaar tot verkoop van de woning mag overgaan. De rechtbank zal dan ook het voorstel van de vrouw volgen dat één makelaar opdracht krijgt de verkoop van de woning ter hand te nemen.
2.6.17.
De rechtbank zal de wijze van verdeling van de woning als volgt gelasten:
  • bepaalt dat de woning aan derden dient te worden verkocht en veroordeelt partijen tot medewerking aan het verkooptraject als volgt;
  • bepaalt dat de man en de vrouw ieder een makelaar dienen aan te wijzen binnen twee weken na datum van deze beschikking;
  • bepaalt dat beide aangewezen makelaars een derde makelaar aanwijzen die het verkooptraject van de woning ter hand zal nemen (hierna: de verkoopmakelaar);
  • bepaalt dat partijen gehouden zijn binnen twee weken na aanwijzing de verkoopmakelaar een verkoopopdracht te geven tegen een door partijen in onderling overleg overeen te komen vraag- en laatprijs;
  • bepaalt dat, indien partijen niet uiterlijk binnen de termijn van twee weken er in slagen om gezamenlijk de vraag- en laatprijs te bepalen, de verkoopmakelaar de verkoop- en laatprijs bindend zal vaststellen;
  • bepaalt dat partijen gehouden zijn alle medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning tegen de door de verkoopmakelaar bindend vastgestelde vraag- en laatprijs;
  • bepaalt dat alle kosten die gepaard gaan met de verkoop van de woning door partijen gezamenlijk, ieder bij helfte, worden gedragen;
  • bepaalt dat het saldo van de persoonlijke lening bij Deutsche Bank met nummer [nummer 8] per datum levering van de woning aan de koper(s) wordt afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
  • bepaalt dat het saldo van het doorlopend krediet bij de Rabobank met nummer [nummer 7] per datum levering van de woning aan de koper(s) wordt afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
  • het saldo van de verkoopopbrengst minus het saldo van hypothecaire geldlening, minus het saldo van voornoemde persoonlijke lening en voornoemd doorlopend krediet, minus de verkoopkosten wordt tussen partijen bij helfte verdeeld.
2.6.18.
Inboedel
De man stelt dat de inboedel moet worden verkocht gelijktijdig met de echtelijke woning.
De vrouw stelt dat enkel de bedden nog kunnen worden verkocht. De overige inboedel is door haar al verkocht om kosten van levensonderhoud te kunnen voldoen.
2.6.19.
De rechtbank overweegt dat vast staat dat behoudens twee bedden er geen inboedel meer aanwezig is die voor verdeling in aanmerking komt. Partijen zijn op de mondelinge behandeling niet tot een vergelijk gekomen. Dit brengt met zich mee dat de opbrengst van de door de vrouw verkochte inboedel tussen partijen moet worden verdeeld. Dat de vrouw de opbrengst heeft besteed is in het kader van een verdeling niet relevant.
De rechtbank is niet geïnformeerd over de omvang van de gezamenlijke inboedel, zodat de rechtbank niet in staat is om een waarde te bepalen van de verkochte goederen en ook niet in staat is de hoogte van een eventuele overbedelingsvordering te bepalen. Dat zullen partijen zelf moeten doen.
2.6.20.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank de wijze van verdeling van de inboedel zal bepalen, als volgt:
  • de twee bedden worden verkocht als onderdeel van de verkoop van de echtelijke woning, waardoor de opbrengst tot uitdrukking zal komen in de verkoopopbrengst van de woning;
  • de opbrengst van de al verkochte gemeenschappelijke inboedelgoederen moet tussen partijen worden verdeeld.
2.6.21.
Gezamenlijke bankrekening Rabobank
Partijen zijn het er over eens dat een positief saldo van de bankrekening Rabobank met nummer [nummer 4] per datum indiening van het verzoek tot echtscheiding tussen partijen wordt verdeeld en dat een eventueel negatief saldo per die datum door ieder voor de helft wordt gedragen.
2.6.22.
Gezamenlijke bankrekening Deutsche Bank
Partijen zijn het er over eens dat de bankrekening bij Deutsche Bank met nummer [nummer 5] wordt opgeheven na verkoop van de woning. Een positief saldo op deze rekening per datum verkoop woning wordt tussen partijen verdeeld en een negatief saldo per datum verkoop woning wordt door ieder voor de helft gedragen.
2.6.23.
Persoonlijke lening Deutsche Bank, nummer [nummer 8]
Op de mondelinge behandeling hebben beide partijen verklaard dat er na de peildatum geen bedragen meer zijn opgenomen en dat er alleen aflossingen zijn voldaan. Partijen zijn het er over eens dat het saldo per datum levering van de woning aan de koper(s) wordt afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning, zoals hiervoor al is overwogen.
2.6.24.
Doorlopend krediet Rabobank, nummer [nummer 7]
Tussen partijen is niet in geschil dat het doorlopend krediet is gebruikt voor de aankoop van de echtelijke woning. Partijen zijn het er over eens dat het saldo van het doorlopend krediet per datum levering van de woning aan de koper(s) wordt afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning, zoals hiervoor al is overwogen.
De vrouw vraagt vergoeding voor de helft van de voldane aflossingen die zij sinds
[datum] heeft voldaan. De man erkent dat hij dit dient te voldoen, maar de vrouw dient ook de kosten voor de helft te dragen die de man met betrekking tot de woning heeft gemaakt. Op de mondelinge behandeling hebben partijen de afspraak gemaakt dat na levering van de woning aan de koper(s) er een overzicht zal worden gemaakt van bedragen die partijen over en weer wat betreft de lasten van de echtelijke woning hebben voldaan, zodat bedragen kunnen worden verrekend. De aflossingen zullen daarin meegenomen worden, zodat van de rechtbank op dit punt afzonderlijk geen beslissing meer nodig is. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
2.6.25.
Vervoermiddelen
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van de volgende vervoermiddelen::
  • een tweetal fietsen;
  • een aanhangwagen;
  • een scooter [merk] ;
  • een [merk en type] , kenteken [00-AB-CD] .
Fietsen
Het verzoek van de man om aan ieder van partijen toe te delen de fiets die hij/zij gewoonlijk gebruikte, is door de vrouw niet weersproken. De rechtbank beslist overeenkomstig het verzoek van de man.
Auto
De man verzocht aanvankelijk om de auto voor een bedrag van € 500,00 aan hem toe te delen. Op de mondelinge behandeling stelt de man dat de auto door hem is verkocht voor € 100,00 omdat de auto niet APK goedgekeurd kon worden. De vrouw heeft deze stellingen van de man niet dan wel onvoldoende betwist. De rechtbank is van oordeel dat een toedeling van de auto aan de man niet langer mogelijk is, nu de auto is verkocht. De man dient echter wel de opbrengst van de auto met de vrouw te delen. De vrouw komt dan ook een bedrag van € 50,00 toe.
Scooter [merk]
De man verzoekt de scooter aan hem toe te delen tegen een waarde van € 200,00. De vrouw is akkoord met toedeling van de scooter aan de man. Zij stelt echter dat de waarde van de scooter op € 400,00 moet worden gesteld, omdat zij er geen gebruik van kan maken.
De rechtbank overweegt dat noch de man, noch de vrouw de gestelde waarde onderbouwt. Het enkele feit dat de vrouw geen gebruik kan maken van de scooter brengt niet met zich mee dat aan de scooter een hogere waarde moet worden toegekend. De rechtbank zal gelet op de niet onderbouwde stellingen van partijen over de waarde van de scooter, de waarde van de scooter bepalen op een bedrag in het midden, te weten € 300,00. De rechtbank deelt de scooter toe aan de man tegen een waarde van € 300,00, zodat de man aan de vrouw een bedrag van € 150,00 dient te voldoen.
Aanhangwagen
De man verzoekt de aanhangwagen aan hem toe te delen tegen een waarde van
€ 200,00. De vrouw stelt dat de aanhangwagen is verkocht ter voldoening van kosten.
De rechtbank overweegt dat de verkoop van de aanhangwagen door de vrouw niet is betwist door de man. Toedeling van de aanhangwagen aan de man is dan ook niet meer mogelijk. De waarde van de aanhangwagen is door de vrouw niet dan wel onvoldoende weersproken. Een lagere verkoopopbrengst dan de door de man gestelde waarde wordt door haar niet gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw aan de man een bedrag van € 100,00 dient te voldoen.
2.7.
Eigenaarslasten woning Spanje
2.7.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de woning is overwogen en geoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het verzoek wat betreft de eigenaarslasten een persoonlijk recht dat partijen alleen jegens elkaar geldend kunnen maken. De rechtbank heeft rechtsmacht om over het verzoek te oordelen en past Nederlands recht toe op het verzoek.
2.7.2.
De vrouw stelt dat partijen ieder een gelijk aandeel in de woning hebben en om die reden ook gezamenlijk moeten bijdragen naar evenredigheid van dat aandeel in de uitgaven die ten behoeve van de woning zijn verricht. De vrouw stelt dat zij vanaf [datum] alle lasten van de woning zelf heeft gedragen. Zij verzoekt te bepalen dat de man de volgende lasten voor de helft dient te dragen:
  • gemeentelijke belastingen € 782,17;
  • vaste energiekosten € 142,67 (12 x € 12.97);
  • reparatie boiler € 76,07;
  • opstalverzekering € 241,50.
2.7.3.
De man voert verweer. Hij erkent dat de lasten tot en met [datum] uit zijn inkomen zijn voldaan. Vanaf [datum] heeft de vrouw de lasten voldaan van de gemeenschappelijk rekening bij de Rabobank. Als dat niet zo is dan heeft de vrouw ten onrechte de lasten voldaan van zijn bankrekening en moet de vrouw alsnog de helft van de lasten dragen.
Op de mondelinge behandeling heeft de man erkent dat hij gehouden is om de eigenaarslasten voor de helft te dragen. De man stelt echter dat ook hij allerlei kosten voor de woning betaalt zoals de hypotheekrente en de aflossing, waarmee ook rekening moet worden gehouden.
2.7.4.
De rechtbank overweegt dat beide partijen stellen kosten voor de woning te hebben voldaan waarin de ander moet bijdragen. Dat ieder uiteindelijk de helft van alle kosten moet dragen, is niet in geschil. Een volledig overzicht van de kosten die zijn voldaan en nog voldaan moeten worden ontbreekt. Daarnaast ontbreken duidelijke afspraken mede ingegeven door het wantrouwen jegens elkaar.
Op de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat zij de lasten van de echtelijke woning vanaf datum indiening verzoekschrift tot aan de datum van levering van de woning aan de koper(s) ieder voor de helft zullen dragen en dat indien één van partijen in dit verband nog een bedrag aan de ander moet voldoen, dat bedrag in het kader van de verdeling van de verkoopopbrengst van de woning zal worden verrekend. Daartoe zal door de beide advocaten een overzichtslijst wordt gemaakt van deze lasten en door wie van partijen de lasten zijn voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze overeenstemming, het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen en zal hetgeen is overeengekomen opnemen in het dictum.
Houtkachel
2.7.5.
De vrouw stelt dat zij € 800,00 privégeld heeft benut voor de aanschaf van een houtkachel ten behoeve van de verwarming van de echtelijke woning. Deze kachel dient als de belangrijkste warmtebron voor de woning en de man dient de helft van de kosten te dragen, omdat sprake is van gemeenschappelijk eigendom van de woning.
2.7.6.
De man voert verweer. De man is primair van mening dat de kachel valt onder de gebruikerslasten van de woning en dat om die reden de kosten voor vervanging voor rekening van de vrouw alleen komen. Subsidiair is de man van mening dat de vrouw overleg had moeten plegen met hem. Meer subsidiair is de man van mening dat de kosten voor vervanging verrekend moet worden met andere eigenaarslasten die de man zelf heeft voldaan.
2.7.7.
De rechtbank overweegt dat de man niet betwist dat de vrouw uit privé-vermogen een bedrag van € 800,00 heeft voldaan voor de vervanging van de houtkachel. Hij betwist eveneens niet dat de houtkachel de belangrijkste warmtebron van de woning is. Een defect aan de houtkachel leidt dan ook naar het oordeel van de rechtbank tot een noodzakelijke uitgave ten behoeve van onderhoud en/of behoud van de woning die geen uitstel kan lijden. Daarbij is sprake van een beheershandeling die de vrouw zelfstandig kan verrichten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man de helft van de kosten van vervanging van de houtkachel moet dragen en hij aan de vrouw een bedrag van € 400,00 verschuldigd is.
2.8.
Gebruiksvergoeding
2.8.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de woning is overwogen en geoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het verzoek tot vaststellen van een gebruiksvergoeding een persoonlijk recht dat partijen alleen jegens elkaar geldend kunnen maken. De rechtbank heeft rechtsmacht om over het verzoek te oordelen en past Nederlands recht toe op het verzoek.
2.8.2.
De man verzoekt op grond van artikel 3:169 BW primair te bepalen dat de vrouw aan hem een gebruiksvergoeding van € 428,24 per maand voor het alleen gebruik van de echtelijke woning in Spanje verschuldigd is met ingang van [datum] .
Subsidiair verzoekt de man een gebruiksvergoeding van € 267,65 per maand met ingang van [datum] , althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen en met ingang van een datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de vrouw het alleen gebruik van de woning heeft en hij verstoken is van het gebruik. Hij heeft eigenaarslasten voldaan van zijn inkomen zonder dat hij gebruik kan maken van de woning. Daarnaast laat de man meewegen wat hij heeft aangevoerd omtrent het niet meewerken van de vrouw aan de verkoop van de woning; de man verzoekt een gebruiksvergoeding teneinde de vrouw ook te bewegen mee te werken aan de verkoop van de woning. De man stelt de schadeloosstelling op primair 4% van de overwaarde van de woning. Gelet op de huidige rentepercentages vindt de man dit redelijk. Subsidiair verzoekt de man een schadeloosstelling van 2,5% van de overwaarde.
2.8.3.
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man. De vrouw erkent dat zij de woning alleen bewoont, maar het feit dat de woning nog niet is verkocht aan derden is de man aan te rekenen. Daarbij merkt de vrouw op dat de man plots naar Nederland is vertrokken en haar zonder financiële middelen heeft achtergelaten. De vrouw had geen andere keuze dan in Spanje in de woning te blijven.
De vrouw verzet zich dan ook tegen een gebruiksvergoeding met terugwerkende kracht. Zo de rechtbank oordeelt dat de vrouw een gebruiksvergoeding verschuldigd is kan deze niet eerder ingaan dan per datum ontbinding huwelijk. Zolang het huwelijk niet is ontbonden blijft de man gehouden de vrouw het nodige te verschaffen. Subsidiair kan een vergoeding niet eerder ingaan dan per datum indiening verzoekschrift tot echtscheiding.
De vrouw stemt in met de berekeningswijze van de man op grond van gemis rendement, maar is het niet eens met de door de man gestelde percentages. De vrouw is van mening dat een percentage van 1,25 % van de overwaarde redelijk is.
2.8.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Algemeen uitgangspunt is dat artikel 3:169 BW mede de strekking heeft de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding.
De rechtbank volgt het verweer van de vrouw dat er geen reden is om nu een gebruiksvergoeding vast te stellen. De rechtbank overweegt daarbij dat het alleen gebruik van de woning door de vrouw noodgedwongen door de omstandigheden is ontstaan. Er is geen sprake van een verzoek tot het voortgezet gebruik van de woning op grond van artikel 1:165 BW en partijen hebben onderling ook geen regeling getroffen op grond van artikel 3:168 BW. Daarnaast heeft de man zelf verklaard dat hij de woning op 1 september 2021 definitief uit eigen beweging heeft verlaten. Hoewel partijen niet meer kunnen samenwonen heeft noch de man, noch de vrouw een exclusief gebruiksrecht jegens de ander verkregen. Beide partijen willen bovendien een snelle verkoop van de woning en de rechtbank zal ook bepalen dat partijen medewerking moeten verlenen aan de verkoop van de woning. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man om een gebruiksvergoeding te bepalen, afwijzen.
2.9.
Proceskosten
2.9.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen tot op heden de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd te [plaats] op
[huwelijksdatum] ;
verrekening
3.2.
bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 522,03 zal voldoen wat betreft de verrekening op grond van artikel 7, lid 2, van de huwelijkse voorwaarden;
verdeling gemeenschappelijke eigendom
3.3.
verklaart de man niet ontvankelijk ten aanzien van de verzoeken:
  • hem te machtigen de verkoop en levering van het pand met ondergrond voor rekening en risico van partijen tot stand te brengen;
  • te bepalen dat als de vrouw deze termijn laat verstrijken, de uitspraak dezelfde kracht heeft en in de plaats treedt van de voor het sluiten van de koopovereenkomst en passeren van de leveringsakten vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de vrouw, zodat het sluiten van de koopovereenkomst zal plaatsvinden door het aanhechten van de in deze te wijzen beschikking en levering zal plaatsvinden door inschrijving van de in deze te wijzen beschikking met de notariële akte in de daartoe bestemde openbare registers;
3.4.
verklaart de vrouw niet ontvankelijk ten aanzien van de verzoeken:
  • haar te machtigen om voor rekening en risico van beide partijen de woning te verkopen en te leveren aan derden tegen een laatprijs van € 335.000,00;
  • te bepalen dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend voor hetgeen in alle bovengenoemde veroordelingen is genoemd indien de man niet op eerste verzoek van de vrouw medewerking verleent en te bepalen dat deze uitspraak op grond van 3:300 lid 2 BW mede in de plaats zal treden van de door de notaris op te stellen akte van levering;
3.5.
gelast de wijze van verdeling van de woning staande en gelegen aan de [adres en plaats] Spanje als volgt:
  • bepaalt dat de woning aan derden dient te worden verkocht en veroordeelt partijen tot medewerking aan het verkooptraject als volgt;
  • bepaalt dat de man en de vrouw ieder een makelaar dienen aan te wijzen binnen twee weken na datum van deze beschikking;
  • bepaalt dat beide aangewezen makelaars een derde makelaar aanwijzen die het verkooptraject van de woning ter hand zal nemen (hierna: de verkoopmakelaar);
  • bepaalt dat partijen gehouden zijn binnen twee weken na aanwijzing de verkoopmakelaar een verkoopopdracht te geven tegen een door partijen in onderling overleg overeen te komen vraag- en laatprijs;
  • bepaalt dat, indien partijen niet uiterlijk binnen de termijn van twee weken er in slagen om gezamenlijk de vraag- en laatprijs te bepalen, de verkoopmakelaar de verkoop- en laatprijs bindend zal vaststellen;
  • bepaalt dat partijen gehouden zijn alle medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning tegen de door de verkoopmakelaar bindend vastgestelde vraag- en laatprijs;
  • bepaalt dat alle kosten die gepaard gaan met de verkoop van de woning door partijen gezamenlijk, ieder bij helfte, worden gedragen;
  • bepaalt dat het saldo van de persoonlijke lening bij Deutsche Bank met nummer [nummer 8] per datum levering van de woning aan de koper(s) wordt afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
  • bepaalt dat het saldo van het doorlopend krediet bij de Rabobank met nummer [nummer 7] per datum levering van de woning aan de koper(s) wordt afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
  • bepaalt dat het saldo van de verkoopopbrengst minus het saldo van hypothecaire geldlening, minus het saldo van voornoemde persoonlijke lening en voornoemd doorlopend krediet, minus de verkoopkosten tussen partijen bij helfte wordt verdeeld;
3.6.
stelt de verdeling van de overige gemeenschappelijke eigendom als volgt vast, dan wel gelast de wijze van verdeling daarvan:
  • de tot de inboedel behorende bedden worden verkocht als onderdeel van de echtelijke woning, waardoor de opbrengst tot uitdrukking zal komen in de verkoopopbrengst van de woning;
  • de opbrengst van de verkochte gemeenschappelijke inboedelgoederen moet tussen partijen worden verdeeld;
  • het saldo van gezamenlijke bankrekening Rabobank met nummer [nummer 5] per datum dat deze rekening wordt opgeheven wordt bij een positief saldo door partijen bij helfte verdeeld en bij een negatief saldo door partijen bij helfte gedragen;
  • het saldo van de gezamenlijke bankrekening Deutsche Bank met nummer [nummer 5] per datum levering van de echtelijke woning aan de koper(s) wordt bij een positief saldo door partijen bij helfte verdeeld en bij een negatief saldo door partijen bij helfte gedragen;
  • aan ieder van partijen wordt de fiets toebedeeld die bij hem / haar in gebruik is;
  • de man voldoet aan de vrouw een bedrag van € 50,00 ter verdeling van de verkoopopbrengst van de auto [merk en type] met kenteken [00-AB-CD] ;
  • de scooter [merk] wordt aan de man toebedeeld, waarbij de man aan de vrouw een bedrag van € 150,00 aan de vrouw moet voldoen ter verdeling van de waarde;
  • de vrouw voldoet aan de man een bedrag van € 100,00 ter verdeling van de verkoopopbrengst van de aanhangwagen;
3.7.
bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 400,00 dient te voldoen voor zijn aandeel in de kosten van vervanging van de houtkachel;
3.8.
verstaat dat partijen zijn overeengekomen dat zij de lasten van de echtelijke woning vanaf datum indiening verzoekschrift tot aan de datum van levering van de woning aan de koper(s) ieder voor de helft zullen dragen en dat indien één van partijen in dit verband nog een bedrag aan de ander moet voldoen, dat bedrag in het kader van de verdeling van de verkoopopbrengst van de woning zal worden verrekend;
3.9.
verklaart de beslissingen hiervoor genoemd onder 3.2., 3.5., 3.6., 3.7. en 3.8. uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure tot op heden draagt;
3.11.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.P.A. Wensink-Vergunst, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 28 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.