2.4Een rapport van MUMC forensische radiologie, professor dr. P.A.M. Hofman, d.d. 16 februari 2023;
3. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter openbare terechtzitting van deze rechtbank d.d. 22 november 2023.
Het oordeel van de rechtbank.
Het daderschap van verdachte staat niet ter discussie. Hij heeft bekend zijn moeder (‘best vaak’) met een mes te hebben gestoken, zijn broertje [getuige] heeft dit ook daadwerkelijk gezien en het aangetroffen sporenbeeld past onmiskenbaar bij het daderschap van verdachte.
Het slachtoffer is vervolgens overleden als gevolg van 53 of 54 steekletsels met perforatie van de borstholten, lever en nieren.
De vraag waar de rechtbank voor staat is of het feitencomplex als moord of als doodslag moet worden gekwalificeerd. Anders gezegd: heeft verdachte al dan niet met voorbedachte raad gehandeld.
De rechtbank stelt vast dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen ondubbelzinnige duidelijkheid over de exacte feitelijke toedracht en de onderliggende aanleiding van het steekincident geven. Zo staat bijvoorbeeld niet zonneklaar vast door welke deur verdachte de woning is binnen gegaan en evenmin het (tijds)verloop voorafgaande aan en tijdens het steekincident.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Toetsend aan de maatstaf voor het kunnen aannemen van voorbedachte raad en de onduidelijkheid over de toedracht en de aanleiding voor het steekincident, komt de rechtbank tot de conclusie dat groter gewicht moet worden toegekend aan de uit het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting gebleken contra-indicaties hiervoor. Op grond daarvan gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of hevige drift, waarbij hij geen mogelijkheden had voor het maken van relevante afwegingen en keuzes. Zo heeft verdachte verklaard ‘het kwam uit het niets’ en dit vindt ook bevestiging in de verklaring van [getuige] over een voorafgaande discussie en ruzie tussen verdachte en zijn moeder voordat hij het steekincident zag. De rechtbank neemt ook als vaststaand aan dat verdachte zelf geen mes naar de woning van zijn moeder heeft meegenomen. Daarnaast ziet de rechtbank aanwijzingen voor een plotselinge opwelling of hevige drift in de omstandigheid dat verdachte na het gewelddadige incident op de politie is blijven wachten en het grote aantal messteken.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte twee messen heeft gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank kan het gezien de aangetroffen situatie, namelijk een bebloed mes bij het slachtoffer, een heft op de keukenvloer en daarbij passend lemmet bij het slachtoffer, en het algehele sporenbeeld, redelijkerwijs niet anders zijn dan dat verdachte het slachtoffer met deze twee - qua grootte, vorm en type overeenstemmende - messen heeft gestoken. De rechtbank gaat dan ook uit van het scenario dat verdachte na het afbreken van het eerste mes een ander mes uit de keukenlade heeft gepakt waarmee hij verder op zijn moeder heeft ingestoken. Deze toedracht wordt ook niet door de bevindingen van de forensisch patholoog uitgesloten.
Dit scenario brengt de rechtbank echter niet tot een andere juridische beoordeling van het feitencomplex.
Kort en goed zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de primair tenlastegelegde moord.
De rechtbank acht daarentegen de subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen op grond van de hierna opgesomde bewijsmiddelen.
Gezien de bekennende proceshouding van verdachte en het standpunt van zijn raadsvouw volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde bij artikel 359, lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering en wel als volgt:
-een relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] d.d. 12 december 2022 (bron 1, p. 26-27);
-een relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] d.d. 10 december 2022 (bron 1, p. 18-19);
-een relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] d.d. 20 december 2022 (bron 1, p. 48-50);
-een verklaring van [getuige] d.d. 10 december 2022 (bron 1, p.134-137, p. 140)
-een relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 1] en [verbalisant 3] (bron 2.1);
-een relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] (bron 2.2);
-een schouwverslag (bron 2.3);
-een rapport forensische radiologie (bron 2.4);
-een rapport van het NFI, forensisch pathologisch onderzoek, van drs. D.J. Rijkend.d. 20
december 2022 (bron 1, p. 86-103);
-de bekennende verklaringen van verdachte d.d. 10, 11 en 28 december 2022 (bron 1,
p. 184, 191, 192, 205) en 23 november 2023 (bron 3).
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
subsidiair:
op 9 december 2022 te Asten [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door ongeveer 53 keer met messen in haar gezicht en hals en nek en buik(streek) en borst en rug en zij en schouders en arm te steken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
De raadsvrouw heeft op gronden als verwoord in haar schriftelijke pleitnota de volledige ontoerekenbaarheid van verdachte ten tijde van het steekincident en daarmee diens straffeloosheid bepleit.
De officier van justitie heeft het standpunt van de raadsvrouw weersproken. Zij heeft
hierbij gewezen op de valide onderbouwde conclusie van de hierna te noemen rapporteurs om verdachte als tenminste (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar te achten en in welk verband zij stellen dat een scenario van volledige ontoerekenbaarheid niet kan worden beargumenteerd. Volgens de officier van justitie is er dan ook sprake van een strafbare dader.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de raadsvrouw als een beroep op de schulduitsluitingsgrond ontoerekeningsvatbaarheid en overweegt als volgt.
In het Nederlands strafrecht is het uitgangspunt dat elke dader verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door hem of haar gepleegde strafbare feit. Een strafbaar feit kan daarom in beginsel aan de verdachte worden toegerekend. Daarop is echter een uitzondering. In artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap niet kan worden toegerekend.
Het gaat bij de ontoerekenbaarheid om een exceptie; een uitzondering op het uitgangspunt dat iemand die zich schuldig maakt aan een strafbaar feit daarvoor kan worden gestraft. Een dergelijke uitzondering kan niet licht worden aanvaard. Indien en voor zover aan een verdachte zijn daden verminderd zijn aan te rekenen, zal dit bij de strafoplegging als matigende omstandigheid gelden.
De vraag naar de toerekenbaarheid is een juridische vraag. Het gaat om het vaststellen van een strafuitsluitingsgrond en de vaststelling of aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, is een juridisch oordeel dat voorbehouden is aan de strafrechter. De strafrechter kan bij de beantwoording van deze vraag gebruik maken van adviezen van gedragsdeskundigen. De strafrechter heeft echter een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen. Aan de strafrechter komt een zekere beoordelings-vrijheid toe bij het waarderen van adviezen en het maken van een selectie daaruit.
Om ontoerekeningsvatbaarheid aan te kunnen nemen moet voldaan zijn aan drie vereisten. Er moet in de eerste plaats sprake zijn van een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap. In de tweede plaats moet er een causaal verband bestaan tussen genoemde stoornis, aandoening of handicap en het tenlastegelegde feit. Tot slot moet deze stoornis, aandoening of handicap zodanig zijn dat zij aan toerekening van het strafbare feit aan de dader in de weg staan.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte acht geslagen op de inhoud van het op 23 augustus 2023 door psychiater J.L.M. Dinjens, klinisch psycholoog M.M. van der Ploeg en forensisch milieuonderzoeker W. de Kruijf gezamenlijk uitgebrachte rapport omtrent verdachte.
Volgens de twee gedragsdeskundigen is bij verdachte sprake van een ongespecificeerde psychotische of schizofreniespectrumstoornis, licht verstandelijke beperking en een stoornis in cannabisgebruik. De licht verstandelijke beperking en de psychotische stoornis waren ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde zodanig beïnvloed dat dat mede daaruit verklaard kan worden, zo stellen deze rapporteurs. Zij komen uiteindelijk tot een beargumenteerd advies om verdachte het, thans bewezenverklaarde, feit tenminste in
(sterk) verminderde mate toe te rekenen. Voor wat betreft een scenario van volledige ontoerekeningsvatbaarheid rapporteren zij dat deze mogelijkheid niet volledig is uit te sluiten, maar onvoldoende kan worden onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat het advies van de deskundigen ten aanzien van de mate toerekeningsvatbaarheid wordt gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke motivering. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van deze valide redenering. De rechtbank neemt het advies omtrent de mate van toerekenbaarheid en de gronden waarop dit berust dan ook over en maakt die tot de hare.
Dat betekent dat de rechtbank tot het oordeel komt dat het feit aan verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
Het beroep van de raadsvrouw op (volledige) ontoerekeningsvatbaarheid wordt daarmee verworpen. Dat een dergelijk scenario volgens de rapporteurs niet volledig is uit sluiten blijft bij gebreke van een sluitende onderbouwing een theoretische mogelijkheid die onvoldoende gewicht in de schaal legt ten opzichte van de hiervoor genoemde valide redenering die leidt tot de conclusie dat wel sprake is van enige mate van toerekening.
Deze conclusie heeft tot gevolg dat de verdachte wel strafbaar is, omdat - ook overigens - geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.(bijlage)
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in haar schriftelijke requisitoir tot een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (niet gemaximeerd) gerekwireerd. Zij heeft de rechtbank hierbij verzocht een advies als bedoeld in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht op te nemen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft op gronden als verwoord in haar schriftelijke pleitnota een terbeschikkingstelling met dwangverpleging en - indien aan de orde - een zo kort mogelijke gevangenisstraf bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn moeder op zeer gewelddadige wijze van het leven beroofd, door haar vele malen met een mes te steken; in haar gezicht, hals, nek, buik(streek), borst, rug, zij, schouders en arm. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent. Hij heeft haar gedood in haar eigen huis, waar zij zich veilig mocht wanen. Het is onvoorstelbaar wat voor angst en pijn het slachtoffer in de laatste momenten van haar leven moet hebben gehad.
Het handelen van de verdachte heeft voor de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar verdriet veroorzaakt. Dit geldt in het bijzonder voor de kinderen van het slachtoffer - de broers en zus van verdachte - maar uiteraard ook voor alle verdere naaste familie, vrienden en bekenden. Uit de namens de nabestaanden ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt dat de schok en het verdriet van het plotselinge en gewelddadige overlijden van het slachtoffer wordt afgewisseld met grote zorgen over het welzijn van verdachte. In plaats van afstraffing hebben zij de uitdrukkelijke wens geuit dat de verdachte de juiste zorg krijgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting zijn spijt betuigd jegens de nabestaanden van het slachtoffer. Hoewel de rechtbank in die zin de proceshouding van de verdachte positief waardeert, kan geen enkele spijtbetuiging, straf of maatregel het onbeschrijfelijke leed en verdriet van de nabestaanden verzachten. Niets brengt hun geliefde immers terug.
De straf
Op doodslag stond tot 1 juli 2023 als strafmaximum een gevangenisstraf van 15 jaar. Dit strafmaximum is vanaf 1 juli 2023 verhoogd tot een gevangenisstraf van 25 jaar. De rechtbank gaat bij de strafoplegging uit van het ten tijde van het gepleegde feit geldende strafmaximum van 15 jaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Dit betekent dat naast het eventueel opleggen van een maatregel, ook ruimte is voor vergelding in de vorm van een straf. Ook betekent dit dat verdachte in sterk verminderde mate verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn gedrag, hetgeen leidt tot een lagere strafoplegging. Daarbij komt dat verdachte het door hem gepleegde strafbare feit van aanvang af heeft bekend en ook verder zijn volledige medewerking aan het onderzoek heeft verleend. Voorts is verdachte zelf ook getroffen door de gevolgen van het door hem gepleegde strafbare feit, in die zin dat ook hij zelf zijn moeder de rest van zijn leven moet missen en verder moet leven in de wetenschap dat hij zijn moeder heeft gedood. In strafmatigende zin wordt tot slot in aanmerking genomen dat de verdachte - zoals hierna zal worden overwogen - een TBS-maatregel zal worden opgelegd.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 24 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte al eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, zij het voor minder ernstige feiten.
Hoewel de op te leggen straf fors lager ligt dan de straf die normaliter voor een dergelijk feit wordt opgelegd, doet de duur van deze gevangenisstraf naar het oordeel van de rechtbank in dit geval recht aan de ernst van het feit en wordt daarnaast voldoende ruimte geboden voor het effectief opleggen van een TBS-maatregel. De rechtbank zal daarom een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf.
Alles afwegende - en met inachtneming van straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en met name de jeugdige leeftijd van verdachte - is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar. De tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht zal van deze straf worden afgetrokken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De maatregel
De rechtbank acht oplegging van de (ongemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging mogelijk en noodzakelijk op grond van het volgende. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging één van de zwaarste en meest ingrijpende maatregelen is die het Nederlandse strafrecht kent en dat deze maatregel pas moet worden opgelegd als minder ingrijpende interventies niet passend zijn.
Op 23 augustus 2023 hebben psychiater J.L.M. Dinjens, klinisch psycholoog M.M. van der Ploeg en forensisch milieuonderzoeker W. de Kruijf een gezamenlijk rapport omtrent verdachte uitgebracht. Hierin is onder meer het volgende gesteld:
‘Er lijkt vooral sprake te zijn geweest van een multifactorieel complex samenspel tussen stoornis gebonden factoren, waaronder de psychotische problematiek, maar ook de verstandelijke beperking en daarmee samenhangend geringe impulscontrole, tekortschietende emotieregulatie en beperkte probleemoplossende vermogens, als ook de situatieve factoren, zoals de jarenlang bestaande verstoorde relatie met moeder en de problemen in het stamgezin.
(…)
Alles bijeengenomen behaalt betrokkene een totaalscore die valt in de categorie van een matig-hoog recidiverisico, echter, meerdere klinische items konden niet worden gescoord vanwege gebrek aan informatie hierover.
(…)
De vastgestelde problematiek bij betrokkene is complex en met elkaar verweven. Er is sprake van zowel een verstandelijke beperking, als psychotische kwetsbaarheid en misbruik van middelen. In het onderhavige onderzoek is gebleken dat betrokkene structureel medicamenteuze behandeling behoeft voor zijn psychotische problematiek en dat er sprake is van wisselend en zorgmijdend gedrag, de beperkte leerbaarheid en gebrekkig probleeminzicht, hetgeen langdurige behandeling behoeft in een strak juridisch kader. Uit de beschikbare dossierinformatie wordt duidelijk dat betrokkene eerder onvoldoende in staat was om zich te houden aan de gestelde voorwaarden van eerder opgelegde justitiële kaders, waardoor een tbs met voorwaarden niet haalbaar wordt geacht.
Tijdens de klinische fase zal er in eerste instantie dienen te worden ingestoken op een adequate instelling op antipsychotische medicatie, bij voorkeur in depotvorm. Ook zal er nadrukkelijk aandacht dienen te zijn voor het verder uitwerken en analyseren van het delictscenario en de daaraan gekoppelde risicofactoren, waaronder het gebruik van middelen. Van belang is in de behandeling aan te sluiten op het sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau van betrokkene bij het aanleren van vaardigheden die bijdragen aan het verbeteren van de impulscontrole en het reguleren van emoties. Copingvaardigheden dienen te worden uitgebreid waarbij tevens aandacht bestaat voor behandeling van de aanwezige hechtingsproblematiek, dit vanuit het perspectief van het niveau van functioneren. Hierin dient bij de selectie van de kliniek nadrukkelijk rekening mee te houden. Na de klinische fase, zal betrokkene naar verwachting, nog langere tijd dienen te worden ingebed in een externe structuur, met een grote mate van toezicht en begeleiding. Voor verdere resocialisatie is het advies om in te steken op een passende prothese die voldoende rekening houdt met de cognitieve en adaptieve (on)mogelijkheden van betrokkene.
(…)
Onderzoeker adviseren Uw rechtscollege tot het opleggen van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Een langdurige klinische behandeling en inbedding in externe structuur wordt noodzakelijk geacht om de risico’s te beteugelen. Een behandeling in een voorwaardelijk kader wordt als niet haalbaar ingeschat, onder meer vanwege de aard en ernst van de psychopathologie, het zorgmijdende en wisselvallige gedrag, de beperkte leerbaarheid, het gebrekkige probleeminzicht en het eerder schenden van voorwaarden.’
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over. Met de deskundigen
en overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het hierna te kwalificeren feit betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts is vastgesteld dat tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Tot slot merkt de rechtbank op dat het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
Aanvang tbs
Een belangrijke wettelijke onderverdeling van sancties is die in straffen enerzijds en maatregelen anderzijds. De terbeschikkingstelling met dwangverpleging is geen straf, maar een maatregel. Door de erbij behorende detentie heeft de tbs ontegenzeglijk mede een punitief karakter voor de veroordeelde, maar dat doet er niet aan af dat de tbs met dwangverpleging in de eerste plaats en vooral een maatregel is die ertoe strekt de maatschappij te beschermen. Die bescherming vindt deels plaats door de detentie (een recidivegevaarlijk geachte persoon wordt van de maatschappij weggehouden), en deels door de behandeling (de behandeling vermindert het recidiverisico, niet zelden tot een zodanig niveau dat invrijheidstelling verantwoord is). Een geslaagde tbs-behandeling is niet alleen in het belang van de maatschappij, maar vanzelfsprekend ook in het belang van de veroordeelde zelf.
De noodzaak van behandeling staat gezien het voorgaande vast. De kans op een succesvolle en dus effectieve behandeling neemt echter af bij een langere duur van de detentie. De rechtbank ziet daarom aanleiding om op basis van het gestelde in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de Minister ten aanzien van de executievolgorde te adviseren de tbs-maatregel niet later te executeren dan nadat verdachte twee jaar van de opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten, en dus eerder dan na afloop van de gevangenisstraf.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 1] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de gehele toewijzing van de vordering met toekenning van de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, te weten € 4.248,65, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2022 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [zus van verdachte] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de gehele toewijzing van de vordering met toekenning van de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, te weten: € 17.500,00
aan immateriële schade (affectieschade, meerderjarig uitwonende dochter van het slachtoffer) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2022 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [zoon van slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de gehele toewijzing van de gevorderde immateriële schade en - in algemene termen - een gedeeltelijke toewijzing van de materiële schade gevorderd, telkens met toekenning van de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de gevorderde materiële schade is een beperkte toewijzing bepleit, te weten de kosten die zien op het jaar 2023 zoals omschreven onder posten 1 t/m 4. Voor wat betreft de onder post 5 omschreven toekomstige schade zou de benadeelde partij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat de behandeling van dit met vele onzekerheden omgeven deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de vordering voor wat betreft immateriële schade (affectieschade, meerderjarig thuiswonende zoon van het slachtoffer) in haar geheel toewijsbaar, te weten: € 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2022 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank acht de vordering voor wat betreft materiële schade toewijsbaar voor zover deze schade ziet op gederfde kosten levensonderhoud voor het jaar 2023 zoals omschreven onder posten 1 t/m 4 en inhoudende € 6.908,23, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2022 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de onder post 5 opgevoerde toekomstige materiële schade. Toekomstige schade kan op grond van artikel 6:105 BW “na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden”. Dat kan echter alleen als voldoende concreet onderbouwd wordt dat deze schade ook daadwerkelijk zal worden geleden. Naar het oordeel van rechtbank is dit deel van de vordering - gericht op toekomstige schade tot en met januari 2027 - met dusdanig veel onzekere factoren omgeven, dat dit thans met geen enkele zekerheid is vast te stellen of te schatten en dus aan toewijzing in de weg staat. De begroting van deze toekomstige schade kan hierdoor niet bij voorbaat geschieden. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 60a, 287 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.