5.2.4.Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal eerst feit 2 bespreken, mede omdat het Openbaar Ministerie zich bij feit 1 ten aanzien van de wetenschap van verdachte baseert op hetgeen onder feit 2 is ten laste gelegd.
5.2.4.1.
Feit 2 – witwassen.
Op 5 april 2020 stuurt [medeverdachte 3] (die, zoals hiervoor reeds uiteengezet als de gebruiker van het EncroChat-account Doctortattoo is geïdentificeerd) een bericht aan [medeverdachte 2] (die, zoals hiervoor reeds uiteengezet als de gebruiker van het EncroChat-account Pablo-icecobar is geïdentificeerd) met de mededeling dat [medeverdachte 2] de volgende dag zijn chauffeur kan sturen omdat hij ‘60k klaar heeft’ voor [medeverdachte 2] .Uit diezelfde chatsessie blijkt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] volop spreken over de productie van drugs in labs en de daarmee samenhangende opbrengsten.De volgende dag, op 6 april 2020 om 8:11 uur vraagt [medeverdachte 2] hoe laat [medeverdachte 3] de chauffeur wil voor het geld. [medeverdachte 3] antwoordt dat hij hem graag aan het eind van de dag wil en geeft als plaats van ontmoeting de Hoogvliet supermarkt in Boskoop, aan de Goudse Rijweg 83.
Om 15:03 uur laat [medeverdachte 2] weten dat zijn chauffeur er is, waarop [medeverdachte 3] zegt dat hij er heen gaat en dat hij er in drie minuten zal zijn. Vier minuten later vraagt [medeverdachte 3] in wat voor auto de chauffeur rijdt, waarop [medeverdachte 2] antwoordt dat het een rode ‘fusion’ stationwagen is. [medeverdachte 3] laat om 15:14 uur weten dat hij hem gezien heeft.
In de telefoon van [verdachte] is een op 9 april 2020 genomen foto aangetroffen van een rode Ford Focus stationwagen met het kenteken [kenteken]Uit het onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 6] in de periode maart – april 2020 verkeersboetes heeft betaald die door dit voertuig zijn veroorzaakt.[verdachte] heeft verklaard dat hij wel eens klusjes voor [medeverdachte 6] verrichtte.
In de telefoon van [verdachte] zijn twee op 6 april 2020 gemaakte foto’s aangetroffen waarop een rode bigshopper te zien is, waarin zich bundels bankbiljetten bevinden. Tijdens het maken van de foto’s zijn door de telefoon de locatie en tijd vastgelegd. De eerste foto is gemaakt op de locatie [adres 4] in Boskoop, om 15:17:10 uur op 6 april 2020 en de tweede foto op de [adres 5] in Boskoop, om 15:17:52 uur op 6 april 2020.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de tas in Boskoop in ontvangst heeft genomen en er in heeft gekeken.
Uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] als chauffeur van een geldtransport is opgetreden, dat verband hield met de betaling van diensten ten behoeve van werk in drugslabs. Ook de wijze van verpakken en overdracht; namelijk contanten tot een bedrag van € 60.000,- in een boodschappentas overdragen bij een supermarkt, wijzen overduidelijk op een criminele herkomst. In het normale betalingsverkeer is een dergelijke transactie volstrekt ongebruikelijk. [verdachte] had dit minst genomen moeten vermoeden. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden de tas aan te pakken. In zijn voordeel weegt bovendien niet mee dat hij niet heeft willen verklaren van wie hij het geld kreeg en waar en aan wie hij het geld vervolgens heeft overgedragen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voor de andere twee gedachtestreepjes van feit 2 wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
5.2.4.1.1.
Conclusie ten aanzien van feit 2.
Gelet op voorgaande uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] op 6 april 2020 een bedrag van € 60.000,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit bedrag afkomstig was uit enig misdrijf. Van het overige onder feit 2 ten laste gelegde zal [verdachte] worden vrijgesproken.
5.2.4.2.
Feit 1 – voorbereidingshandelingen.
Uit voorgaande bespreking van feit 2 volgt dat [verdachte] in ieder geval op 6 april 2020 door moet hebben gehad dat bepaalde opdrachten die hij van [medeverdachte 6] kreeg raakvlakken met het criminele circuit hadden. Ook uit verdachtes handelen rond een politiecontrole op 22 mei 2020, toen hij een laborant die hij in de buurt van het lab in Willemsoord had opgehaald in de auto had, zou je kunnen afleiden dat [verdachte] wist voor wat voor organisatie hij werd ingezet. Uit het dossier blijkt echter niet dat [verdachte] concreet wetenschap had van de drugslabs. Er zijn juist aanwijzingen dat hij bij de exacte locaties van de labs werd weggehouden door de organisatie. Zo krijgt hij op 16 april 2020 opdracht om eten te bezorgen, maar mag hij dat niet zelf bij de laboranten brengen. Een chauffeur van [medeverdachte 3] moet daar tussen zitten. Ook is de rechtbank het met de verdediging en het Openbaar Ministerie eens dat er geen bewijs is dat [verdachte] chemicaliën heeft vervoerd. Evenmin blijkt van andere directe betrokkenheid bij Opiumwetdelicten.
Wat er van de wetenschap en daarmee samenhangend het opzet van [verdachte] ook gezegd kan worden, de rechtbank is van oordeel dat het hem onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen kan worden. De rechtbank kan immers niet vaststellen dat de wel te bewijzen handelingen als voorbereidingshandelingen voor Opiumwetdelicten kunnen worden aangemerkt. De rechtbank dient namelijk in ogenschouw te nemen dat bij het karakter van artikel 10a Opiumwet als zelfstandig voorbereidings- of bevorderingsdelict niet past daaronder ook handelingen te rubriceren die zijn verricht na afloop van het voltooien van het voor te bereiden of te bevorderen delict.
Hoewel vaststaat dat [verdachte] (in ieder geval op 6 april 2020) een geldbedrag voor [medeverdachte 2] heeft vervoerd, ontbreekt het bewijs dat dit geldbedrag ook ten dienste stond aan het plegen van Opiumwetdelicten. Het moet juist beschouwd worden als de opbrengst van werkzaamheden in een drugslab. En hoewel het natuurlijk mogelijk is dat dit bedrag wordt aangewend om opnieuw te investeren en weer nieuwe Opiumwetdelicten te plegen, ontbreekt het bewijs voor die vaststelling.
Datzelfde geldt voor het in de auto vervoeren van een laborant op 22 mei 2020. Deze komt uit een drugslab en wordt door [verdachte] weggebracht. Niet valt in te zien hoe dat als een voorbereidingshandeling moet worden aangemerkt. Dat zou mogelijk anders zijn als [verdachte] hem weer naar een ander lab vervoerde, maar dat blijkt nergens uit.
Voor de algemene chauffeursdiensten voor [medeverdachte 2] (al dan niet door tussenkomst van [medeverdachte 6] ) geldt hetzelfde. Direct bewijs dat deze voorafgaand aan en direct ten behoeve van het plegen van Opiumwetdelicten zoals bedoeld in artikel 10a Opiumwet hebben gestaan én dat [verdachte] daarop ook opzet heeft gehad ontbreekt. Dat geldt ook voor de enkele keer dat uit het dossier blijkt dat [verdachte] boodschappen of eten heeft vervoerd. Het verband met voorbereidingshandelingen van Opiumwetfeiten is naar het oordeel van de rechtbank te ver verwijderd. Mogelijk kan worden betoogd dat [verdachte] met deze handelingen behulpzaam is geweest aan een criminele organisatie, maar een dergelijk feit is niet ten laste gelegd.
5.2.4.2.1.
Conclusie ten aanzien van feit 1.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [verdachte] vrijspreken van het hem onder feit 1 ten laste gelegde.