ECLI:NL:RBOBR:2023:5610

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
71/248205-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen in het kader van drugshandel; vrijspraak voor voorbereidingshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen en voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 april 2020 een bedrag van € 60.000,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat zijn handelingen direct verband hielden met de productie van drugs. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een uitgebreid onderzoek, waarbij meerdere zittingen hebben plaatsgevonden. De verdachte heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de criminele herkomst van het geld en dat hij slechts klusjes voor medeverdachten heeft uitgevoerd. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71.248205.21
Datum uitspraak: 29 november 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1974] ,
wonende te [adres 1] .

1.Algemene inleiding.

Op 19 juni 2020 bleek uit informatie van de Dienst Landelijke Informatie Organisatie (DLIO) van de Landelijke Eenheid van de politie dat een Mexicaanse burger woonachtig in Den Haag op zoek zou zijn naar een loods in het buitengebied van Nederland om een drugslab op te zetten. Naar aanleiding van deze informatie werd diezelfde dag een onderzoek opgestart onder de naam 26Inn.
Uit onderzoeksbevindingen is gebleken dat de persoon uit de DLIO informatie [medeverdachte 1] zou zijn. Op basis van observaties, taps en het ontsleutelen van cryptoberichten zijn in het onderzoek 26Inn meerdere drugslabs in beeld gekomen en meerdere verdachten aangemerkt die volgens het Openbaar Ministerie strafbare betrokkenheid hebben gehad bij de grootschalige synthetische drugsproductie. Deze drugslabs zouden metamfetamine hebben geproduceerd. Deze drug wordt ook wel ‘ice’ of ‘crystal meth’ genoemd. De locaties van deze drugslabs waren Moerdijk, Drempt, Willemsoord, Arnhem en Hauwert.
Het onderzoek 26Inn richt zich met name op de organisatie achter deze drugslabs, al worden in dit onderzoek ook verdachten vervolgd die zelf als laborant zouden hebben gewerkt. Ook wordt een aantal verdachten vervolgd voor het misdrijf witwassen, al dan niet op basis van een specifiek gronddelict.
In het onderzoek 26Inn zijn de volgende verdachten aangemerkt: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [verdachte] en [medeverdachte 7] . Ook [medeverdachte 1] wordt als verdachte aangemerkt, maar is tot op heden niet aangehouden. Om die reden is hij in onderzoek 26Inn niet vervolgd.
De rechtbank zal in dit vonnis eerst aandacht besteden aan enkele formaliteiten, waarna zij in hoofdstuk 5 de vraag zal bespreken of de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. In hoofdstuk 6 zal de bewezenverklaring volgen en in de hoofdstukken 7 en 8 de vraag of dat wat bewezen is ook strafbaar is en of verdachte strafbaar is. In hoofdstuk 9 wordt aandacht besteed aan de vraag wat een passende straf is. Na nog een hoofdstuk over de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen volgt de uitspraak.

2.Het onderzoek ter terechtzitting.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 december 2021, 30 juni 2022, 7 juli 2022, 18 september 2023, 19 september 2023, 20 september 2023, 26 september 2023 en 15 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (hierna ook: het Openbaar Ministerie) en van wat door [verdachte] en zijn advocate, mr. S.J. van der Aart, naar voren is gebracht.
De zaak tegen verdachte heeft de rechtbank (grotendeels) gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten in het onderzoek 26Inn: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] .

3.De beschuldigingen in de tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 november 2021. Op vordering van het Openbaar Ministerie is de tenlastelegging op de terechtzitting van 30 juni 2022 gewijzigd.
Aan [verdachte] is (na de wijziging) ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort weergegeven:
het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, in de periode van 27 maart 2020 tot en met 14 september 2021 in ’s-Gravenhage/ Achter-Drempt/ Boskoop/ Willemsoord/ en/of andere plaatsen in Nederland;
het in vereniging (gewoonte)witwassen van geldbedragen (tot een totaalbedrag van € 165.000,-), in dezelfde periode en plaatsen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

4.De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en het Openbaar Ministerie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

5.Beslissingen over het bewijs.

In dit hoofdstuk zal de rechtbank beoordelen of zij de in de tenlastelegging neergelegde beschuldigingen tegen [verdachte] wettig en overtuigend bewezen acht. Allereerst zal de rechtbank kort stilstaan bij de identificatie van twee EncroChat-gebruikers. Vervolgens zal de rechtbank de bewijsvraag bespreken ten aanzien van het witwassen en de voorbereidingshandelingen.
Bij de bespreking van de bewijsvraag zal na een korte inleiding eerst het standpunt van het Openbaar Ministerie en daarna het standpunt van de verdediging worden samengevat, gevolgd door het oordeel van de rechtbank. Daarbij zal de rechtbank in voetnoten verwijzen naar de gebruikte bewijsmiddelen.
De rechtbank bezigt voor het bewijs het algemeen dossier (hierna: AD), zaaksdossier 1 (hierna: ZD1) en de verschillende persoonsdossiers (hierna: PD) die zijn opgemaakt ten aanzien van de verdachten. De zaaksdossiers zijn onderdeel van een dossier bestaande uit negen zaaksdossiers opgemaakt ter zake onderzoek 26Inn met onderzoeksnummer LERCE20007. Wanneer wordt verwezen naar:
  • AD wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-208, opgemaakt en gesloten d.d. 8 maart 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 55, bijlagen pag. 1 t/m 748;
  • 1e aanvulling AD, wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-208-1, opgemaakt en gesloten d.d. 17 mei 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 21, bijlagen pag. 749 t/m 1097;
  • ZD1 wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-258, opgemaakt en gesloten d.d. 17 februari 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 43, bijlagen pag. 1 t/m 433. Dit zaaksdossier bevat tevens als losse bijlage het deelonderzoek 26Lindale, relaas pag. 1 t/m 23, bijlagen pag. 1 t/m 248 en losse NFI-rapporten en uitspraken van de Rechtbank Oost-Brabant en het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch;
  • PD [medeverdachte 1] wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-607, opgemaakt en gesloten d.d. 2 maart 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 7, bijlagen pag. 1 t/m 169;
  • PD [medeverdachte 1] wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-605, opgemaakt en gesloten d.d. 2 maart 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 4, bijlagen pag. 1 t/m 87;
  • PD [medeverdachte 3] wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-604, opgemaakt en gesloten d.d. 8 maart, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 7, bijlagen pag. 1 t/m 232, en de 1e aanvulling LERCE20007-604-1, opgemaakt en gesloten d.d. 17 mei 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 5, bijlagen pag. 1 t/m 63.
5.1.
Identificatie gebruikers EncroChat.
Voor de bewijsvoering is onder meer van belang de inhoud van ter beschikking gekomen berichtenverkeer in onderzoek 26Inn. In 26Inn zijn EncroChat-berichten opgenomen. De rechtbank zal in dit deelhoofdstuk de identificaties van EncroChat-gebruikers in onderzoek 26Inn bespreken, voor zover noodzakelijk in de zaak van [verdachte] .
5.1.1.
[medeverdachte 2] .
EncroChat-account Pablo-icecobar.
Op 13 april 2020 stuurde Pablo-icecobar een foto van een Belgisch ID-bewijs op naam van [medeverdachte 2] aan EncroChat-account Diorprada, waarop hij aangaf dat Diorprada die direct van zijn telefoon moest verwijderen. Op 20 april 2020 stuurde Pablo-icecobar aan Diorprada: ‘I am [medeverdachte 2] I can do labs wherever I want if’. [1] In zijn verhoor bij de politie heeft [medeverdachte 2] erkend dat hij de gebruiker was van het account Pablo-icecobar, maar gaf hij aan dit te delen met zijn broer [medeverdachte 1] . [2] Nu alle berichten van Pablo-icecobar aan niet Spaanstaligen in het Engels zijn geschreven en Jorge geen Engels spreekt, [3] acht de rechtbank deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank stelt dan ook vast dat [medeverdachte 2] de gebruiker was van het account Pablo-icecobar.
5.1.2.
[medeverdachte 3] .
EncroChat-account Doctortattoo.
De telefoon van de gebruiker van het EncroChat-account is geregeld aangestraald op zendmasten in de gemeente Boskoop. Op 19 april 2020 straalde het toestel aan rondom de Halve Raak in Boskoop. Doctortattoo chatte toen: ‘
10 ijs kan ik sws weg doen.. En ga nu naar me ouders ben rond 16.00 weer terug.. Nee woon in boskoop 20 min vanaf den haag ben verhuist’en ‘
[adres 2] , boskoop is niet exacte nummer. Als je daar bent tekst me loop ik naar de oprit.’ Uit GBA informatie volgt dat [medeverdachte 3] woonachtig was aan de [adres 3] in Boskoop. Het account Doctortattoo is door andere gebruikers opgeslagen onder de namen ‘ [alias] ’ en ‘den haag’. Op 4 april 2020 stuurt Doctortattoo aan Alarmedorca een foto van een deel van de inrichting van een woning en schrijft daarbij ‘Kom net thuis’. Op 12 juli 2021 is door de politie een foto gemaakt van de woonkamer van [medeverdachte 3] . Deze foto komt overeen met de inrichting op de foto die Doctortattoo op 4 april 2020 verzond. [4]
De rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat bovenvermelde accounts door een ander dan de geïdentificeerde gebruiker werden gebruikt.
5.1.3.
Unieke gebruikers.
De rechtbank zal hierna bij de bespreking van de feiten telkens de eigen naam van de geïdentificeerde gebruiker weergeven.
5.2.
Voorbereidingshandelingen en witwassen.
5.2.1.
Inleiding.
Onder feit 1 wordt [verdachte] verweten dat hij zich in de periode van 27 maart 2020 tot en met 14 september 2021 samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor het plegen van Opiumwetdelicten met betrekking tot harddrugs.
Onder feit 2 wordt verdachte [verdachte] verweten dat hij zich in de periode van 27 maart 2020 tot en met 14 september 2021 heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen met betrekking tot een drietal geldbedragen; te weten op 6 april 2020 een bedrag van € 60.000,-, op 7 april 2020 een bedrag van € 45.000,- en omstreeks 28/29 april 2020 een bedrag van € 60.000,-.
5.2.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1. Hoewel niet blijkt dat [verdachte] in drugslabs is geweest, heeft hij ten behoeve van die productie in de labs als chauffeur laboranten vervoerd, boodschappen gedaan en geldbedragen vervoerd. [verdachte] had ook wetenschap dat hij zo bijdroeg aan de verwezenlijking van drugsproductie. Voor het vervoeren van chemicaliën ontbreekt het bewijs, zodat [verdachte] op dat onderdeel vrijgesproken dient te worden.
Die hiervoor genoemde wetenschap baseert het Openbaar Ministerie gedeeltelijk op wat blijkt uit de verdenking onder feit 2, die het Openbaar Ministerie gedeeltelijk bewezen acht. Op 6 april 2020 heeft [verdachte] een tas met een geldbedrag vol contanten opgehaald en afgeleverd. Hij heeft daarmee crimineel geld voorhanden gehad en overgedragen. De twee andere ten laste gelegde handelingen met betrekking tot grote bedragen acht het Openbaar Ministerie niet bewezen.
5.2.3.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor beide feiten (gedeeltelijk) vrijspraak moet volgen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging een integrale vrijspraak bepleit. [verdachte] heeft weliswaar bepaalde klusjes en opdrachten voor [medeverdachte 6] uitgevoerd, maar bewijs dat hij opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) had op het gronddelict, te weten de productie van harddrugs, is niet gebleken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde bedragen die samenhangen met 7 april 2020 en 28/29 april 2020 aangesloten bij het standpunt van het Openbaar Ministerie. De verdediging heeft ten aanzien van het eerste bedrag een partiële vrijspraak bepleit. [verdachte] had van [medeverdachte 6] gehoord dat hij bij een supermarkt een tas moest ophalen. Uiteindelijk bleek de tas geen boodschappen maar geld te bevatten. Hier is [verdachte] van geschrokken. Uit het dossier blijkt slechts dat [verdachte] dit bedrag voorhanden heeft gehad, maar niet dat hij enige verhullingshandeling heeft gepleegd. Gelet op de omvang van het bedrag had [verdachte] moeten vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Daarmee kan van feit 2 slechts het eerste gedachtestreepje en hetgeen is opgesomd onder b. bewezen worden.
5.2.4.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal eerst feit 2 bespreken, mede omdat het Openbaar Ministerie zich bij feit 1 ten aanzien van de wetenschap van verdachte baseert op hetgeen onder feit 2 is ten laste gelegd.
5.2.4.1.
Feit 2 – witwassen.
Op 5 april 2020 stuurt [medeverdachte 3] (die, zoals hiervoor reeds uiteengezet als de gebruiker van het EncroChat-account Doctortattoo is geïdentificeerd) een bericht aan [medeverdachte 2] (die, zoals hiervoor reeds uiteengezet als de gebruiker van het EncroChat-account Pablo-icecobar is geïdentificeerd) met de mededeling dat [medeverdachte 2] de volgende dag zijn chauffeur kan sturen omdat hij ‘60k klaar heeft’ voor [medeverdachte 2] . [5] Uit diezelfde chatsessie blijkt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] volop spreken over de productie van drugs in labs en de daarmee samenhangende opbrengsten. [6] De volgende dag, op 6 april 2020 om 8:11 uur vraagt [medeverdachte 2] hoe laat [medeverdachte 3] de chauffeur wil voor het geld. [medeverdachte 3] antwoordt dat hij hem graag aan het eind van de dag wil en geeft als plaats van ontmoeting de Hoogvliet supermarkt in Boskoop, aan de Goudse Rijweg 83. [7]
Om 15:03 uur laat [medeverdachte 2] weten dat zijn chauffeur er is, waarop [medeverdachte 3] zegt dat hij er heen gaat en dat hij er in drie minuten zal zijn. Vier minuten later vraagt [medeverdachte 3] in wat voor auto de chauffeur rijdt, waarop [medeverdachte 2] antwoordt dat het een rode ‘fusion’ stationwagen is. [medeverdachte 3] laat om 15:14 uur weten dat hij hem gezien heeft. [8]
In de telefoon van [verdachte] is een op 9 april 2020 genomen foto aangetroffen van een rode Ford Focus stationwagen met het kenteken [kenteken] [9] Uit het onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 6] in de periode maart – april 2020 verkeersboetes heeft betaald die door dit voertuig zijn veroorzaakt. [10] [verdachte] heeft verklaard dat hij wel eens klusjes voor [medeverdachte 6] verrichtte. [11]
In de telefoon van [verdachte] zijn twee op 6 april 2020 gemaakte foto’s aangetroffen waarop een rode bigshopper te zien is, waarin zich bundels bankbiljetten bevinden. Tijdens het maken van de foto’s zijn door de telefoon de locatie en tijd vastgelegd. De eerste foto is gemaakt op de locatie [adres 4] in Boskoop, om 15:17:10 uur op 6 april 2020 en de tweede foto op de [adres 5] in Boskoop, om 15:17:52 uur op 6 april 2020. [12]
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de tas in Boskoop in ontvangst heeft genomen en er in heeft gekeken. [13]
Uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] als chauffeur van een geldtransport is opgetreden, dat verband hield met de betaling van diensten ten behoeve van werk in drugslabs. Ook de wijze van verpakken en overdracht; namelijk contanten tot een bedrag van € 60.000,- in een boodschappentas overdragen bij een supermarkt, wijzen overduidelijk op een criminele herkomst. In het normale betalingsverkeer is een dergelijke transactie volstrekt ongebruikelijk. [verdachte] had dit minst genomen moeten vermoeden. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden de tas aan te pakken. In zijn voordeel weegt bovendien niet mee dat hij niet heeft willen verklaren van wie hij het geld kreeg en waar en aan wie hij het geld vervolgens heeft overgedragen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voor de andere twee gedachtestreepjes van feit 2 wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
5.2.4.1.1.
Conclusie ten aanzien van feit 2.
Gelet op voorgaande uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] op 6 april 2020 een bedrag van € 60.000,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit bedrag afkomstig was uit enig misdrijf. Van het overige onder feit 2 ten laste gelegde zal [verdachte] worden vrijgesproken.
5.2.4.2.
Feit 1 – voorbereidingshandelingen.
Uit voorgaande bespreking van feit 2 volgt dat [verdachte] in ieder geval op 6 april 2020 door moet hebben gehad dat bepaalde opdrachten die hij van [medeverdachte 6] kreeg raakvlakken met het criminele circuit hadden. Ook uit verdachtes handelen rond een politiecontrole op 22 mei 2020, toen hij een laborant die hij in de buurt van het lab in Willemsoord had opgehaald in de auto had, zou je kunnen afleiden dat [verdachte] wist voor wat voor organisatie hij werd ingezet. Uit het dossier blijkt echter niet dat [verdachte] concreet wetenschap had van de drugslabs. Er zijn juist aanwijzingen dat hij bij de exacte locaties van de labs werd weggehouden door de organisatie. Zo krijgt hij op 16 april 2020 opdracht om eten te bezorgen, maar mag hij dat niet zelf bij de laboranten brengen. Een chauffeur van [medeverdachte 3] moet daar tussen zitten. Ook is de rechtbank het met de verdediging en het Openbaar Ministerie eens dat er geen bewijs is dat [verdachte] chemicaliën heeft vervoerd. Evenmin blijkt van andere directe betrokkenheid bij Opiumwetdelicten.
Wat er van de wetenschap en daarmee samenhangend het opzet van [verdachte] ook gezegd kan worden, de rechtbank is van oordeel dat het hem onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen kan worden. De rechtbank kan immers niet vaststellen dat de wel te bewijzen handelingen als voorbereidingshandelingen voor Opiumwetdelicten kunnen worden aangemerkt. De rechtbank dient namelijk in ogenschouw te nemen dat bij het karakter van artikel 10a Opiumwet als zelfstandig voorbereidings- of bevorderingsdelict niet past daaronder ook handelingen te rubriceren die zijn verricht na afloop van het voltooien van het voor te bereiden of te bevorderen delict.
Hoewel vaststaat dat [verdachte] (in ieder geval op 6 april 2020) een geldbedrag voor [medeverdachte 2] heeft vervoerd, ontbreekt het bewijs dat dit geldbedrag ook ten dienste stond aan het plegen van Opiumwetdelicten. Het moet juist beschouwd worden als de opbrengst van werkzaamheden in een drugslab. En hoewel het natuurlijk mogelijk is dat dit bedrag wordt aangewend om opnieuw te investeren en weer nieuwe Opiumwetdelicten te plegen, ontbreekt het bewijs voor die vaststelling.
Datzelfde geldt voor het in de auto vervoeren van een laborant op 22 mei 2020. Deze komt uit een drugslab en wordt door [verdachte] weggebracht. Niet valt in te zien hoe dat als een voorbereidingshandeling moet worden aangemerkt. Dat zou mogelijk anders zijn als [verdachte] hem weer naar een ander lab vervoerde, maar dat blijkt nergens uit.
Voor de algemene chauffeursdiensten voor [medeverdachte 2] (al dan niet door tussenkomst van [medeverdachte 6] ) geldt hetzelfde. Direct bewijs dat deze voorafgaand aan en direct ten behoeve van het plegen van Opiumwetdelicten zoals bedoeld in artikel 10a Opiumwet hebben gestaan én dat [verdachte] daarop ook opzet heeft gehad ontbreekt. Dat geldt ook voor de enkele keer dat uit het dossier blijkt dat [verdachte] boodschappen of eten heeft vervoerd. Het verband met voorbereidingshandelingen van Opiumwetfeiten is naar het oordeel van de rechtbank te ver verwijderd. Mogelijk kan worden betoogd dat [verdachte] met deze handelingen behulpzaam is geweest aan een criminele organisatie, maar een dergelijk feit is niet ten laste gelegd.
5.2.4.2.1.
Conclusie ten aanzien van feit 1.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [verdachte] vrijspreken van het hem onder feit 1 ten laste gelegde.

6.De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de bewijsmiddelen en wat daarover is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2 .
(ZAAKSDOSSIER 5, 6 & eerste aanvulling)
op 6 april 2020 te Boskoop, een voorwerp, te weten een bedrag van € 60.000 heeft voorhanden gehad terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

7.De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

8.De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

9.Motivering van de straf.

9.1.
De eis van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan vier maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van het Openbaar Ministerie is aan dit vonnis gehecht.
9.2.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit om maximaal een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest op te leggen, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn aandeel in de feiten. Daarnaast dient in strafmatigende zin dient te worden meegewogen dat [verdachte] zich al bijna twee jaar lang aan de verstrekkende schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan [verdachte] dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door [verdachte] gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] .
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Gepleegde feit en de ernst daarvan.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 60.000,-. Door zijn handelen heeft [verdachte] een contant geldbedrag voorhanden gehad, terwijl hij had moeten vermoeden dat dit – middellijk of onmiddellijk – afkomstig was uit enig misdrijf. Door zijn handelen heeft [verdachte] opbrengsten uit misdrijf aan het zicht van justitie willen onttrekken.
Witwassen betreft een misdrijf dat onlosmakelijk is verbonden met zeer ernstige vormen van (georganiseerde) criminaliteit, zoals drugshandel. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving.
Het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank heeft ten aanzien van het witwassen – bij gebrek aan specifieke oriëntatiepunten voor witwassen – aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor ‘fraude’. Bij een ‘benadelingsbedrag’ (in het geval van fraude) van € 10.000,- tot € 70.000,- wordt doorgaans een gevangenisstraf tussen twee en vijf maanden onvoorwaardelijk opgelegd of een taakstraf. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op soortgelijke veroordelingen van verschillende gerechten in Nederland.
De rechtbank kijkt bij het bepalen van de hoogte van de straf ook naar de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . Uit het uittreksel justitiële documentatie blijkt dat [verdachte] in 2021 bij strafbeschikking een werkstraf voor de duur van twintig uren voor witwassen ontving. Dit witwassen vond plaats in dezelfde periode als het witwassen in deze zaak. Dit baart de rechtbank zorgen en dit vormt aanleiding om verdachte, als stok achter de deur, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Uit de bespreking van de persoonlijke omstandigheden van verdachte leidt de rechtbank af dat het voor verdachte goed zou zijn als hij contact met de reclassering blijft houden en meewerkt aan schuldhulpverlening.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is. Een andersoortige of geringere straf volstaat niet voor een juiste normhandhaving. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, namelijk vijf maanden, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van drie jaren. Dit voorwaardelijk strafdeel biedt een passend kader voor de oplegging van de bijzondere voorwaarden aan [verdachte] , te weten een meldplicht bij de reclassering en meewerken aan schuldhulpverlening.
Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 240 uur passend en geboden.
De rechtbank zal daarmee een lichtere en deels andersoortige straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank [verdachte] vrijspreekt van feit 1 en daarnaast van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Overschrijding van de redelijke termijn.
Ten aanzien van het tijdsverloop in deze zaak overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM) waarborgt het recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft, volgens de uitleg die de Hoge Raad aan de redelijke termijn heeft gegeven, als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, behoudens bijzondere omstandigheden die maken dat van deze termijn in redelijkheid kan worden afgeweken. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van deze termijn als uitgangspunt 15 september 2021, de dag van inverzekeringstelling en stelt vast dat de termijn van twee jaren aldus met ruim twee maanden is overschreden. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gezien de omvang van de zaak een relatief geringe overschrijding is. Er is daarbij sprake geweest van diverse verdenkingen jegens verdachte, maar ook van verdenkingen tegen meerdere medeverdachten, in een zeer omvangrijk onderzoek. De rechtbank zal derhalve volstaan met de vaststelling dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn, maar zal hieraan geen gevolgen verbinden.

10.Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder
feit 1is ten laste gelegd en
spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals omschreven in hoofdstuk 6, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
witwassen.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Als bijzondere voorwaarden gelden:
1.
Meldplicht:
De veroordeelde zal zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, Regio Zuid-West op het adres
Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH te ‘s-Gravenhage (telefoonnummer 088-8041302). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Meewerken aan schuldhulpverlening:
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
- een
taakstrafvoor de duur van
240 urensubsidiair 120 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. C.M. Zandbergen en mr. C.W.H. Houg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 29 november 2023.
Bijlage I – de tenlastelegging
1.
(ZAAKSDOSSIER 5)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 14
september 2021 te ’s-Gravenhage en/of Achter-Drempt, gemeente Bronckhorst, en/of
Boskoop en/of Willemsoord en/of een of meer (andere) plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine, zijnde (een) middel(len) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende(een) (ander(e)) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van

dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of

- één of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of één of meer

(andere) betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans ernstige reden had(den) om te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),

immers heeft/hebbende hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe (telkens en/of één of meermalen)
- opgetreden als chauffeur (onder andere voor [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] ) en/of
- een of meer (overige) laboranten van synthetische drugs vervoerd en/of
- boodschappen gedaan en/of levensmiddelen gekocht en/of
- een of meer geldbedragen en/of boodschappen en/of chemicaliën en/of (overige) goederen
weggebracht en/of vervoerd en/of gekocht en/of opgehaald en/of afgeleverd (onder andere
voor [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] );
2 .
(ZAAKSDOSSIER 5, 6 & eerste aanvulling)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 14
september 2021 te ’s-Gravenhage en/of Achter-Drempt, gemeente Bronckhorst, en/of
Boskoop en/of Willemsoord en/of een of meer (andere) plaatsen in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (van) een of meerdere voorwerpen, te
weten
- op of omstreeks 6 april 2020 een bedrag van (ongeveer) € 60.000 en/of
- op of omstreeks 7 april 2020 een bedrag van (ongeveer) € 45.000 en/of
- op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 april 2020 tot en met

29 april 2020 een geldbedrag van (ongeveer) € 60.000 en/of

a. de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op
voornoemd(e) voorwerp(en) was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd(e)
voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of
b. heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader van het plegen van dat feit een gewoonte
heeft/hebben gemaakt.

Voetnoten

1.PD [medeverdachte 2] , pag. 29-40.
2.PD [medeverdachte 2] , pag. 104-120.
3.PD [medeverdachte 2] , pag. 29-40.
4.PD [medeverdachte 3] , pag. 165-170.
5.AD, 1e aanvulling, bijlage pag. 951.
6.AD, 1e aanvulling, bijlage pag. 951-952.
7.AD, 1e aanvulling, bijlage pag. 951.
8.ZD1, bijlage pag. 198.
9.ZD1, bijlage pag. 198.
10.AD, 1e aanvulling, bijlage pag. 966-967.
11.Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 18 september 2023.
12.ZD1, bijlage pag. 195-196.
13.Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 18 september 2023.