ECLI:NL:RBOBR:2023:5600

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
01/154511-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan moord en medeplegen van moord met bijbehorende vermogensdelicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 1] en medeplegen van de moord op [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met haar medeverdachte, betrokken was bij de dood van beide slachtoffers, die onder gruwelijke omstandigheden zijn omgekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in de voorbereiding en uitvoering van de misdrijven, waaronder het geven van informatie over de slachtoffers aan de medeverdachte en het faciliteren van de moorden. De rechtbank heeft ook de ernstige gevolgen van de daden van de verdachte voor de nabestaanden in overweging genomen, evenals de schokkende impact op de rechtsorde. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 jaren en 11 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er schadevergoedingen opgelegd aan de nabestaanden van de slachtoffers en aan de benadeelde partij, [benadeelde partij / bank], voor de vermogensdelicten die zijn gepleegd na de moorden. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op verschillende bedragen, afhankelijk van de aard van de schade en de relatie tot de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.154511.21
Datum uitspraak: 5 december 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [1989] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, loc. Ter Peel, HvB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 oktober 2021, 8 december 2021, 23 februari 2022, 3 mei 2022, 20 juli 2022, 30 september 2023, 11 november 2022, 25 januari 2023, 26 januari 2023, 14 april 2023, 29 juni 2023, 22 september 2023 en 25 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 augustus 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 mei 2022 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
A)
zij op of omstreeks 2 mei 2021, althans in of omstreeks de periode van 2
mei 2021 tot en met 17 mei 2021 te Lieshout, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd,
door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer, althans een
hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of gezicht van die [slachtoffer 1]
te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] te smoren en/of te wurgen;
(bovenomschreven feit betreft expliciet het in artikel 289 Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijf "moord")
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
B)
zij op of omstreeks 2 mei 2021, althans in of omstreeks de periode van 2
mei 2021 tot en met 12 juni 2021 te Lieshout en/of Son en Breugel en/of
’s-Hertogenbosch en/of Amsterdam en/of op één of meer andere
plaatsen in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd,
door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer, althans een
hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of gezicht van die [slachtoffer 1]
te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] te smoren en/of te wurgen,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig
strafbaar feit,
te weten het tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen uit de
woning van die [slachtoffer 1] van een bankpas en/of een of meer
creditcards en/of een telefoon en/of een auto en/of een laptop en/of een
tablet en/of een muntenverzameling en/of andere goederen van
haar/hun gading, en/of aandelen en/of een of meer hoeveelheden geld,
in elk geval enig goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan die
[slachtoffer 1] en/of diens erfgenamen, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van
dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping
op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
(bovenomschreven feit betreft expliciet het in artikel 288 Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijf "gekwalificeerde doodslag")
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
C)
zij op of omstreeks 2 mei 2021, althans in of omstreeks de periode van 2
mei 2021 tot en met 17 mei 2021 te Lieshout, althans in Nederland,
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd,
door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer, althans een
hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of gezicht van die [slachtoffer 1]
te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] te smoren en/of te wurgen;
(bovenomschreven feit betreft expliciet het in artikel 287 Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijf "doodslag")
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
indien het vorenstaande onder A), onder B) en onder C) niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 2 mei 2021, althans in of omstreeks de
periode van 2 mei 2021 tot en met 17 mei 2021 te Lieshout, althans in
Nederland,
[slachtoffer 1]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd,
door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer, althans een
hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of gezicht van die [slachtoffer 1]
te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] te smoren en/of te wurgen,
bij/tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op of omstreeks 2 mei
2021, althans in of omstreeks de periode van 2 mei 2021 tot en met 17
mei 2021 te Lieshout, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is
geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft
verschaft door aan die [medeverdachte] toegang te verschaffen tot het
perceel en/of de woning en/of door informatie te verschaffen over de
(toegang) tot de woning van die [slachtoffer 1] en/of door informatie
te verschaffen over de situatie ter plaatse en/of de aanwezigheid van [slachtoffer 1]
;
(bovenomschreven feit betreft expliciet medeplichtigheid aan het in
artikel 289 Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf "moord")
OF
[medeverdachte] op of omstreeks 2 mei 2021, althans in of omstreeks de
periode van 2 mei 2021 tot en met 12 juni 2021 te Lieshout en/of Son en
Breugel en/of 's-Hertogenbosch en/of Amsterdam en/of op één of meer
andere plaatsen in Nederland, althans in Nederland,
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd,
door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer, althans een
hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of gezicht van die [slachtoffer 1]
te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] te smoren en/of te wurgen,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig
strafbaar feit,
te weten het tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen uit de
woning van die [slachtoffer 1] van een bankpas en/of een of meer
creditcards en/of een telefoon en/of een auto en/of een laptop en/of een
tablet en/of een muntenverzameling en/of andere goederen van
zijn/hun gading en/of aandelen en/of een of meer hoeveelheden geld, in
elk geval enig goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan die
[slachtoffer 1] en/of diens erfgenamen, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s),
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van
dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping
op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren,
bij/tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op één of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 mei 2021 tot en met 12 juni
2021 te Lieshout en/of Son en Breugel en/of ’s-Hertogenbosch en/of
Amsterdam en/of op één of meer andere plaatsen in Nederland, althans
in Nederland,opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk
gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door aan die
[medeverdachte] toegang te verschaffen tot het perceel en/of de woning
en/of door informatie te verschaffen over de (toegang) tot de woning van
die [slachtoffer 1] en/of door informatie te verschaffen over de situatie
ter plaatse en/of de aanwezigheid van [slachtoffer 1] , en/of door geld
van de rekening van die [slachtoffer 1] over te boeken naar haar eigen
rekening en/of naar andere rekening(en) en/of door geld van de
rekening van die [slachtoffer 1] te pinnen en/of door pincodes van die
[slachtoffer 1] te wijzigen en/of nieuwe bankpassen en/of creditcards
aan te vragen);
(bovenomschreven feit betreft expliciet medeplichtigheid aan het in
artikel 288 Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf "gekwalificeerde
doodslag")
OF
[medeverdachte] op of omstreeks 2 mei 2021, althans in of omstreeks de
periode van 2 mei 2021 tot en met 17 mei 2021 te Lieshout, althans in
Nederland,
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd,
door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer, althans een
hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of gezicht van die [slachtoffer 1]
te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] te smoren en/of te wurgen,
bij/tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op of omstreeks 2 mei
2021, althans in of omstreeks de periode van 2 mei 2021 tot en met 17
mei 2021 te Lieshout, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is
geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft
verschaft door aan die [medeverdachte] toegang te verschaffen tot het
perceel en/of de woning en/of door informatie te verschaffen over de
(toegang) tot de woning van die [slachtoffer 1] en/of door informatie
te verschaffen over de situatie ter plaatse en/of de aanwezigheid van [slachtoffer 1]
;
(bovenomschreven feit betreft expliciet medeplichtigheid aan het in
artikel 287 Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf "doodslag")
2.
zij in of omstreeks de periode van 2 mei 2021 tot en met 17 mei 2021 te
Lieshout, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(in/uit/bij de woning van [slachtoffer 1] ) een bankpas en/of een
of meer creditcards en/of een telefoon en/of een auto en/of een laptop
en/of een tablet en/of een muntenverzameling en/of andere goederen
van haar/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan die [slachtoffer 1] en/of diens erfgenamen, in elk geval aan een
ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen;
3.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 mei 2021
tot en met 12 juni 2021 te Lieshout en/of Son en Breugel en/of
's-Hertogenbosch en/of Amsterdam en/of op één of meer andere
plaatsen in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) een (aanzienlijke) hoeveelheid geld en/of één of meer
aandelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1]
en/of diens erfgenamen, in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van een valse sleutel,
door
- het (onbevoegd) verkopen van die aandelen/effectenportefeuille van

die [slachtoffer 1] en/of

- het (telkens) (onbevoegd) gebruik maken van de pinpas en/of
creditcards en/of bankgegevens en/of bijbehorende pincode(s) van die
[slachtoffer 1] , in totaal ten bedrage van ongeveer € 90.031,41;

4.

A)
zij in of omstreeks de periode van 23 juni 2021 tot en met 26 juni 2021 te
Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd,
door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een vaas, althans een

hard voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 2] met een snoer en/of een (broek)riem,
althans met een voorwerp, te wurgen en/of die [slachtoffer 2] te
smoren;
(bovenomschreven feit betreft expliciet het in artikel 289 Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijf "moord")
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
B)
zij in of omstreeks de periode van 23 juni 2021 tot en met 26 juni 2021 te
Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd,
door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een vaas, althans een

hard voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 2] met een snoer en/of een (broek)riem,
althans met een voorwerp, te wurgen en/of die [slachtoffer 2] te
smoren,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig
strafbaar feit,
te weten het tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen
uit de woning van die [slachtoffer 2] van een pinpas en/of huisraad
en/of een of meerdere andere goed(eren) van haar/hun gading, in elk
geval enig goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2]
en/of diens erfgenamen, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van
dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping
op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
(bovenomschreven feit betreft expliciet het in artikel 288 Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijf "gekwalificeerde doodslag")
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
C)
zij in of omstreeks de periode van 23 juni 2021 tot en met 26 juni 2021 te
Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd,
door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een vaas, althans een

hard voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 2] met een snoer en/of een (broek)riem,
althans met een voorwerp, te wurgen en/of die [slachtoffer 2] te
smoren;
(bovenomschreven feit betreft expliciet het in artikel 287 Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijf "doodslag")
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
indien het vorenstaande onder A), onder B) en onder C) niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 23 juni 2021 tot en met
26 juni 2021 te Amsterdam, althans in Nederland,
[slachtoffer 2]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd,
door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een vaas, althans een

hard voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 2] met een snoer en/of een (broek)riem,
althans met een voorwerp, te wurgen en/of die [slachtoffer 2] te
smoren,
bij/tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, in of omstreeks de
periode van 23 juni 2021 tot en met 26 juni 2021 te Amsterdam, althans
in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk
gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door, samen met
die [medeverdachte] een getalsmatig overwicht te vormen ten opzichte van
die [slachtoffer 2] en/of met een pan te slaan naar het hoofd van die
[slachtoffer 2] en/of die [medeverdachte] een snoer aan te reiken;
(bovenomschreven feit betreft expliciet medeplichtigheid aan het in
artikel 289 Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf "moord")
OF
[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 23 juni 2021 tot en met
26 juni 2021 te Amsterdam, althans in Nederland,
[slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd,
door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een vaas, althans een

hard voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 2] met een snoer en/of een (broek)riem,
althans met een voorwerp, te wurgen en/of die [slachtoffer 2] te
smoren,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig
strafbaar feit,
te weten het tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen
uit de woning van die [slachtoffer 2] van een pinpas en/of huisraad
en/of een of meerdere andere goed(eren) van zijn/hun gading, in elk
geval enig goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2]
en/of diens erfgenamen, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan [medeverdachte] en/of zijn mededader(s),
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van
dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping
op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren,
bij/tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, in of omstreeks de
periode van 23 juni 2021 tot en met 26 juni 2021 te Amsterdam, althans
in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk
gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door, samen met
die [medeverdachte] een getalsmatig overwicht te vormen ten opzichte van
die [slachtoffer 2] en/of met een pan te slaan naar het hoofd van die
[slachtoffer 2] en/of die [medeverdachte] een snoer aan te reiken en/of
proberen goederen (uit de huisraad) van die [slachtoffer 2] te verkopen
en/of een pinpas van die [slachtoffer 2] aan een derde (te weten [getuige 10]
) mee te geven met het verzoek daarmee te pinnen en/of een
nieuwe bank-/pinpas aan te vragen bij de bank en/of zich daarbij
telefonisch voor te doen als die [slachtoffer 2] ;
(bovenomschreven feit betreft expliciet medeplichtigheid aan het in
artikel 288 Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf "gekwalificeerde
doodslag")
OF
[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 23 juni 2021 tot en met
26 juni 2021 te Amsterdam, althans in Nederland,
[slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd,
door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een vaas, althans een

hard voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 2] met een snoer en/of een (broek)riem,
althans met een voorwerp, te wurgen en/of die [slachtoffer 2] te
smoren,
bij/tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, in of omstreeks de
periode van 23 juni 2021 tot en met 26 juni 2021 te Amsterdam, althans
in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk
gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door, samen met
die [medeverdachte] een getalsmatig overwicht te vormen ten opzichte van
die [slachtoffer 2] en/of met een pan te slaan naar het hoofd van die
[slachtoffer 2] en/of die [medeverdachte] een snoer aan te reiken;
(bovenomschreven feit betreft expliciet medeplichtigheid aan het in
artikel 287 Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf "doodslag")
5.
zij in of omstreeks de periode van 23 juni 2021 tot en met 26 juni 2021 te
Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(in/uit de woning van [slachtoffer 2] ) een pinpas en/of huisraad
en/of een of meerdere andere goed(eren) van haar/hun gading, in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of
diens erfgenamen, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of
haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk
om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de rol van verdachte niet kan worden gekwalificeerd als medeplegen.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde onder 1 meest subsidiair, 2, 3, 4 primair en 5 wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 meest subsidiair aangevoerd dat verdachte en haar mededader met voorbedachte raad hebben gehandeld en dat de rol van verdachte moet worden gekwalificeerd als medeplichtigheid, zodat sprake is van medeplichtigheid aan moord.
Ten aanzien van feit 4 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte en haar mededader met voorbedachte raad hebben gehandeld en dat verdachte als medepleger verantwoordelijk is voor dit levensdelict, zodat sprake is van medeplegen van moord.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair. De raadsman heeft aangevoerd dat noch sprake is van voorbedachte raad noch van opzet op de dood van [slachtoffer 1] en de rol van verdachte kan evenmin als medeplegen of medeplichtigheid worden gekwalificeerd.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het ten laste gelegde onder 2 en 3.
De raadsvrouw heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde onder 4 primair, 4 subsidiair, 4 meer subsidiair en 4 meest subsidiair. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat noch sprake is van voorbedachte raad noch van opzet op de dood van [slachtoffer 2] en de rol van verdachte kan evenmin als medeplegen of medeplichtigheid worden gekwalificeerd. De raadsvrouw heeft subsidiair, in het geval de rechtbank oordeelt dat wel sprake is van medeplichtigheid, aangevoerd dat sprake is van medeplichtigheid aan doodslag (4 meest subsidiair).
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het ten laste gelegde onder 5 aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen. Zij heeft zich voor wat betreft een bewezenverklaring voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen van verdachte op onderdelen wisselen en zelfs op punten tegenstrijdig zijn. Ook de verklaringen van [medeverdachte] , die voor het eerst op de zitting van 25 januari 2023 heeft verklaard en naar aanleiding daarvan door de politie is verhoord, zijn niet geheel consistent. Dit betekent dat de rechtbank keuzes heeft moeten maken en voor de redengeving van de bewezenverklaring een selectie heeft moeten maken uit de diverse verklaringen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de rechtbank vrij is in de selectie en waardering van het bewijsmateriaal en ervoor mag kiezen daaruit slechts dat te gebruiken wat haar deugdelijk en dienstig voorkomt. Dat betekent dat de rechtbank die gedeelten van een verklaring kan gebruiken die zij voor de redengeving van de bewezenverklaring betrouwbaar acht en andere delen terzijde kan stellen indien zij deze, bijvoorbeeld omwille van gebrek aan betrouwbaarheid, van geen waarde acht. De rechtbank heeft bij het maken van haar keuzes voor bewijsmiddelen steeds gezocht naar verankering in het dossier.
De rechtbank zal de bewijsmiddelen voor de aan verdachte ten laste gelegde feiten weergeven, de beoordelingskaders vermelden, ingaan op het standpunt van de officier van justitie en de verweren van de verdediging, en vervolgens tot een conclusie komen. De rechtbank houdt hierbij, net als bij de feitenbehandeling ter terechtzitting, de volgorde van de pleegplaatsen Lieshout (feit 1, 2 en 3) en Amsterdam (feit 4 en 5) aan.

De strafbare feiten in Lieshout (feit 1, 2 en 3)

Het aantreffen van het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer 1] .
[getuige 1 / nabestaande 1] heeft verklaard dat hij op 11 juni 2021 samen met zijn broer [getuige 2 / nabestaande 2] en diens zoon de woning van zijn vader binnen is gegaan, omdat een vriend van zijn vader al enige tijd niets van hem had gehoord en [getuige 1 / nabestaande 1] ook geen contact met hem kreeg. [getuige 1 / nabestaande 1] heeft verklaard dat de woning vies was. Hij zag overal rommel, spullen om drugs te gebruiken en hondenuitwerpselen. [getuige 1 / nabestaande 1] heeft verklaard dat hij naar de slaapkamer ging, dat hij een voet onder de deken uit zag steken, dat de geur duidelijk was en dat hij 112 heeft gebeld. [2]
[getuige 2 / nabestaande 2] heeft verklaard dat zijn vader, [slachtoffer 1] , woont aan de [adres 1] te Lieshout. [3]
Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben gerelateerd dat een onderzoek is ingesteld in de woning aan de [adres 1] te Lieshout, dat onder een dekbed en hoofdkussens op het bed, in de slaapkamer op de begane grond, een overleden persoon werd aangetroffen en dat het lichaam in verregaande staat van ontbinding was. Verbalisanten zagen op de wand en het schilderij boven het hoofdeinde van het bed bloedspatten. [4]
De sectie en de doodsoorzaak.
Door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, is op 12 juni 2021 pathologieonderzoek verricht. Het rapport van zijn bevindingen houdt onder meer het volgende in.
De identiteit van de betrokkene werd bevestigd op basis van het unieke serienummer van de prothese in het linkerschoudergewricht. [5]
Bij het uitwendige onderzoek van het lichaam op de plaats van aantreffen werden onder meer de volgende vaststellingen gedaan. Het lichaam lag in rugligging op een tweepersoonsbed in de slaapkamer. Het lichaam was toegedekt met een deken. Er was sprake van een gevorderde staat van ontbinding met onder meer talrijke insecten. Rechts naast het hoofd lag een beademingsmasker met de bevestigingsbanden onder het hoofd. Op de bedrand stond een beademingsapparaat. Er waren zichtbare breuken van de rechteroogkas en het neusbeen. [6]
Voorafgaand aan de sectie werd het lichaam postmortaal radiologisch onderzocht. Hierbij werden meerdere breuken gezien van het aangezicht, alsook een breuk van het voorhoofdsbeen. Verder was er een breuk aan de linkerzijde van het tongbeen. [7]
Bij de uit- en inwendige schouwing werden onder meer de volgende bevindingen gedaan. Er was een breuk van het voorhoofdsbeen. De oogkasbodem, het neusbeen en beide kaakholten waren verbrijzeld. Er was een complexe breuk van het rechterjukbeen. De rechterzijde van de onderkaak was tevens gebroken. [8]
Het rapport bevat de volgende conclusie.
Bij onderzoek van het lichaam van [slachtoffer 1] , 70 jaar oud, werden tekenen van hevig stomp botsende krachtinwerking vastgesteld ter hoogte van het gelaat. Ook waren er tekenen van stomp botsende en/of samendrukkende krachtinwerking op de hals. Gezien de positie bij aantreffen (met een kussen op het hoofd) dient ook rekening te worden gehouden met de (bijkomende) mogelijkheid van smoring. Voornoemde vormen van krachtinwerking kunnen, ieder op zich of in combinatie, het overlijden verklaren. [9]
Door ing . P. van den Hoven, dr. ing . M. van Gent en ing . J.H.C. Gits van het NFI, is onderzoek verricht naar biologische sporen en bloedspoorpatroon-, DNA- en RNA-onderzoek. Van de bevindingen is een rapport opgemaakt. Dit rapport houdt ten aanzien van bloedspoorpatroononderzoek onder meer het volgende in.
De bloedspatten op de muur en het schilderij, alsook de bloedspatten op de diverse oppervlakten van de voorwerpen op de beddenplank worden geclassificeerd als
bloedsporen als gevolg van een uitgeoefende kracht, passend bij een impactpatroon. Het aangetroffen impactpatroon op de muur en het schilderij boven het hoofdeinde van het bed en op diverse items op de beddenplank zijn ontstaan door één of meerdere krachtsinwerkingen in vloeibaar bloed op een locatie min of meer ter hoogte van de beddenplank, tussen de linker en rechter geluidsinstallatie op de beddenplank en boven het bed. De relatie met de positie van het hoofd van het slachtoffer kan slechts worden
ingeschat met behulp van de foto’s van de plaats delict, gemaakt door de FO. De
inschatting is dat de genoemde locatie passend kan zijn bij de positie van het hoofd. [10]
De rechtbank acht gelet op vorenstaande bewijsmiddelen komen vast te staan dat het slachtoffer [slachtoffer 1] in zijn woning aan de [adres 1] in Lieshout door een misdrijf is overleden.
Tijdstip van overlijden.
In het hiervoor genoemde door D.J. Rijken opgemaakte pathologierapport is vermeld dat er gevorderde postmortale veranderingen, waaronder diervraat, passend bij een postmortaal interval van meerdere weken tot maanden, waren. [11]
Aangeefster [aangeefster] , die namens [benadeelde partij / bank] aangifte heeft gedaan van strafbare feiten verband houdende met de bankrekening van [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat de laatste door [slachtoffer 1] zelf gedane transactie bij een geldautomaat heeft plaatsgevonden op 2 mei 2021 om 17.28 uur. Zij zag dat op 3 mei 2021 een derde persoon opnames heeft gedaan met de bankpas van [slachtoffer 1] . [12]
[verbalisant 4] heeft gerelateerd dat op de rand van het bed, ter hoogte van het hoofd van het slachtoffer, een zwart apparaat zichtbaar is en dat dit apparaat na onderzoek een apneu apparaat bleek te zijn. Vanuit het apneu apparaat loopt een zuurstofslang in de richting van het slachtoffer en deze ligt gedeeltelijk over de rechterschouder en borstkas van het slachtoffer. Het neusmasker van het apneu apparaat ligt op het matras, tussen het hoofd van het slachtoffer en zijn rechterschouder. Aan het neusmasker zijn bevestigingsbanden bevestigd welke nog gedeeltelijk onder het hoofd van het slachtoffer aanwezig zijn. Het neusmasker is beschadigd. Een clip aan de bovenzijde is afgebroken en het afgebroken gedeelte van het neusmasker is aangetroffen in het bed waarin het slachtoffer aanwezig was. [verbalisant 4] heeft gerelateerd dat hij, gezien de schade aan het neusmasker en het letsel van het slachtoffer, de kans zeer aannemelijk acht dat het neusmasker door geweld beschadigd en gedemonteerd is geraakt. [13]
[verbalisant 4] heeft gerelateerd dat de SD-geheugenkaart uit het apneu apparaat is verwijderd voor nader onderzoek en dat uit de data in combinatie met het verhoor van [getuige 3] , werkzaam bij het [bedrijf] , leverancier van het apneu apparaat, onder meer de volgende bijzonderheden naar voren komen. Het apneu apparaat werd normaliter consequent gebruikt. De ‘smart start modus’ was geactiveerd. Dit houdt in dat het apneu apparaat zichzelf opstart als hij ademhaling meet. Het apneu apparaat wordt op 2 mei 2021 omstreeks 22.21 uur geactiveerd. Het apneu apparaat is op 2 mei 2021 omstreeks 23.26 uur gestopt met registreren. Vanaf 2 mei 2021 omstreeks 23.26 uur is het apneu apparaat niet meer gebruikt. [14]
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, in combinatie met de later weer te geven verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] en het tijdpad, acht de rechtbank komen vast te staan dat het slachtoffer [slachtoffer 1] is overleden op 2 mei 2021 omstreeks 23.26 uur.
Betrokkenheid van de verdachten.
[verdachte] is bij het politieonderzoek in beeld gekomen nadat [getuige 4 / nabestaande 3] heeft verklaard dat hij van een vriend van zijn vader heeft gehoord dat zijn vader een relatie heeft met [verdachte] , een junk van ongeveer 30 jaar oud. [15] Deze vriend, [getuige 5] , heeft verklaard dat hij tijdens zijn laatste bezoek aan het slachtoffer een jonge vrouw zag, [verdachte] , en dat hij haar er als een junktype uit vond zien. [16]
[verdachte] is aangehouden en meerdere malen gehoord. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] op verschillende onderdelen en bij verschillende gelegenheden niet consistent en soms zelfs tegenstrijdig heeft verklaard. Dit is ook vastgelegd in het proces-verbaal van [verbalisant 4] met betrekking tot de inconsistenties in de verklaringen van [verdachte] (dossierpagina 692). Zoals reeds in de inleiding vermeld is de rechtbank vrij in de selectie en waardering van het bewijsmateriaal. De rechtbank mag gedeelten van een verklaring gebruiken voor het bewijs en andere gedeelten terzijde stellen. De rechtbank zal dit doen voor wat betreft de verklaringen van [verdachte] en zal die gedeelten van de verklaringen gebruiken voor het bewijs waarvoor zij verankering heeft gevonden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal hier nader op ingaan onder de kopjes ‘tijdpad’ ‘voorbedachte raad en opzet’ en ‘de rol van [verdachte] ’.
[verdachte] heeft verklaard dat zij eind april 2021 bij [slachtoffer 1] in Lieshout is gaan wonen. [17] [verdachte] heeft verklaard dat zij bij het slachtoffer naast hem in zijn bed sliep [18] en dat zij seksueel contact met het slachtoffer had. [19]
[verdachte] heeft consistent verklaard dat zij in de avond van 2 mei 2021 in de woning van het slachtoffer was, dat [medeverdachte] daar toen binnenkwam en dat [medeverdachte] het slachtoffer heeft gedood door met een hamer op zijn hoofd te slaan. [20]
[medeverdachte] heeft bekend dat hij het slachtoffer heeft gedood. Hij heeft het volgende verklaard:
Via de badkamer ben ik in zijn slaapkamer terechtgekomen. Ik heb de hamer in de hand. Ik zie [slachtoffer 1] liggen. Het bed was recht voor mij. Het was twee of drie stappen. Volgens mij had [slachtoffer 1] het apneumasker op. Ik begon meteen te slaan. Ik heb mijn linkerhand op zijn keel gezet en met de andere hand heb ik geslagen. Ik weet niet meer precies waar ik geslagen heb. Het zou kunnen dat het op het gezicht was. Ik heb geen flauw idee hoe vaak ik heb geslagen, maar zeker meer dan één of twee keer. Het kunnen er vijf of tien zijn. Volgens mij zat er geen tijd tussen de klappen. [slachtoffer 1] is niet wakker geweest. Ik zag dat hij niet meer bewoog. Ik heb een kussen gepakt en op zijn gezicht gedaan. [21]
Het slaan met een hamer op het hoofd past naar het oordeel van de rechtbank bij de hiervoor opgenomen resultaten van het pathologieonderzoek door D.J. Rijken van het NFI, te weten dat er tekenen van hevig stomp botsende krachtinwerking zijn vastgesteld ter hoogte van het gelaat en ook bij de hiervoor weergegeven resultaten van het bloedspoorpatroononderzoek.
Verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 1] en [verbalisant 3] hebben gerelateerd dat op 11 juni 2021 op de overledene een kussen werd aangetroffen, dat de sloop van het kussen werd verwijderd, dat boven van onderzijde werd gescheiden en dat de bovenzijde werd veiliggesteld en voorzien van SIN AAOM7089NL. [22]
Eerdergenoemd NFI-rapport van ing . P. van den Hoven, dr. ing . M. van Gent en ing . J.H.C. Gits houdt ten aanzien van onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek onder meer het volgende in.
Te onderzoeken materiaal:
SIN AAOM7089NL Bovenzijde kussensloop van kussen op hoofd slachtoffer [23]
De minst bebloede delen van de randen aan de buitenzijde van de kussensloop zijn
in delen bemonsterd. De bemonsteringen zijn gericht op het verzamelen van DNA
van degene die de kussensloop gehanteerd heeft. Hierbij is geprobeerd het
aanwezige bloed zoveel mogelijk te vermijden. De bemonsteringen zijn als
AAOM7089NL#01 tot en met #04 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. De
bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Ondanks de gekozen
bemonsterstrategie is in bemonsteringen AAOM7089NL#01 tot en met #04 bloed
aangetroffen.
De rand rondom een overgedragen bloedspoor is bemonsterd. De bemonstering is
als AAOM7089NL#05 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. De bemonstering is
onderzocht op de aanwezigheid van bloed. In de bemonstering is bloed
aangetroffen. [24]
Onderstaande bemonsteringen zijn onderworpen aan DNA-onderzoek. [25]
(afbeelding)
In Tabel 2 staan de personen van wie de DNA-profielen zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. [26] Dit zijn onder meer:
(afbeelding)
In Tabel 3 staan de resultaten vermeld van het DNA-onderzoek en van wie het DNA
in de bemonstering afkomstig kan zijn op grond van het vergelijkend DNA-
onderzoek. In deze tabel zijn ook de resultaten van de berekende bewijskracht
vermeld. [27] De tabel houdt het volgende in.
(afbeelding)
(afbeelding)
(afbeelding)
(afbeelding)
De verklaring van [medeverdachte] dat hij een kussen heeft gepakt en op het gezicht van het slachtoffer heeft gelegd, past naar het oordeel van de rechtbank bij de hiervoor opgenomen resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, te weten dat in drie bemonsteringen van de bovenzijde van de kussensloop van het kussen dat is aangetroffen op het hoofd van het slachtoffer, DNA is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [medeverdachte] , met een bewijskracht van respectievelijk ongeveer 500 duizend, meer dan 1 miljard en ongeveer 3 miljoen. Een andere reden voor het terechtkomen van het DNA van [medeverdachte] in de bemonsteringen van de kussensloop bevat het dossier niet. Dat in meerdere bemonsteringen van de kussensloop DNA is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [verdachte] past bij haar verklaring dat zij in het bed van het slachtoffer sliep en seksueel contact met hem had.
Voor de betrokkenheid van anderen dan de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] bij de dood van het slachtoffer bestaan in het dossier geen aanwijzingen.
De rechtbank acht gelet op vorenstaande bewijsmiddelen komen vast te staan dat [medeverdachte] het [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door meermalen met kracht met een hamer op/tegen het hoofd en/of gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan.
De rechtbank acht niet komen vast te staan dat sprake is van smoren en/of wurgen. [verdachte] en [medeverdachte] hebben niet verklaard dat daarvan sprake is geweest en ook anderszins blijkt dat onvoldoende. Zo is er geen duidelijk verband tussen het kussen en de activiteit smoren, behalve dat het kussen op het gezicht van het slachtoffer is aangetroffen. [medeverdachte] heeft daarover verklaard dat hij het kussen, na het doden van het slachtoffer, op het gezicht heeft gelegd. Dit is in het licht van de bewijsmiddelen niet onaannemelijk.
Tijdpad.
[verbalisant 5] heeft gerelateerd dat onderzoek is verricht naar de uit Google Takeout afkomstige locatiegegevens van [medeverdachte] (
De rechtbank gaat ervan uit dat bedoeld zal zijn de locatiegegevens van de telefoon van verdachte). [verbalisant 5] heeft gerelateerd dat uit de analyse bleek dat de telefoon van [medeverdachte] zich op 2 mei 2021 verplaatste. [28]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij de enige gebruiker is van de telefoon en dat de rechtbank kan aannemen dat hij zich met de telefoon verplaatst. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij die avond in de richting van de woning van [slachtoffer 1] is gereden. [29]
[verbalisant 5] heeft gerelateerd dat het toestel op de volgende plaatsen fixt. [30]
20.12 – 21.38
uur [adres 2] [plaats]
21.46 – 22.11
uur [adres 3] ’ [plaats] , directe omgeving [garagebox]
22.14 – 22.46
uur Verplaatst van ’ [plaats] naar Lieshout
22.48 – 23.15
uur Nabijheid woning [adres 1] te Lieshout
23.00 – 23.04
uur Gebruiker van het toestel verplaatst zich ‘On Foot’
23.17 – 00.08
uur Tot 30 fixen op het perceel aan de zijde van de woning waar de slaapkamer van [slachtoffer 1] is gesitueerd
[getuige 6] , wonende aan [adres 2] 73 te [plaats] , heeft verklaard dat hij [medeverdachte] kent en dat deze bij hem in de avond van 2 mei 2021 op bezoek is geweest. [getuige 6] heeft verklaard dat er niets bijzonders is gebeurd en dat [medeverdachte] op een normale manier is weggegaan, hij was niet opgefokt of zoiets. [31]
[verbalisant 6] heeft gerelateerd dat hij sprak met de verhuurder van de garagebox aan [adres 3] te ’ [plaats] , de heer [getuige 7] . [verbalisant 6] heeft gerelateerd dat [getuige 7] mededeelde dat hij de betreffende garagebox al geruime tijd had verhuurd aan [medeverdachte] , en bij het verwisselen van de sloten medio juni 2021 heeft gezien dat in de garagebox naast persoonlijke spullen ook een behoorlijke hoeveelheid bouwmaterialen aanwezig was. [32]
[medeverdachte] heeft het volgende verklaard:
Ik was in de avond in de buurt van de woning in Lieshout. Ik reed in de bestelbus. Ik ben in de richting van de woning van [slachtoffer 1] gereden. Ik heb geen navigatie aangezet. Ik wist de weg, want ik was daar al geweest. Ik heb bij het hek van [slachtoffer 1] gestaan. Toen heb ik het hek losgeknipt en ben ik naar de woning gegaan. Ik ben door het hek gegaan en richting de woning gelopen. Ik ben via de achterkant van de woning
over het terras gegaan. Ik zag [verdachte] in de keuken staan. De voorzitter vraagt mij hoe lang
het duurde voordat ik bij de woning was. Ik was zoekende, want ik wist de weg niet.
Misschien heeft het twee of drie minuten geduurd. De deur was open. Ik ben
naar binnen gegaan. [33]
[verbalisant 7] heeft gerelateerd dat een Google takeout is gedaan van het aan [verdachte] gekoppelde Google account gekoppeld aan e-mailadres
[emailadres 1] . Bij deze takeout werd onder andere de locatiegeschiedenis weergegeven waarbij een selectie is gemaakt van de locatiegegevens tussen 2 mei 2021 20.00 uur en 3 mei 2021 01.00 uur. Het betreft een lijst van 108 locatiegegevens waarvan 98 ogenschijnlijk in de woning [adres 1] worden aangegeven, met een accuracy van 20 tot 26 meter, en 10 ogenschijnlijk buiten de woning, met een accuracy van 15 meter. De registraties ogenschijnlijk buiten de woning vonden plaats om 21.51 uur en tussen 22.47 uur en 22.54 uur. [34]
[verdachte] heeft verklaard dat dit Google account aan haar toebehoort [35] en dat haar telefoon in die periode aan haar hand zat vastgeplakt. [36]
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat (de telefoon van) [verdachte] buiten de woning was om 21.51 uur en tussen 22.47 uur en 22.54 uur. Gelet op de accuracywaarden, dat is de geschatte nauwkeurigheidsstraal van de locatie in meters [37] , kunnen de buiten de woning aangegeven locaties ook binnen de woning liggen. [verdachte] heeft verklaard dat zij de woning niet uit is geweest. [38]
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 8] hebben het volgende gerelateerd.
Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] actief was op Facebook en de chatdienst Messenger. Ik, [verbalisant 5] , bezocht de Facebook-pagina van de persoon ‘ [medeverdachte] ’. Ik zag dat deze Facebook-pagina was voorzien van een profielfoto. De persoon op de profielfoto herkende ik als [medeverdachte] , geboren [1970] te [geboorteplaats 2] . Ik zag dat [medeverdachte] 5 vrienden had waaronder [verdachte] . Aan de profielfoto en de foto’s geplaatst in de map ‘foto's’ herkende ik [verdachte] als [verdachte] , geboren [1989] te [geboorteplaats 1] .
Ik scrolde door de tijdlijn van [verdachte] en zag dat op 02 mei 2021 een bericht was geplaatst door [medeverdachte] .
Het betrof het bericht (letterlijk): Ik hou van jou lieberd.
Ik zag dat dit bericht door twee personen was geliket. Een van deze personen betrof [verdachte] .
Door TDO (Team Digitale Opsporing) Oost-Brabant zijn de Facebook-gegevens van het account van [verdachte] veiliggesteld. In deze gegevens zag ik dat het Facebook-account van [verdachte] op 2 mei 2021 om 23.19 uur het bericht van [medeverdachte]
op haar eigen tijdlijn leuk vindt.
Ik heb bij een medewerker van het Dynamisch OSINT Team Oost-Brabant navraag gedaan of achterhaald kon worden om welk bericht van [medeverdachte] op de tijdlijn van [verdachte] het gaat. Ik kreeg hierop van de medewerker een bericht met hierin een screenshot van het betreffende bericht. Ik zag dat het het bericht ‘Ik hou van jou lieberd’ betrof. [39]
[verdachte] heeft verklaard dat zij en [medeverdachte] nadat het gebeurd is drugs hebben besteld. [40] [medeverdachte] heeft verklaard dat [dealer] is gekomen nadat [slachtoffer 1] dood was. [41]
[verbalisant 9] heeft gerelateerd dat uit nader onderzoek bleek dat deze dealer [naam] was, dat uit geanalyseerde gegevens van het WhatsApp account van [telefoonnummer] ( [verdachte] ) blijkt dat het telefoonnummer van [naam] opgeslagen stond onder de naam “ [alias] ” en dat op 3 mei 2021, vlak na middernacht, om 00.06 uur een chat werd geregistreerd tussen de WhatsApp accounts van [verdachte] en [naam] . [verbalisant 9] heeft gerelateerd dat uit de chat blijkt dat een ontmoeting werd gepland op de [adres 1] te Lieshout. [42]
De rechtbank zal onder het kopje ‘voorbedachte raad’ nader ingaan op het hiervoor weergegeven tijdpad.
Berichten.
[verbalisant 8] heeft gerelateerd dat de Google data van het account gekoppeld aan het e-mailadres [emailadres 1] WhatsApp-berichten bevat tussen [verdachte] en [medeverdachte] .
Op 1 mei 2021 stuurt [medeverdachte] de volgende berichten aan [verdachte] :
Ben ne bang van hem?
Dan kom ik dat wel ff oplossen [43]
[verdachte] heeft in haar tweede verhoor bij de politie verklaard dat [medeverdachte] haar de avond van het delict heeft geappt om een uur of elf.
Zij heeft het volgende verklaard: Toen zegt ie: Ben je nog wakker? Ik zeg: ja. Hij zegt: slaapt ie? Ik zeg: ja. En tien minuten, kwartier later stond ie. [44]
[verdachte] heeft deze verklaring herhaald in haar derde verhoor. [45]
In een verhoor op 27 juni 2021 heeft [getuige 8] (oom van [verdachte] ) verklaard dat hij [verdachte] op 17 juni 2021 heeft gesproken. [46]
[verbalisant 9] heeft gerelateerd dat zij een telefoongesprek tussen [getuige 8] en zijn zus [persoon 1] (moeder van [verdachte] ) heeft beluisterd. Dit betrof opgenomen communicatie op 7 augustus 2021. Dit gesprek houdt onder meer in:
[getuige 8] : Er bestaat een SMS op haar telefoon, die in het water ligt. En de SMS uuh naar haar vriend toe. Van uhm, hij slaapt je kan komen. [47]
De berichten waarover [verdachte] heeft verklaard zijn door de politie niet aangetroffen via de Google takeout en [verdachte] heeft later ter terechtzitting verklaard dat zij niet met zekerheid kan zeggen dat zij die berichten heeft ontvangen. [medeverdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij er geen herinnering aan heeft dat hij die berichten heeft gestuurd. De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat die berichten zijn gestuurd. De rechtbank acht desondanks dat is komen vast te staan dat die berichten zijn gestuurd. Zoals in de inleiding en onder het kopje ‘betrokkenheid van de verdachten’ is vermeld kan de rechtbank gedeelten van een verklaring gebruiken voor het bewijs en andere gedeelten terzijde stellen. De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] over de door [medeverdachte] gestuurde berichten betrouwbaar. [verdachte] heeft hierover in een vroeg stadium van de verhoren spontaan verklaard. Haar verklaring op dit punt is gedetailleerd en past ook bij het hiervoor weergegeven tijdpad, namelijk dat de telefoon van [medeverdachte] zich gedurende vier minuten ‘on foot’ heeft verplaatst waarna het toestel fixt op het perceel aan de zijde van de woning waar de slaapkamer van [slachtoffer 1] is gesitueerd. De verklaring van [verdachte] wordt ondersteund door het tapgesprek tussen haar moeder en haar oom, dat heeft plaatsgevonden op een moment dat haar oom niet wist dat het gesprek werd beluisterd door de politie maar hij wel al had gesproken met [verdachte] . Dat de berichten niet zijn aangetroffen via de Google takeout doet aan vorenstaande niet af. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn. Zo heeft [verdachte] tegenover de politie verklaard dat zij die berichten mogelijk heeft verwijderd [48] en is voorts gebleken dat de telefoon van [verdachte] ook nog een ander telefoonnummer bevatte waarvan echter via de Google takeout geen gegevens zijn verkregen [49] .
Voorbedachte raad en opzet.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Of voorbedachte raad bewezen kan worden hangt af van of verdachte die gelegenheid heeft gehad en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Indien vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad is het redelijk om aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen ten aanzien van het tijdpad stelt de rechtbank het volgende vast. [medeverdachte] is om 22.48 uur in de nabijheid van de woning [adres 1] . In de periode van 23.00 tot 23.04 uur verplaatst hij zich ‘on foot’. Om 23.17 uur vindt de eerste fix plaats op het perceel aan de zijde van de woning waar de slaapkamer van [slachtoffer 1] zich bevindt. Dat betekent dat [medeverdachte] tussen de aankomst in de nabijheid van de woning om 22.48 uur en de eerste fix bij de woning om 23.17 uur, dus gedurende een periode van [29] minuten, gelegenheid heeft gehad om zich te kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit.
[medeverdachte] heeft niet verklaard wat hij in de betreffende periode precies heeft gedaan, anders dan dat hij bij het hek van [slachtoffer 1] heeft gestaan, het hek heeft losgeknipt en naar de woning is gelopen waarbij het laatste twee of drie minuten zou hebben geduurd. [50]
Naar het oordeel van de rechtbank is het gelet op bovengenoemde relatief lange tijdsperiode redelijk om aan te nemen dat verdachte [medeverdachte] gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat hij dit daadwerkelijk heeft gedaan wordt ondersteund door de volgende verklaring van [verdachte] :
Hij heeft tegen mij gezegd dat ie een uur voor, bij dat, bij die lantaarnpaal heeft nagedacht, doe ik het wel, doe ik het niet, dat heeft ie me later verteld. [51]
De rechtbank zal dit gedeelte van de verklaring van [verdachte] gebruiken voor het bewijs. De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] op dit punt betrouwbaar. [verdachte] heeft dit spontaan verklaard en dit wordt ondersteund door de tijdstippen van fix gegevens van de telefoon van [medeverdachte] en het relaas van [verbalisant 4] inhoudende dat langs de doorgaande weg onder een lantaarnpaal een (dichtgemaakt) gat is aangetroffen in het hekwerk. [52]
[verdachte] heeft verder verklaard dat [medeverdachte] is binnengekomen met een hamer en een nepvuurwapen. [53] Zij heeft verklaard dat [medeverdachte] de hamer heeft meegenomen uit zijn garage. [54] [verdachte] heeft ook verklaard dat de bus van [medeverdachte] vol gereedschap lag. [55] Ter terechtzitting heeft zij verklaard dat er, voor zover zij weet, geen hamer op tafel lag. Ook deze verklaring van [verdachte] acht de rechtbank betrouwbaar. Zij is consistent gebleven in haar verklaringen dat [medeverdachte] de hamer bij zich had toen hij binnen kwam. Verder wordt haar verklaring ondersteund door de omstandigheid dat [medeverdachte] na zijn bezoek aan [getuige 6] en voordat hij naar de woning van het slachtoffer ging nog bij zijn garagebox is geweest, terwijl in die garagebox bouwmaterialen aanwezig waren (zie de bewijsmiddelen opgenomen onder het kopje ‘tijdpad’). De rechtbank acht het verder niet aannemelijk dat er een hamer op de tafel in de keuken van het slachtoffer zou liggen, zoals [medeverdachte] zelf heeft verklaard, omdat dit voor gereedschap een ongebruikelijke plek is en [verbalisant 10] heeft gerelateerd dat in de bijkeuken twee hamers in beslag zijn genomen [56] , zodat de bijkeuken kennelijk de plek was om dergelijke voorwerpen te bewaren.
[medeverdachte] heeft tegenover de rechtbank verklaard dat hij gehandeld heeft in een opwelling en uit een explosie van woede, maar de rechtbank acht dit niet geloofwaardig.
Ten eerste valt dat niet te rijmen met de omstandigheid dat [medeverdachte] zich heeft voorzien van een hamer en een nepvuurwapen voordat hij naar de woning van het slachtoffer ging.
Verder strookt dat niet met de omstandigheid dat [medeverdachte] gedurende langere tijd in de nabijheid van de woning van het slachtoffer heeft gedraald.
Bovendien heeft [medeverdachte] het volgende verklaard:
Ik wilde haar terughalen. We hebben een gesprek gehad. In het gesprek heb ik gezegd, dat ik haar terug wilde halen. Ze was verbaasd, maar ook blij. Naar mijn mening stond ze er wel voor open. Het was een positieve reactie. [57]
Gelet op deze verklaring was er geen reden voor [medeverdachte] om plotseling woedend te worden. Daarnaast ging er geen enkele dreiging uit van het slachtoffer op het moment dat [medeverdachte] met de hamer naar de slaapkamer liep. Het slachtoffer sliep immers. Ook dat is een contra-indicatie voor een hevige gemoedsopwelling.
De rechtbank weegt ook mee dat [verdachte] het volgende heeft verklaard:
Hij heeft tegen mij gezegd, nadat het gebeurd was, dat we die coke hadden gehaald en rustig zaten, hij zegt ‘als jij had gezegd in de slaapkamer eh ga weg, niet doen, dan was ik weg gegaan’. [58]
Al deze omstandigheden verhouden zich niet tot de verklaring van [medeverdachte] dat hij gehandeld heeft in een opwelling en uit een explosie van woede. Integendeel, die omstandigheden duiden er juist op dat sprake was van een voorgenomen plan van [medeverdachte] .
De rechtbank heeft bij haar oordeel over de geloofwaardigheid tot slot in aanmerking genomen dat [medeverdachte] zich tegenover de politie consequent op zijn zwijgrecht heeft beroepen en pas tijdens de inhoudelijke behandeling op 25 januari 2023 een verklaring heeft afgelegd. Op dat moment zat verdachte al anderhalf jaar in voorarrest en lag er een einddossier. Onder die omstandigheden is het voorstelbaar dat [medeverdachte] een voor hem zo gunstig mogelijke verklaring wil afleggen passend bij de bewijsmiddelen, hetgeen zijn verklaring op die punten minder betrouwbaar maakt. De rechtbank heeft hierbij ook betrokken dat [medeverdachte] in zijn verhoor bij de politie op 28 april 2023, slechts drie maanden later, niet meer precies weet wat hij ter terechtzitting heeft verklaard, hetgeen eveneens afbreuk doet aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van zijn verklaring.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op vorenstaande bewijsmiddelen en hetgeen zij heeft overwogen is komen vast te staan dat sprake is van voorbedachte raad.
De rechtbank is ook van oordeel dat sprake is van opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank leidt dit af uit de uiterlijke verschijningsvorm van het delict, te weten dat [medeverdachte] meermalen met kracht met een hamer op/tegen het hoofd en/of het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen, terwijl het slachtoffer sliep en zich aldus niet kon verweren. De omstandigheid dat [medeverdachte] het nepwapen heeft weggelegd voordat hij naar de slaapkamer van het slachtoffer ging, zoals hij heeft verklaard [59] , duidt erop dat het niet enkel en alleen zijn bedoeling was om het slachtoffer te bedreigen. Daar komt bij dat de rechtbank uit de door [medeverdachte] op 1 mei 2021 aan [verdachte] verstuurde berichten inhoudende ‘Ben ne bang van hem?’ en ‘Dan kom ik dat wel ff oplossen’ [60] afleidt dat [medeverdachte] geweld niet schuwt.
De rechtbank vindt daarom dat is komen vast te staan dat sprake is van moord op het [slachtoffer 1] .
Rol van [verdachte] .
Voor het aannemen van medeplegen dient te worden beoordeeld of sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten en een gezamenlijke uitvoering. Van belang zijnde elementen voor het aannemen van bewuste en nauwe samenwerking zijn bijvoorbeeld de intensiteit van de samenwerking, een taakverdeling, de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling en het belang van die rol, het zich al dan niet distantiëren en aanwezigheid op belangrijke momenten. De bijdrage van een medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grotere rol in de voorbereiding.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat op grond van de bewijsmiddelen is komen vast staan dat [medeverdachte] het slachtoffer heeft gedood door meermalen met kracht met een hamer op/tegen diens hoofd en/of gezicht te slaan. [verdachte] heeft geen rol gehad in de uitvoering van het delict. Dat betekent dat er voor het vaststellen van medeplegen sprake moet zijn van bijvoorbeeld een grote rol in de voorbereiding. Specifieke gedragingen van [verdachte] die daarop wijzen zijn niet gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van medeplegen.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of [verdachte] medeplichtig is geweest aan het door [medeverdachte] begane misdrijf. Medeplichtigheid is het bevorderen of gemakkelijk maken van andersmans strafbaar handelen oftewel het hulp bieden aan de dader bij het begaan van een misdrijf. Anders dan bij medeplegen is bij medeplichtigheid geen nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeplichtige en de dader van het misdrijf (pleger van het gronddelict) vereist. Voor de bewezenverklaring is voldoende dat de verdachte een bijdrage aan het misdrijf heeft geleverd, die het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk gemaakt. De rechtbank acht voor de beoordeling het volgende van belang.
[medeverdachte] heeft op 1 mei 2021 de volgende berichten aan [verdachte] gestuurd:
Ben ne bang van hem?
Dan kom ik dat wel ff oplossen [61]
[verdachte] woonde bij het slachtoffer en was daardoor bekend met de situatie ter plaatse. Zij heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte] haar de avond van het delict heeft geappt om een uur of elf. Zij heeft het volgende verklaard:
Toen zegt ie: Ben je nog wakker? Ik zeg: ja. Hij zegt: slaapt ie? Ik zeg: ja. En tien minuten, kwartier later stond ie. [62]
Toen ben ik om 11 uur eruit gegaan. En toen ben ik lang blijven wa.. euh euh ijsberen (..). Verbalisanten merken op dat zij horen dat verdachte het woord ‘wachten’ inslikt. [63]
De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] wist dat [medeverdachte] zou komen.
Verder heeft [verdachte] ter terechtzitting het volgende verklaard:
[medeverdachte] kwam binnen. Hij had een hamer en een neppistool bij zich. Hij zei: ‘waar is
ie?’ Ik heb gezegd: ‘hij slaapt’ en heb toen willekeurig gewezen. Ik heb gewezen richting de gang en de badkamer. De slaapkamer zit er achter. Ik kon niet direct naar de slaapkamer wijzen. Als ik de andere kant op had gewezen, was hij ook in de slaapkamer terechtgekomen. Hij ging via de voordeur en de badkamer naar de slaapkamer. [64]
Dit komt overeen met de verklaringen van [verdachte] afgelegd bij de politie [65] en wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] .
[medeverdachte] heeft het volgende verklaard:
Ik trof [verdachte] in de keuken. Er is over en weer gesproken. [verdachte] vertelde waar hij was. Ik heb wel iets gevraagd in de trant van ‘waar is ie?’ [verdachte] zei: ‘hij slaapt’. Later is er een gesprek geweest. Later heeft ze gewezen naar de slaapkamer.
Zowel uit de verklaring van [medeverdachte] als van [verdachte] blijkt dat [verdachte] aan [medeverdachte] informatie heeft verschaft over de situatie ter plaatse en de aanwezigheid van het slachtoffer. Daarmee heeft zij een bijdrage aan het misdrijf geleverd in die zin dat dit het misdrijf heeft bevorderd of gemakkelijk gemaakt, immers wist [medeverdachte] daardoor dat het slachtoffer sliep en waar het slachtoffer zich bevond.
De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of [verdachte] opzet heeft gehad op het door [medeverdachte] gepleegde misdrijf en ook of zij opzet had op haar bijdrage aan het delict.
[verdachte] heeft steeds verklaard dat zij niet had verwacht dat [medeverdachte] het slachtoffer zou vermoorden. [66]
Naar het oordeel van de rechtbank kan de verklaring van [verdachte] over het ontbreken van wetenschap over de intentie van [medeverdachte] niet worden weerlegd door andere bewijsmiddelen. De omstandigheden dat [verdachte] wist dat [medeverdachte] zou komen en dat zij op hem heeft gewacht maakt dat niet anders. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] opzet had op moord. Dit hoeft niet zonder meer te leiden tot vrijspraak. Als het misdrijf waar het opzet van de medeplichtige op was gericht voldoende verband houdt met het gronddelict, kan toch een bewezenverklaring volgen voor medeplichtigheid aan het gronddelict. De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is.
[verdachte] heeft [medeverdachte] , van wie zij wist dat hij geweld niet schuwt, indachtig de berichten ‘Ben ne bang van hem? Dan kom ik dat wel ff oplossen’ en haar verklaring dat [medeverdachte] agressief is en zij vaker door hem is geslagen [67] , de weg gewezen naar een slapende [slachtoffer 1] , terwijl [medeverdachte] een hamer vast had. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] in die omstandigheden bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte] het slachtoffer minst genomen zwaar, namelijk met een wapen, zou mishandelen. Dat [medeverdachte] het slachtoffer niet enkel wilde bedreigen volgt uit de omstandigheid dat hij het nepwapen - geschikt voor bedreiging - heeft weggelegd alvorens hij naar de slaapkamer ging. Tussen zware mishandeling en moord bestaat naar het oordeel van de rechtbank voldoende verband; beide delicten zijn geweldsmisdrijven. [verdachte] heeft door haar gedragingen opzettelijk een bijdrage geleverd aan het door [medeverdachte] begane misdrijf.
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen en hetgeen zij heeft overwogen komen vast te staan dat [verdachte] medeplichtig is aan de moord op het slachtoffer tot het plegen van welk misdrijf zij opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door aan [medeverdachte] informatie te verschaffen over de situatie ter plaatse en de aanwezigheid van het slachtoffer.
Conclusie.
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen en hetgeen zij heeft overwogen wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] het slachtoffer [slachtoffer 1] op 2 mei 2021 te Lieshout opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd door meermalen met kracht met een hamer op/tegen het hoofd en/of gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan en dat [verdachte] tot het plegen van dat misdrijf opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door aan [medeverdachte] informatie te verschaffen over de situatie ter plaatse en de aanwezigheid van het slachtoffer.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging.
Feit 2
De rechtbank dient te beoordelen of [verdachte] en [medeverdachte] , al dan niet in vereniging, in de periode van 2 mei 2021 tot en met 17 mei 2021 goederen, te weten een bankpas, een of meer creditcards, een telefoon, een auto, een laptop, een tablet, een muntenverzameling en/of andere goederen van hun gading, hebben weggenomen die toebehoorden aan het slachtoffer [slachtoffer 1] en/of diens erfgenamen.
Van wegneming is sprake als de dader zich feitelijk de heerschappij over een goed heeft verschaft.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat vast is komen te staan dat het slachtoffer op 2 mei 2021 omstreeks 23.26 uur is overleden.
[verdachte] heeft het volgende verklaard:
Na zijn dood, de volgende ochtend, hebben we de code van zijn telefoon geprobeerd op zijn pinpas. Dat werkte. Er was geld nodig, ook voor drugs. De voorzitter noemt de in de tenlastelegging onder 2 vermelde goederen. Dat klopt allemaal. We hebben twee weken in die woning verbleven. Ik heb berichten aan de familie van [slachtoffer 1] gestuurd. [68] [inlogcode] was de inlogcode van zijn telefoon. En dat bleek ook de inlogcode van zijn pinpas te zijn. En ook van de creditcard. [69]
Aangeefster [aangeefster] , die namens [benadeelde partij / bank] aangifte heeft gedaan van strafbare feiten verband houdende met de bankrekening van [slachtoffer 1] , heeft het volgende verklaard:
De heer [slachtoffer 1] maakte gebruik van de [benadeelde partij / bank] bankieren app die hij sinds
14 april 2021 geïnstalleerd had op de Android smartphone Lenovo L78051. Via die
online omgeving logde hij met zijn vaste IP adres van zijn woning in Lieshout in:
[IP-adres] [benadeelde partij / bank] stelde via eigen onderzoek vast dat in de dagen rond 3 mei 2021, tot in ieder geval laatste datum 17 mei 2021, er nog diverse keren via dat vaste IP adres
van de [adres 1] in Lieshout is ingelogd in de online [benadeelde partij / bank] omgeving. Het toestel
wat hierbij steeds werd gebruikt is een smartphone van het merk Lenovo type L78051. [70]
[verbalisant 11] heeft het volgende gerelateerd.
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat [slachtoffer 1] twee bankrekeningen op naam heeft, zijnde:
[bankrekeningnummer 1] , een betaalrekening;
[bankrekeningnummer 2] , een beleggersrekening.
Uit gevorderde en uitgeleverde bankgegevens blijkt dat er creditcards, gelieerd aan
[bankrekeningnummer 1] , zijn:
[creditcardnummer 1] ;
[creditcardnummer 2] ;
[creditcardnummer 3] ;
[creditcardnummer 4] ;
[creditcardnummer 5] .
De betaalpas en creditcards zijn tenaamgesteld op [slachtoffer 1] . Uit onderzoek blijkt dat er veelvuldig gepind is met een bankpas en de verschillende creditcards behorende bij [bankrekeningnummer 1] .
Door mij werden alle beelden bekeken van pintransacties tussen 27 april 2021 tot 10 juni 2021.
Op de beelden die vanaf 3 mei zijn bijgevoegd is iedere keer één en dezelfde man te zien, te weten [medeverdachte] , geboren op [1970] te [geboorteplaats 2] .
Ik herken met 100% zekerheid, deze persoon na het bekijken van beschikbare beelden aan
algeheel uiterlijk voorkomen, vorm hoofd, ogen, wenkbrauwen, haarkleur, haardracht, huidskleur. Hij neemt meerdere malen geld op met de bovenstaande bankpas en creditcard.
Op de beelden van de pintransacties is ook een vrouw te zien, te weten [verdachte] , geboren op [1989] te [geboorteplaats 1] . Ik herken met 100% zekerheid, deze persoon na het bekijken van beschikbare beelden aan haar algeheel uiterlijk voorkomen, vorm hoofd, ogen, wenkbrauwen, haarkleur, haardracht, huidskleur en bewegingen zoals het op en neer bewegen van heel haar lichaam. Zij neemt meerdere malen geld op met de bovenstaande bankpas en creditcard.
De rechtbank overweegt dat uit dit proces-verbaal volgt dat [medeverdachte] in de tenlastegelegde periode meerdere keren heeft gepind met de bankpas en één keer met de creditcard eindigend op [creditcardnummer 1] en [verdachte] meerdere keren met de bankpas en meerdere keren met de creditcards eindigend op [creditcardnummer 4] en [creditcardnummer 5] . [71]
[getuige 1 / nabestaande 1] heeft verklaard dat zijn vader een Renault Kadjar heeft. [getuige 1 / nabestaande 1] heeft verklaard dat deze altijd op de oprit stond, maar dat deze er op 11 juni 2021 niet stond. [72]
[verbalisant 12] heeft gerelateerd dat voor de Renault Kadjar voorzien van het [kenteken] ANPR gegevens zijn opgevraagd in de periode 14 mei 2021 tot en met 11 juni 2021. Hieronder staan de gegevens van het voertuig voorzien van het [kenteken] (de rechtbank: in de ten laste gelegde periode).
16-05-2021 15:49 A27 Re 64.7 Nieuwegein
16-05-2021 19:40 A27 Li 64.7 Nieuwegein
17-05-2021 13:31 A2 Li 72.4 Vianen
17-05-2021 14.03 05 Oosteinde-Noord [73]
[verbalisant 13] heeft gerelateerd dat de Renault Kadjar met [kenteken] werd doorzocht en dat in de kofferruimte een laptop Lenovo Notebook Ideapad 330 werd aangetroffen en in beslag genomen. In de map Export zat een lijst met login gegevens. De volgende User Names stonden er onder andere in:
[emailadres 2]
[emailadres 1] [74]
[verbalisant 14] heeft het volgende gerelateerd.
In het onderzoek was er sprake van het feit dat er door de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] mogelijk een muntenverzameling mee genomen zou zijn. Voor deze laatste zoeking werd aan de familie gevraagd of hun bekend was waar deze muntenverzameling in de woning zou moeten liggen. De familie gaf aan dat deze muntenverzameling bijna zeker in de kast bovenaan de trap meteen links zou moeten liggen. Het zou een ordnerachtige map moeten zijn met pagina's waar vierkante papieren hoesjes inzaten met een doorzichtig plastic rondje erin waar de munt dan achter zat. Er zou ook een map of doos moeten zijn met meer munten die minder geordend waren. In deze kast zou ook een kist moeten
staan met jukebox singles. Op de plaats die de familie aangaf troffen wij wel de kist met jukebox singles. Tevens vonden wij daar een tweetal postzegelalbums en op de grond een plastic zakje en glazen flesje met wat munten er in. De muntenverzameling zoals omschreven door de familie werd daar door ons echter niet aangetroffen en ook in de rest van het huis werd de muntenverzameling niet aangetroffen. [75]
[verdachte] heeft het volgende verklaard:
Uit de woning van [slachtoffer 1] heb ik de telefoon, auto en laptop meegenomen. [76] Mijn medecompagnon heeft de auto gereden. [77] Ik heb de auto één keer bestuurd. Ik heb
geen rijbewijs. [78]
Verbalisanten [verbalisant 15] en [verbalisant 7] hebben gerelateerd dat de personenauto voorzien van het [kenteken] werd doorzocht en dat achter de bestuurderstoel op de grond een handgeschreven papier werd aangetroffen. [79] Verbalisanten [verbalisant 12] en [verbalisant 10] hebben gerelateerd dat dit papier aan [verdachte] is getoond tijdens haar verhoor. [80] Op het papier is vermeld: post, laptop + oplader, kleding, papieren en muntenverzameling.
[verdachte] heeft het volgende verklaard:
Dit is de opdracht die ik [medeverdachte] heb meegegeven. Hij moest de post meenemen. Laptop plus opladers, kleding, papier en de muntenverzameling. De muntenverzameling heb ik ingeleverd bij het goudwisselkantoor. Ik heb daar 300 euro voor gekregen. [81]
[medeverdachte] heeft het volgende verklaard:
De voorzitter vraagt mij of ik heb gepind met de passen van [slachtoffer 1] . Dat klopt. Ik heb meerdere keren gepind. Het zou kunnen dat [verdachte] er ook een paar keer bij was. Het klopt dat zij zelf ook heeft gepind. Het is juist dat er werd gepind door ons beiden, hoe het zo uitkwam. Ik wist uiteindelijk wel dat het met zijn passen was.
Ik wist dat [verdachte] berichten aan de familie van [slachtoffer 1] stuurde. Het is juist dat we met z’n tweeën naar Amsterdam zijn gereden. Ik was de bestuurder. Ik wist dat het de auto was van [slachtoffer 1] . De voorzitter vraagt mij naar de andere goederen vermeld in de tenlastelegging onder 2. De bankpas heb ik meegenomen om te pinnen. Ik heb de muntenverzameling wel gezien. Die heeft [verdachte] verkocht. Ik wist wel dat die verzameling verkocht zou worden. De laptop heb ik wel gezien in de auto en in Amsterdam. De oudste rechter vraagt mij of ik vanuit Amsterdam twee keer ben teruggegaan naar Lieshout. Dat klopt. Ik ging terug om een bankpas op te halen en de hondjes eten te geven. Het zou kunnen dat ik nog meer spullen heb moeten meenemen. [82]
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen komen vast te staan dat de volgende in de tenlastelegging vermelde goederen, te weten een bankpas, creditcards, een telefoon, een auto, een laptop en een muntenverzameling, zich in de ten laste gelegde periode bevonden in of bij de woning van het slachtoffer [slachtoffer 1] . De verdachten verbleven in die periode in de woning en naar het oordeel van de rechtbank konden zij dan ook als heer en meester beschikken over de zich in en bij die woning bevindende goederen. Van de in de tenlastelegging vermelde bankpas, creditcards, telefoon en auto maakten de verdachten in de ten laste gelegde periode ook daadwerkelijk gebruik. Zij gebruikten de bankpas en creditcards om mee te pinnen, de telefoon werd gebruikt om in te loggen op de [benadeelde partij / bank] bankieren app van het slachtoffer en om berichten naar de familie van het slachtoffer te sturen, en in de auto werd gereden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verdachten deze goederen, die toebehoorden aan [slachtoffer 1] en/of zijn erfgenamen, weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, en daarbij was sprake van een bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering. De rechtbank is van oordeel dat dit ook geldt voor de laptop, waarop van beide verdachten inloggegevens werden aangetroffen, en voor de verkochte muntenverzameling. Dat deze goederen pas later, buiten de ten laste gelegde periode, door [medeverdachte] zijn opgehaald doet daaraan niet af. De wederrechtelijke toe-eigening heeft immers al plaatsgevonden in de periode dat de verdachten in de woning van het slachtoffer woonden en als heer en meester beschikten over die goederen.
Conclusie.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] , tezamen en in vereniging, in de periode van 2 mei 2021 tot en met 17 mei 2021 te Lieshout, een bankpas, creditcards, een telefoon, een auto, een laptop en een muntenverzameling, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of diens erfgenamen, hebben weggenomen met het oogmerk om deze goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet komen vast te staan dat een tablet is weggenomen. Weliswaar heeft [verdachte] verklaard dat zij een tablet van het slachtoffer heeft verkocht aan een dealer (dossierpagina 249), maar het dossier bevat ten aanzien van de tablet geen andere bewijsmiddelen. Nu niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
Feit 3
De rechtbank dient te beoordelen of [verdachte] en [medeverdachte] , al dan niet in vereniging, in de periode van 2 mei 2021 tot en met 12 juni 2021 geld en/of aandelen hebben weggenomen die aan [slachtoffer 1] en/of diens erfgenamen toebehoorden.
De rechtbank volstaat ten aanzien van dit feit, gelet op artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van bewijsmiddelen, aangezien [verdachte] en [medeverdachte] het bewezenverklaarde hebben bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
  • Aangifte van [aangeefster] namens [benadeelde partij / bank] , dossierpagina 1380-1383;
  • Proces-verbaal van bevindingen ‘Pintransacties [medeverdachte] en [verdachte] ’ van [verbalisant 11] , dossierpagina 1223-1272;
  • Proces-verbaal van bevindingen ‘Overzicht financiële transacties bankrekeningen [benadeelde partij / bank] op naam van [slachtoffer 1] ’ van [verbalisant 16] , dossierpagina 1206-1216;
  • Verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 11-12, inhoudende:
Het idee om zijn geld te gebruiken kwam pas toen [slachtoffer 1] overleden was. Na zijn dood, de volgende ochtend, hebben we de code van zijn telefoon geprobeerd op zijn pinpas. Dat werkte. Er was geld nodig, ook voor drugs. De officier van justitie vraagt mij waar de dealer mee is betaald. [slachtoffer 1] had die dag
€ 500,- gepind. Hij heeft voor € 150,- dope gekocht voor mij. De overige € 350,- heb ik uit zijn portemonnee gehaald en daar heb ik de dealer mee betaald. Dat heb ik [medeverdachte] laten doen. [medeverdachte] weet wel dat we de hotels hebben betaald van het geld van [slachtoffer 1] . De voorzitter zegt mij dat [benadeelde partij / bank] aangifte heeft gedaan van het wegnemen van een bedrag van ongeveer € 90.000,-. Dat kan kloppen. De aandelen heb ik ook verkocht. De effecten zijn gestort op de betaalrekening van [slachtoffer 1] . Een gedeelte heb ik overgemaakt naar de creditcard.
- Verklaring van [medeverdachte] afgelegd ter terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 12-13, inhoudende:
De voorzitter vraagt mij of ik heb gepind met de passen van [slachtoffer 1] . Dat klopt. Ik heb meerdere keren gepind. Het zou kunnen dat [verdachte] er ook
een paar keer bij was. Het klopt dat zij zelf ook heeft gepind. Het is juist dat er werd gepind door ons beiden, hoe het zo uitkwam. Ik wist uiteindelijk wel dat het met zijn passen was.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten, in vereniging, een aanzienlijke hoeveelheid geld en/of aandelen – een totaalbedrag van € 90.031,41 – toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of diens erfgenamen, hebben weggenomen met het oogmerk om deze goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat zij die goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door het onbevoegd verkopen van de aandelen/effectenportefeuille en het telkens onbevoegd gebruik maken van een pinpas, creditcards en/of bankgegevens en/of bijbehorende pincodes.

De strafbare feiten in Amsterdam (feit 4 en 5)

In het onderzoek naar de dood van slachtoffer [slachtoffer 1] raakte de politie op 12 juni 2021 bekend met de vermoedelijke verblijfplaats van [verdachte] op [kamernummer] van het [hotel] in Amsterdam. Toen deze kamer werd betreden bleken de beide verdachten reeds te zijn vertrokken. Uit gegevens van de telefoon van [verdachte] bleek dat zij telefonisch contact had gelegd met een telefoonnummer dat toebehoorde aan [getuige 9] . Via de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden en observaties werd vastgesteld dat de verdachten verbleven in de woning aan de [adres 4] te Amsterdam.
Het aantreffen van het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer 2] .
[verbalisant 17] heeft gerelateerd dat hij/zij op zaterdag 26 juni 2021 te 16.28 uur is binnengetreden in de woning gelegen aan de [adres 4] te Amsterdam en dat in de woning werden aangehouden: [verdachte] en [medeverdachte] . [83]
[verbalisant 18] heeft gerelateerd dat hij/zij zich op 26 juni 2021 te 16.28 uur bevond in de woning gelegen aan de [adres 4] te Amsterdam. Betreffende verbalisant heeft verder het volgende gerelateerd.
Uit hoofde van mijn werk controleerde ik de open keuken, die met de woonkamer één ruimte vormde. Tussen de keukentafel en het bankstel in zag ik een stapel liggen die bestond uit dekens en een matras. Uit de manier waarop de dekens en het matras lagen zag ik dat er nog iets moest liggen. Ik zag namelijk dat er een ruimte van een geschatte dertig centimeter was tussen de vloer en de onderkant van het matras. Ik heb het matras met mijn rechterhand van links naar rechts opgetild, als een naar mij toe draaiende deur met de scharnieren op de rechterzijde. Door de vorm van het matras bleef deze op de smalle kant staan, achter de bank. Vervolgens heb ik de dekens, het bleken er twee te zijn, opgetild. Ik zag en herkende het gelaat van de man die in onze briefing als mogelijk slachtoffer van een wederrechtelijke vrijheidsbeneming was benoemd. Ik heb aan de hals van het slachtoffer gevoeld, maar heb geen hartslag waargenomen. De hals voelde koud en stug aan. Ik heb geen ademhaling geconstateerd. [84]
Verbalisanten [verbalisant 19] en [verbalisant 20] hebben gerelateerd dat zij op 26 juni 2021 om 18.30 uur een forensisch onderzoek hebben ingesteld op de locatie [adres 4] te Amsterdam. Zij hebben verder het volgende gerelateerd.
Aan het einde van de hal zagen wij een woonkamer/keuken. Tussen de eettafel en bank zagen wij het slachtoffer deels afgedekt met een rood/geel deken op de grond. Wij zagen dat het slachtoffer op zijn rug lag. Kijkend in de richting van het slachtoffer zagen wij rechts naast het slachtoffer een matras gekanteld tegen de bank. Tussen het matras en het slachtoffer zagen wij een blauw laken. Op zowel het matras als het laken zagen wij meerdere bloedvlekken, op het oog leek het of de vlekken op het matras overeen kwamen met de posities van de vlekken op het laken. Om de staat van het lichaam van het slachtoffer te kunnen beoordelen hebben wij het deken van het lichaam afgetild. Wij zagen dat het gezicht van het slachtoffer naar links gedraaid was, kijkend vanuit het oogpunt van het
slachtoffer. Wij zagen dat het hoofd naar het matras toegedraaid was. Rond het hoofd
van het slachtoffer zagen wij bloed op de vloer, een bloedpoel. Tevens zagen wij enkele bloedspatten laag bij de grond op de muur naast het hoofd van het slachtoffer. Rond de neusgaten van het slachtoffer zagen wij opgedroogd bloed. Ook zagen wij dat de linkerzijde van het gelaat van het slachtoffer bebloed was. Ook zagen wij dat de huid rondom het
linkeroog van het slachtoffer gezwollen en bebloed was. [85]
[verbalisant 21] heeft het volgende gerelateerd.
Op zaterdag 26 juni 2021 werd door politieambtenaren in de woning gelegen aan de [adres 4] te Amsterdam het levenloze lichaam aangetroffen van een persoon.
Op dit adres staat volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA) één persoon ingeschreven: [slachtoffer 2] , geboren op [1956] . Door medewerkers van de forensische opsporing (FO) werden foto’s gemaakt van de overleden persoon. Vervolgens heb ik in de politiesystemen gezocht naar een foto van [slachtoffer 2] en vond een foto uit het SKDB-systeem (gedateerd op 20-10-2017). Op grond van deze SKDB-foto en de foto’s gemaakt door FO, in combinatie met voornoemde GBA gegevens, herken ik de overleden persoon – met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid – als [slachtoffer 2] voornoemd. [86]
De sectie en de doodsoorzaak.
Door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, is op 28 juni 2021 pathologieonderzoek verricht. Het rapport van zijn bevindingen houdt onder meer het volgende in.
Voorafgaand aan de sectie werd het lichaam postmortaal radiologisch onderzocht. Hierbij werd een breuk van het linker jukbeen gezien. [87]
Bij de uit- en inwendige schouwing werden onder meer de volgende bevindingen gedaan.
Aan de hals was een bandvormig gebied met kleine bloeduitstortingen en beperkte rode huidverkleuringen. Het onderhuids weefsel van de hals toonde geen zichtbare bloeduitstortingen. Verspreid in de oppervlakkige en diepe halsspieren waren meerdere bloeduitstortingen. De rechter bovenste hoorn van het schildkraakbeen was gebroken met omgevende bloeduitstorting. [88]
De oogbindvliezen toonden discrete puntvormige bloeduitstortingen. [89]
Aan de onderlip links was een kleine slijmvliesscheur met omgevende bloeduitstorting; ter hoogte van het lipbandje van de onderlip was eveneens bloeduitstorting. [90]
Ter hoogte van het linkeroog was onderhuidse bloeduitstorting. Links zijwaarts en centraal achterwaarts in de schedelhuid waren bijkomende bloeduitstortingen. De resultaten van letseldateringsonderzoek van deze letsels waren passend bij een ouderdom van meerdere minuten tot enkele tientallen minuten. Aan de neus was nog een oppervlakkige huidscheur. [91]
Verspreid over het lichaam waren enkele oppervlakkige huidbeschadigingen, ontvellingen en/of bloeduitstortingen; namelijk aan de borst links zijwaarts, de bovenarmen, de linkerflank en de linkerknie. [92]
De sectie betrof een bejaarde man met vroege postmortale veranderingen. [93]
De letsels in de hals zijn bij leven ontstaan door samendrukkende krachtinwerking (met de handen of met een structuur), al dan niet in combinatie met stomp botsende krachtinwerking (zoals vallen, stoten en slagen). De tekenen van bloedstuwing ter hoogte van de oogbindvliezen duiden hierbij op belemmering van de bloedsomloop van het hoofd. Aanhoudende samendrukkende krachtinwerking op de hals kan derhalve middels zuurstofgebrek van de hersenen hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden. [94]
De letsels ter hoogte van de mond zijn bij leven ontstaan door stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtinwerking. Indien sprake is geweest van bij leven afsluiten van de ademwegen door (samen)drukkende krachtinwerking op de mond en neus (smoren) kan dit aanleiding hebben gegeven tot zuurstofgebrek door ademhalingsfunctiestoornissen en zodanig hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden. [95]
De letsels aan het hoofd zijn bij leven ontstaan door meervoudige stomp botsende krachtinwerking. Gezien de breuk van het linkerjukbeen is deze krachtinwerking minstens deels hevig geweest. In de schedelholte waren evenwel geen zichtbare letsels; het heeft derhalve geen rol van betekenis gespeeld bij het overlijden, maar kan eventueel hebben geleid tot bewustzijnsstoornissen. [96]
Het rapport bevat de volgende conclusie.
Het overlijden van [slachtoffer 2] , 65 jaar oud, kan worden verklaard
door samendrukkende krachtinwerking ter hoogte van de hals (met de handen en/of
een structuur), al dan niet in combinatie met (samen)drukkende krachtinwerking ter
hoogte van de neus en mond (smoring). Een andere doodsoorzaak is niet gebleken. [97]
De rechtbank acht gelet op vorenstaande bewijsmiddelen komen vast te staan dat het slachtoffer [slachtoffer 2] in zijn woning aan de [adres 4] in Amsterdam door een misdrijf is overleden.
De betrokkenheid van de verdachten.
[medeverdachte] heeft op de terechtzitting van 25 januari 2023 het volgende verklaard:
Er is een woordenwisseling tussen [slachtoffer 2] en mij. Er is een worsteling. Even later ligt hij op de grond. Hij is niet verplaatst. Op een gegeven moment heb ik mijn broeksriem afgedaan en om zijn nek gedaan. Die broeksriem kwam uit mijn broek. Ik heb kracht gebruikt. Ik heb hem gewurgd. Ik heb de riem om zijn nek gedaan en ik heb hem aangetrokken. [98]
De voorzitter vraagt mij hoe lang ik dat wurgen heb gedaan. Ik weet daar geen indicatie van te geven. De voorzitter vraagt mij waarom ik stopte. Ik stopte omdat hij niet meer bewoog. Ik ging ervan uit dat hij dood was. [99]
De voorzitter vraagt mij of ik heb geprobeerd zijn mond of neus dicht te knijpen.
Waarschijnlijk heb ik wel mijn hand op zijn mond gezet, zodat hij niet zou schreeuwen. [100]
[verdachte] heeft op de terechtzitting van 25 januari 2023 het volgende verklaard:
Toen [slachtoffer 2] begon te schreeuwen, ben ik de kamer ingelopen. Toen zag ik [medeverdachte] op [slachtoffer 2] zitten. Ik zag armbewegingen. Ik kon [slachtoffer 2] bijna niet zien; hij was achter de bank. Ik zag wel een worsteling. Toen heeft hij zijn broeksriem eruit getrokken en na 10 of 20 seconden was het gebeurd. Hij heeft de riem om zijn nek gedaan en aangetrokken. De voorzitter vraagt mij of ik het aantrekken heb gezien. Ik heb gezien dat hij de riem uit zijn broek deed en in de richting van [slachtoffer 2] ’s nek zien manoeuvreren. Toen was het stil. [medeverdachte] is van het lichaam afgestapt. [101]
Verbalisanten [verbalisant 20] en [verbalisant 19] hebben gerelateerd dat zij op 26 juni 2021 om 17.30 uur voor forensisch onderzoek aan kwamen bij het cellencomplex van het hoofdbureau in Amsterdam, dat zij [medeverdachte] troffen en dat hij een zwarte broek droeg. Onder meer de volgende sporendrager werd veiliggesteld en in beslaggenomen.
SIN AAOO5351NL
Object Kleding (broek) [102]
Door dr. ing . M. van Gent van het NFI is onderzoek verricht naar biologische sporen en DNA-onderzoek. Van de bevindingen is een rapport opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Politie Eenheid Oost-Brabant heeft verzocht om de buitenkant van de broekrand van de
broek en riem AAOO5351NL te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische
sporen en DNA. Daarnaast is verzocht referentiemateriaal AAPA6192NL van overleden slachtoffer [slachtoffer 2] te onderwerpen aan een DNA-onderzoek. Dit DNA-profiel en de DNA-profielen van verdachten [verdachte] en [medeverdachte] dienen te worden betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. [103]
De broek en riem zijn met het blote oog onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij
zijn verspreid over de riem, zowel op de binnen- als de buitenzijde, meerdere bloedsporen
aangetroffen. De riem is uit de broek gehaald ten behoeve van het onderzoek.
Twee bloedsporen op de buitenzijde en één bloedspoor op de binnenzijde van de riem zijn
bemonsterd. De bemonsteringen zijn als respectievelijk AAOO5351NL#0l, #02 en #13
veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
De buitenzijde van de broeksband van de broek, de buitenzijde van de riem en de
binnenzijde van de riem zijn afzonderlijk van elkaar in delen bemonsterd. Hierbij is
geprobeerd het aanwezige bloed te vermijden. De bemonsteringen zijn als AAOO5351NL#03 tot en met #12 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Deze bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Ondanks de gekozen bemonsterstrategie is er bloed aangetroffen in bemonsteringen AAOO5351NL#05, #07, #08, #11 en #12. [104]
Referentiemonster bloed AAPA6192NL van overleden slachtoffer [slachtoffer 2]
(geboren op 25 mei 1956, afgesplitst van stoffelijk overschot AANO0758NL) en de in Tabel 1 vermelde bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek. [105]
(afbeelding)
Van het referentiemateriaal van slachtoffer [slachtoffer 2] is een DNA-profiel verkregen. In Tabel 2 staan de resultaten vermeld van het DNA-onderzoek en van wie het DNA in de bemonstering afkomstig kan zijn op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek. In deze tabel zijn ook de resultaten van de berekende bewijskracht vermeld. [106]
(afbeelding)
(afbeelding)
De verklaring van de beide verdachten dat [medeverdachte] het slachtoffer heeft gewurgd met zijn broekriem, past naar het oordeel van de rechtbank bij de hiervoor opgenomen resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, te weten het aantreffen van DNA dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer, met een bewijskracht tussen ongeveer 1 miljoen en meer dan 1 miljard, in 12 bemonsteringen van de riem. Het past ook bij de hiervoor onder ‘de sectie en de doodsoorzaak’ opgenomen resultaten van het pathologieonderzoek door D.J. Rijken van het NFI, te weten dat het overlijden van het slachtoffer kan worden verklaard door samendrukkende krachtinwerking ter hoogte van de hals (met de handen en/of een structuur), al dan niet in combinatie met (samen)drukkende krachtinwerking ter hoogte van de neus en mond (smoring). De verklaring van [medeverdachte] dat hij waarschijnlijk wel zijn hand op de mond van het slachtoffer heeft gezet, zodat hij niet zou schreeuwen, past bij smoring.
Voor de betrokkenheid van anderen dan de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] bij de dood van het slachtoffer bestaan in het dossier geen aanwijzingen.
De rechtbank acht gelet op vorenstaande bewijsmiddelen komen vast te staan dat [medeverdachte] het slachtoffer [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd door hem met een broekriem te wurgen en/of die [slachtoffer 2] te smoren.
De rol van [verdachte] .
[verdachte] heeft bij het eerste verhoor door de politie het volgende verklaard:
Toen zijn we bij [slachtoffer 2] neergestreken. Maandag, dinsdag heb ik daar gezeten. Woensdagnacht (de rechtbank begrijpt: 23 juni 2021) om twaalf uur wou hij ons eruit hebben. Midden in de nacht. Toen was ook die vriend [getuige 9] er. Die ging weg. Ik zeg tegen [medeverdachte] : “En nu, ik ga niet op straat lopen, we hebben geen geld wat moet ik doen, moet ik iemand beroven? Wat moet ik doen?” Hij zei: “nee dat hoeft niet”. [getuige 9] gaat weg en ik kijk [medeverdachte] aan en ik zeg tegen [medeverdachte] ja. Hij wilde ons eruit zetten. We moesten naar buiten. Buiten op straat lopen gaat niet. Dus uh…het was geen “crime passionel”. [107]
[medeverdachte] heeft een vaas gepakt. Op het moment dat hij die vaas pakte wist ik wel hoe laat het was, dus ben ik naar de gang gelopen. [108]
Kijk nogmaals ik heb niet zijn schedel ingeslagen bij die tweede, bij die tweede heb ik wel fiat gegeven. Verbalisanten: Hoe bedoel je dat? Verdachte: Mijn toestemming. Verbalisanten: Om...? Verdachte: Is goed... Verbalisanten: Okay zo ... Verdachte: Tja, dat is beter als op straat lopen. [109]
Bij het tweede verhoor heeft [verdachte] het volgende verklaard:
Het was wachten op dat [getuige 9] .. de woning verliet. Dan zouden we hem pakken. Ik zeg [medeverdachte] en nu? Dit deed ik. Opmerking verbalisanten: verdachte doet voor dat ze naar [medeverdachte] kijkt, verdachte haalt haar schouders op en knikt ja. Ik zei ja. Hij zegt ja. Hoe heet het. Moven. Toen hij weg was, pakte [medeverdachte] die vaas. Dat is een grote roze vaas. Ik zag dat hij die vaas pakte en toen wist ik al hoe laat het was. En toen ben ik de gang ingelopen. Toen hoorde ik natuurlijk een worsteling ontstaan. Omdat [slachtoffer 2] begon te schreeuwen. “Niet doen, niet doen. Ik heb jullie toch geholpen. Niet doen. Niet doen. Jullie willen me vermoorden” en toen begon ie “Politie, politie!” te roepen. En toen heeft [medeverdachte] op den duur de riem gepakt van zijn broek en heeft hem daarmee gewurgd. Ik weet dat hij zijn riem heeft gepakt, omdat ik in die tijd alweer terug was in de woonkamer. Ik moest iets zoeken om mee te wurgen. Dat moest ik van [medeverdachte] zoeken. [medeverdachte] zei zoek iets om hem te wurgen. [medeverdachte] maakte zijn riem los van zijn broek, terwijl hij bovenop [slachtoffer 2] zat. En toen heeft ie die riem om zijn nek gedaan en heeft ie hem daarmee gewurgd. Ik deed op dat moment niets.
Verbalisanten: Je zei gisteren op een gegeven moment dat jij fiat daarvoor had gegeven. [verdachte] : Ja, maar dat had ik al gegeven toen hij die vaas ging pakken. Ik had een vermoeden wat er zou gaan gebeuren. Dat ie hem zou pakken. Ik bedoel daarmee hem het loodje zou laten leggen. [110]
Verbalisanten: was er nog iets te zien was van een voet of een hand. [verdachte] : Ja, dat klopt en daar heb ik een theedoek bijgelegd. En dan heb ik de eettafel zo gezet dat niemand wat kon zien. De theedoek heb ik op de hoek van het matras bijgelegd. Om z’n voet te maskeren. [111]
Bij het vierde verhoor heeft [verdachte] verklaard:
En hij
(opmerking rechtbank: daarmee is bedoeld het slachtoffer)komt terug de woonkamer inlopen en loopt naar de keuken. En [medeverdachte] staat op en loopt naar die vaas en loopt naar de keuken. En ik ben eigenlijk direct naar de gang gelopen en ik hoor dat ie hem gaat pakken. En ik hoor gestommel en ik hoor [slachtoffer 2] op den duur schreeuwen en gillen en doen. Toen ben ik terug gelopen en toen zie ik dat ze aan het worstelen zijn. En op den duur zit ie boven op hem. Ik heb niet ingegrepen. Maar het heeft langer geduurd dan bij [slachtoffer 1] . Hij zei tegen mij: “Zoek iets”. Volgens mij is dat die bebloede snoer. Die heb ik hem gegeven. Toen was die nog niet bebloed. Maar dat was niks. Die heeft hij aan de kant gegooid. Toen heeft hij die broekriem gepakt en hij heeft hem daarmee gewurgd. [112]
Ik heb het gestommel best wel goed gehoord. En uiteindelijk ben ik terug gelopen en toen lag [slachtoffer 2] al tussen de eettafel en die bank in. Waar die ook overleden is uiteindelijk. En toen vroeg die aan mij: “Zoek iets, zoek iets.” En toen die… pan die naast hem gevonden is. Ik heb geprobeerd te slaan met die pan maar toen sloeg ik [medeverdachte] op zijn hoofd. En toen heb ik die pan losgelaten. En toen zegt ie: “Zoek iets om hem te wurgen.” Toen heb ik hem die witte stekker of die witte oplaadkabel gegeven. Ja dat was niks. En toen heeft ie die broekriem gepakt en heeft ie hem daarmee gewurgd. En toen is het geëindigd, is ie van hem afgestapt en heb ik die matras over hem heen gegooid. [113]
Op de zitting heeft [verdachte] verklaard:
Het klopt dat ik een matras en dekens over het lichaam heb gelegd en een theedoek over zijn
voet. Het klopt dat er nog mensen in de woning zijn geweest toen [slachtoffer 2] dood achter de
bank lag. Ik zei dat hij aan het werk was of sliep. Het is juist dat ik smoesjes heb gebruikt. [114]
[getuige 9] heeft het volgende verklaard:
Mijnheer [slachtoffer 2] heeft een Brabants stelletje onderdak gegeven. Er ontstond wrijving omdat [slachtoffer 2] tegen dat stel gezegd had dat ze moesten vertrekken, omdat hij naar de dagbesteding moest de volgende dag. Wat ik me daarvan herinner is dat op een gegeven moment, het was toen laat en [slachtoffer 2] moest de volgende dag naar zijn dagbesteding. [slachtoffer 2] heeft toen die Brabanders te kennen gegeven dat zij die avond de deur uit moesten, jullie moeten morgenochtend weg zijn. Toen zeiden hun van dat kun je toch niet maken en waar moeten wij heen. En dat is eigenlijk het moment waarop ik ben weggegaan. [115]
[medeverdachte] heeft op de zitting van 25 januari 2023 het volgende verklaard:
De voorzitter houdt mij voor de verklaring van [verdachte] inhoudende dat zij iets moest zoeken om mee te wurgen. Ik kan niets met een snoertje van een laptop. Het kabeltje heb ik in mijn handen gehad. [116]
Verbalisanten [verbalisant 19] en [verbalisant 20] hebben, zoals hiervoor al is weergegeven, gerelateerd dat zij op 26 juni 2021 om 18.30 uur een forensisch onderzoek hebben ingesteld op de locatie [adres 4] te Amsterdam. Zij hebben verder het volgende gerelateerd.
Links voor het aanrecht, op de vloer aan de rechterzijde van een salonkast, zagen wij een roze vaas waarvan de hals was afgebroken. Wij zagen rechts voor het aanrecht op de vloer een stapel met diverse goederen waaronder roze scherven. De scherven waren zeer waarschijnlijk afkomstig van de hals van de vaas. Wij zagen het zelfde krakelee patroon op de vaas en de scherven. Wij hebben de vaas en de scherven veiliggesteld.
Nabij de scherven op de vloer zagen wij in de stapel goederen een wit oplaadsnoer. Op
het snoer zagen wij diverse op bloed gelijkende vlekken. Wij hebben het snoer veiliggesteld.
Rechts naast het slachtoffer ter hoogte van zijn middel zagen wij een zilverkleurige steelpan. De steelpan hebben wij veiliggesteld. Op het handvat/de steel van de steelpan zagen wij aan de onderzijde verschillende op bloed gelijkende vlekken. [117]
[verbalisant 22] heeft gerelateerd dat hij op 26 juni 2021 was belast met de doorzoeking van het pand [adres 4] te Amsterdam. In deze woning was die dag het levenloze lichaam van [slachtoffer 2] aangetroffen en waren de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] aangehouden. Tijdens de doorzoeking werden de volgende goederen in beslag genomen.
In de woonkamer werd, naast het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer 2] , een pan
in beslag genomen. Dit goed werd voorzien van SIN nummer AANQ7911NL.
In de woonkamer werd een bebloed snoertje in beslag genomen. Dit goed werd voorzien van SIN nummer AANQ7392NL.
In de woonkamer werd een vaas in beslag genomen. Dit goed werd voorzien van SIN nummer AANQ7394NL. [118]
Door dr. ing . M. van Gent van het NFI is onderzoek verricht naar biologische sporen en DNA-onderzoek. Van de bevindingen is een rapport opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Politie Eenheid Oost-Brabant heeft verzocht om vaas AANQ7394NL, snoer AANQ7392NL en pan AANQ7911NL te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. De DNA-profielen van verdachten [verdachte] en [medeverdachte] en overleden slachtoffer [slachtoffer 2] dienen te worden betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. [119]
De vaas is onderzocht en onder meer de bovenste helft van de vaas is bemonsterd. [120]
De uiteinden van het snoer zijn bemonsterd gericht op het verzamelen van DNA van degene die het snoer gehanteerd heeft. Bij het bemonsteren is geprobeerd het aanwezige bloed zoveel mogelijk te vermijden. De bemonsteringen zijn als AANQ7392NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. De bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Ondanks de gekozen bemonsterstrategie is in beide bemonsteringen bloed aangetroffen. [121]
De pan is met het blote oog en met behulp van een microscoop onderzocht op de
aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn verspreid over de pan meerdere bloedsporen
aangetroffen. Vier bloedsporen verspreid over de pan zijn bemonsterd. De bemonsteringen
zijn als AANQ7911NL#0l tot en met #04 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. [122]
Op de steel van pan is een dactyloscopisch spoor aangetroffen. Dit dactyloscopische
spoor, de randen van de steel, de rand van de bodem en de handgreep van de pan zijn
bemonsterd. Bij het bemonsteren is geprobeerd het aanwezige bloed zoveel mogelijk te
vermijden. De bemonsteringen zijn als respectievelijk AANQ7911NL#05 tot en met #09
veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. De bemonsteringen zijn onderzocht op de
aanwezigheid van bloed. Ondanks de gekozen bemonsterstrategie is in alle bemonsteringen
bloed aangetroffen. [123]
Onder meer onderstaande bemonsteringen zijn onderworpen aan DNA-onderzoek. [124]
(afbeelding)
(afbeelding)
(afbeelding)
(afbeelding)
In Tabel 3 staan de resultaten vermeld van het DNA-onderzoek en van wie het DNA in de
bemonstering afkomstig kan zijn op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek. In deze
tabel zijn ook de resultaten van de berekende bewijskracht vermeld. [125]
(afbeelding)
(afbeelding)
(afbeelding)
(afbeelding)
Verbalisanten [verbalisant 20] en [verbalisant 19] hebben gerelateerd dat zij op 26 juni 2021 om 18.00 uur voor forensisch onderzoek aan kwamen bij het cellencomplex van het hoofdbureau in Amsterdam, dat zij [verdachte] troffen en dat zij witte schoenen aan had. Onder meer de volgende sporendrager werd veiliggesteld en in beslaggenomen.
SIN AAOO5347NL
Object Schoeisel [126]
Verbalisanten [verbalisant 23] en [verbalisant 24] hebben gerelateerd dat zij een forensisch onderzoek hebben verricht naar biologische sporen aan onderstaande sporendrager.
SIN AAOO5347NL
Object Schoeisel [127]
[verbalisant 23] en [verbalisant 24] hebben verder het volgende gerelateerd.
Wij hebben alle op bloed lijkende sporen op de binnenzijde van de rechterschoen
onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Met behulp van een TB-test is een indicatie voor
de aanwezigheid van bloed verkregen aan de zijkant ter hoogte van de buitenzijde van de
voet. Ik, [verbalisant 24] , heb dit spoor bemonsterd op humane biologische sporen. Ik heb de bemonstering onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Met behulp van de tetrabase-test is een indicatie voor de aanwezigheid van bloed verkregen. Ik, [verbalisant 23] , heb het bovengenoemde spoor veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AAPF3661NL, verpakt en verzegeld. [128]
Wij hebben een selectie van de op bloed lijkende sporen op de buitenzijde van de rechterschoen onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Met behulp van een TB-test is een indicatie voor de aanwezigheid van bloed verkregen in de volgende sporen:
- Buitenzijde rechterschoen: Ter hoogte van de neus van de schoen, in de rand van de
zool en het op kunstleer lijkend materiaal, gewaarmerkt met SIN AAPF3662NL.
- Buitenzijde rechterschoen: Binnenzijde (ter hoogte van wreef), onder de voetopening, gewaarmerkt met SIN AAPF3665NL.
- Buitenzijde rechterschoen: Op de onderste veter, gewaarmerkt met SIN AAPF3664NL.
- Buitenzijde rechterschoen: Ter hoogte van de hak, op de stiknaad, gewaarmerkt met SIN AAPF3663NL. [129]
Ik, [verbalisant 24] , heb de vier hierboven genoemde sporen, op de buitenzijde van de rechterschoen, bemonsterd op humane biologische sporen. Ik heb alle vier de bemonsteringen onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Met behulp van de TB-test is een indicatie voor alle vier de bemonsteringen de aanwezigheid van bloed verkregen. [130]
Ik, [verbalisant 23] , heb de sporen veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AAPF3665NL,
AAPF3664NL, AAPF3663NL, AAPF3662NL, verpakt en verzegeld. [131]
Door dr. ing . M. van Gent van het NFI is onderzoek verricht naar biologische sporen en DNA-onderzoek. Van de bevindingen is een rapport opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Politie Eenheid Oost-Brabant heeft verzocht de vijf door hen aangeleverde bemonsteringen
te onderwerpen aan een DNA-onderzoek. De DNA-profielen van verdachten [verdachte] en [medeverdachte] en overleden slachtoffer [slachtoffer 2] dienen te worden
betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. [132]
Onderstaande bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek. [133]
(afbeelding)
In Tabel 3 staan de resultaten vermeld van het DNA-onderzoek en van wie het DNA in de
bemonstering afkomstig kan zijn op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek. In deze
tabel zijn ook de resultaten van de berekende bewijskracht vermeld. [134]
(afbeelding)
[verdachte] is bij het vierde verhoor bij de politie teruggekomen op haar eerdere verklaringen dat zij een fiat had gegeven aan [medeverdachte] om het slachtoffer te doden. Ook op de zitting heeft zij ontkend dat zij daarvoor toestemming had gegeven. Zij heeft toen ook verklaard dat het snoertje niet was bedoeld om [slachtoffer 2] te wurgen of te vermoorden maar om hem stil te krijgen. De rechtbank acht echter de eerdere verklaringen van [verdachte] over deze punten meer betrouwbaar. Zij heeft deze verklaringen in een vroeg stadium van het onderzoek afgelegd en zij heeft vrijuit, gedetailleerd en uitvoerig verklaard. Die verklaringen zijn consistent, ook voor wat betreft het geven van een fiat aan [medeverdachte] . De betekenis die [verdachte] aan het fiat heeft gegeven, te weten het geven van toestemming voor het doden van het slachtoffer, kan niet los worden gezien van de eerdere moord op het slachtoffer [slachtoffer 1] .
De verklaringen van [verdachte] worden verder ondersteund door de hiervoor weergegeven resultaten van het forensisch onderzoek, te weten onder meer het aantreffen van DNA dat afkomstig kan zijn van [medeverdachte] , met een bewijskracht van ongeveer 1 miljoen respectievelijk meer dan 1 miljard, in twee bemonsteringen van de uiteinden van het snoer, alsmede het aantreffen van DNA dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer, met een bewijskracht van meer dan 1 miljard, in 5 bemonsteringen van de rechterschoen van [verdachte] . Ook wordt haar verklaring voor wat betreft hun op handen zijnde vertrek ondersteund door de verklaring van [getuige 9] , en voor wat betreft het aangeven van een snoertje door de verklaring van [medeverdachte] . Dat [verdachte] in haar eerste drie verklaringen niets heeft gezegd over het aangeven van een snoertje doet aan vorenstaande niet af. [verdachte] heeft daarover desgevraagd bij de politie de volgende uitleg gegeven:
Verbalisanten: Waarom heb je dat van dat witte snoer niet vorige keer gezegd?
Verdachte: Omdat ik in het dossier pas de herinnering kreeg. Toen ik het las van het bebloede snoer. Toen dacht ik wacht eens, ik heb iets gezocht. Het is best een heftige gebeurtenis. Dus sommige dingen moet je door... Vandaag ook. Jullie beginnen over liegen. Toen dacht ik, dat moet gewoon een deal zijn. En toen ik dat plaatje zag. Het is niet dat het onwil is hè. [135]
De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] op dit punt aannemelijk. De rechtbank zal [verdachte] daarom houden aan haar verklaringen die inhouden dat zij aan verdachte [medeverdachte] haar fiat heeft gegeven om het slachtoffer te doden en dat zij hem een snoertje heeft aangereikt om het slachtoffer mee te doden.
De rechtbank acht op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen en hetgeen zij hiervoor heeft overwogen komen vast te staan dat [verdachte] de volgende gedragingen heeft verricht.
  • Het geven van een fiat aan [medeverdachte] om het slachtoffer te doden.
  • Proberen het slachtoffer te slaan met een pan.
  • Het op verzoek van [medeverdachte] zoeken van iets om het slachtoffer te wurgen en het aangeven van een snoertje.
  • Het bedekken van het lichaam van het slachtoffer met een matras en een theedoek.
Vervolgens is de vraag of deze gedragingen medeplegen opleveren.
Voor het aannemen van medeplegen dient te worden beoordeeld of sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten en een gezamenlijke uitvoering. Van belang zijnde elementen voor het aannemen van bewuste en nauwe samenwerking zijn bijvoorbeeld de intensiteit van de samenwerking, een taakverdeling, de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling en het belang van die rol, het zich al dan niet distantiëren en aanwezigheid op belangrijke momenten.
Anders dan de verdediging beziet de rechtbank de gedragingen van [verdachte] in haar geheel en niet elke gedraging afzonderlijk. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van [verdachte] , in onderlinge samenhang bezien, medeplegen opleveren. Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk sprake van een nauwe samenwerking tussen de verdachten en een gezamenlijke uitvoering. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
[verdachte] had ten eerste een rol in de voorbereiding door toestemming te geven aan [medeverdachte] om het slachtoffer te doden. Ten tweede was zij aanwezig op het belangrijkste moment van de uitvoering, namelijk het moment dat het slachtoffer door [medeverdachte] werd gewurgd. [verdachte] heeft zich toen niet gedistantieerd. Integendeel, zij heeft geprobeerd het slachtoffer te slaan met een pan en heeft actief bijgedragen aan het bewerkstelligen van de dood van het slachtoffer door op verzoek van [medeverdachte] een voorwerp te zoeken om het slachtoffer mee te wurgen en vervolgens [medeverdachte] een snoertje aan te geven. Dat de doorslaggevende geweldshandeling hiermee niet is verricht, doet daaraan niet af. De rechtbank is, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, bovendien van oordeel dat een dergelijk snoertje niet per definitie ongeschikt is om een persoon mee te wurgen. Tot slot heeft [verdachte] zich ook na het overlijden van het slachtoffer niet gedistantieerd. Zij heeft het lichaam van het slachtoffer met een matras en een theedoek bedekt om ontdekking te voorkomen en heeft niet de politie gebeld.
Opzet.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank leidt dit af uit de uiterlijke verschijningsvorm van het delict, te weten dat [medeverdachte] het slachtoffer heeft gedood door hem met een broekriem te wurgen en/of hem te smoren. Het opzet volgt verder uit het door [verdachte] aan [medeverdachte] geven van een fiat om het slachtoffer te doden en uit het door [verdachte] op verzoek van [medeverdachte] zoeken van een voorwerp om het slachtoffer mee te wurgen.
Voorbedachte raad.
Nadat [verdachte] aan [medeverdachte] een fiat heeft gegeven om het slachtoffer te doden hebben de verdachten gewacht tot [getuige 9] de woning had verlaten. Vervolgens heeft [medeverdachte] het slachtoffer met een vaas aangevallen. Het slachtoffer heeft toen geroepen “jullie willen me vermoorden”. [medeverdachte] is op het slachtoffer gaan zitten. [verdachte] heeft vervolgens het slachtoffer met een pan proberen te slaan, waarbij zij niet het slachtoffer maar [medeverdachte] raakte. Daarna heeft [medeverdachte] [verdachte] verzocht iets te zoeken om het slachtoffer mee te wurgen, waarop [verdachte] een snoertje, een voorwerp dat niet per definitie ongeschikt is om een persoon mee te wurgen, aan [medeverdachte] heeft gegeven en [medeverdachte] het slachtoffer heeft gewurgd met zijn riem.
De rechtbank is van oordeel dat de beide verdachten op meerdere momenten, te weten na het geven van het fiat door [verdachte] , na het roepen van het slachtoffer “jullie willen me vermoorden”, tijdens het zitten van verdachte [medeverdachte] op het slachtoffer, tijdens het slaan door [verdachte] met een pan naar het slachtoffer waarbij zij [medeverdachte] raakte, tijdens het zoeken door [verdachte] naar een geschikt voorwerp en op het moment dat [medeverdachte] zijn broekriem afdoet, voldoende gelegenheid hebben gehad om zich te kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om het slachtoffer te doden, en dat zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat een verwurgingshandeling op zichzelf al enige tijd duurt en deze tijd aan verdachten de gelegenheid bood om hun handelingen te stoppen, waartoe zij niet zijn overgegaan. De mededeling van [medeverdachte] aan [verdachte] dat hij niets kan met een snoertje duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat hij juist bewust heeft nagedacht over zijn handelingen en de gevolgen daarvan.
De rechtbank acht gelet op vorenstaande bewijsmiddelen en hetgeen zij heeft overwogen komen vast te staan dat sprake is van voorbedachte raad.
Conclusie.
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen en hetgeen zij heeft overwogen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] , tezamen en in vereniging, in de periode van 23 juni 2021 tot en met 26 juni 2021 te Amsterdam, opzettelijk en met voorbedachte raad [slachtoffer 2] van het leven hebben beroofd, door die [slachtoffer 2] met een broekriem te wurgen en/of die [slachtoffer 2] te smoren.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging.
Feit 5
De rechtbank dient te beoordelen of [verdachte] en [medeverdachte] , al dan niet in vereniging, in de periode van 23 juni 2021 tot en met 26 juni 2021 een pinpas en/of huisraad hebben weggenomen die toebehoorden aan het slachtoffer [slachtoffer 2] en/of zijn erfgenamen.
[verdachte] heeft het volgende verklaard:
We hebben er een matras over heen gelegd. En toen ben ik gaan zoeken naar codes. [getuige 10] heeft geprobeerd te pinnen met de pas van [slachtoffer 2] . [136] Ik heb een bankpas van [slachtoffer 2] meegegeven. [getuige 10] vond het prima dat hij de pas van [slachtoffer 2] mee kreeg. [137]
Ik ben naar een pandjeshuis gegaan om spullen te slijten. Ze wilden het niet hebben en toen
heb ik de spullen weer thuis neergezet. De televisie komt uit de slaapkamer van [slachtoffer 2] . Als
ik twee tientjes voor het broodrooster had gekregen, was ik er blij mee geweest. [138]
[medeverdachte] heeft het volgende verklaard:
Ik heb [verdachte] over de telefoon wel een keer gehoord over een bankpas. Ik heb wel meegekregen dat zij naar een pandjeshuis ging om dingen te verkopen. [139]
[getuige 10] heeft verklaard dat hij in de woning van [slachtoffer 2] is geweest zonder dat hij [slachtoffer 2] heeft gezien, dat [medeverdachte] en de omgebouwde neef van [getuige 8] , blond, 35 jaar, in de woning waren en dat ze zeiden dat [slachtoffer 2] naar zijn werk was. [getuige 10] heeft verder het volgende verklaard:
Ze hebben toen mij dat pasje gegeven. Ik heb het bij me.
Opmerking verbalisanten: wij zien dat getuige een [bank] bankpas met [bankrekeningnummer 3] op naam van [slachtoffer 2] overhandigt.
Ik ging saldo checken, bij de [winkel 1] te Amsterdam. Maar het was de
verkeerde pincode. Een dag later kreeg ik sms. Ik ging weer naar [winkel 1] . Ik ging saldo checken en moest geld opnemen. Ik zag dat er contact opgenomen moest worden met de bank. Ik moest 200 euro pinnen. [140]
[verbalisant 25] heeft het volgende gerelateerd.
Er is door officier van justitie mr. S.G.B. Kierkels toestemming gegeven om de vertrouwelijke communicatie in de woning [adres 4] te Amsterdam op te nemen met behulp van een technisch hulpmiddel.
De opgenomen vertrouwelijke communicatie in de woning [adres 4] te Amsterdam is door het onderzoeksteam uitgeluisterd. Het bestand wat door het onderzoeksteam is uitgeluisterd bestaat uit 33 zogenoemde ‘Tracks’. Door mij zijn de uitgeluisterde tracks samengevoegd in dit proces verbaal. Tijdens het uitwerken van de gesproken passages wordt verwezen naar de verdachten middels de afkorting ‘ [medeverdachte] ’, betreffende [medeverdachte] , en de afkorting ‘ [verdachte] , betreffende de [verdachte] .
Track nummer 25
26/06/2021 vanaf 12:20:27 uur.
Track uitgeluisterd door [verbalisant 26] .
Het volgende gesprek heeft op deze track plaatsgevonden.
Kiestoon van telefoon hoorbaar.
[verdachte] : (..) Ja dat klopt maar hij heeft [slachtoffer 2] z’n pinpas en we willen twee (..). Ja goed maar daar mag je tweehonderd euro afhalen voor spul. [slachtoffer 2] slaapt nog joh.
(..)
Kiestoon van een telefoon hoorbaar.
[verdachte] : *In Antilliaans accent* Ja met [slachtoffer 2] , je kan die pinpas komen brengen. Kom dan.
Kiestoon van een telefoon hoorbaar.
[verdachte] : *In Antilliaans accent* Ja we hebben ook spul nodig hè.
(..)
[medeverdachte] : dat wijf niet naar boven laten komen hè.
[verdachte] : (..) nee ik moet die pas hebben en klaar [141]
[verbalisant 25] heeft gerelateerd dat zij was belast met het uitkijken van camerabeelden van de geplaatste observatiecamera op de [adres 4] te Amsterdam. [verbalisant 25] heeft verder het volgende gerelateerd.
Ik, verbalisant, heb op de camerabeelden de betrokken personen uit dit onderzoek ambtshalve herkend doordat ik gedurende het onderzoek meerdere malen met hen bemoeid ben geweest op divers beeldmateriaal, dan wel een enkele zelfs in persoon.
Ik, verbalisant, heb het volgende op de camerabeelden waargenomen.
25/06/21 14:28:18 uur [verdachte] verlaat het portiek.
Ik zie dat [verdachte] een rode ‘bigshopper’ tas van het merk ‘ [winkel 3] ’ in haar rechterhand vast heeft, welke duidelijk gevuld is met verschillende spullen. Daarnaast zie ik dat zij over haar rechterschouder een zwarte laptoptas heeft hangen en dat zij onder haar linkerarm ook een, voor mij onbekend gebleven, voorwerp vast heeft.
25/06/21 14:57:37 uur [verdachte] gaat het portiek weer binnen. Ik zag dat zij
de rode bigshopper en de laptoptas bij zich droeg. Ik zag dat zij onder haar linkerarm een zilvergrijs voorwerp gelijkend op een televisiescherm vast had. [142]
[verbalisant 27] heeft het volgende gerelateerd.
Uit observatie is gebleken dat [verdachte] op 25 juni 2021 in de middag [winkel 2] aan de [adres 5] te Amsterdam West heeft bezocht. Beelden van de aldaar aanwezige bewakingscamera(s) van die middag zijn gevorderd, verstrekt en beschikbaar gesteld aan onderzoeksteam Sadok. Ik bekeek de beelden.
Ik zie op 25 juni 2021 om 15.06 uur en 40 seconden een persoon binnen komen. Ik zie dat deze persoon een rode tas met wit opschrift ‘ [winkel 3] ’ aan de rechter onderarm draagt, een zwarte tas om rechterschouder draagt alsook een televisie zwart grijs of zwart zilver van kleur in de handen heeft. Ik zie dat deze vrouw de mij ambtshalve bekende en verdachte in dit onderzoek [verdachte] betreft. Ik herken haar met 100% zekerheid aan haar algeheel uiterlijk voorkomen, postuur, huidskleur, haarkleur, haardracht en hoed. Ik zie dat deze vrouw overeenkomstig is als de politiefoto genomen d.d. 28 juni 2021 van [verdachte] en de reeds andere aan het onderzoeksteam beschikbaar gestelde beelden. Gebleken is dat [verdachte] vaker op beeld is te zien waarbij zij soortgelijke hoed op heeft.
Nadat een medewerker beschikbaar is zie ik dat [verdachte] naar de verkoopbalie loopt. Kennelijk spreekt zij hem aan waarna ik zie dat het tweetal naar de tafel loopt waar [verdachte] de tassen en televisie heeft neergezet. Ik zie dat op 25 juni 2021 om 15.21 uur en 30 seconden de medewerker terug loopt naar de verkoopbalie en [verdachte] kennelijk de winkel verlaat kennelijk met medeneming van de voornoemde goederen. [143]
[verbalisant 28] heeft gerelateerd dat [winkel 2] een pandjeshuis is waar men tweedehands goederen kan kopen en verkopen. [144]
De rechtbank acht op de grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] , tezamen en in vereniging, in de periode van 23 juni 2021 tot en met 26 juni 2021 te Amsterdam, een pinpas en huisraad hebben weggenomen die toebehoorden aan het slachtoffer [slachtoffer 2] en/of zijn erfgenamen. [verdachte] en [medeverdachte] verbleven immers samen in de woning waarin de goederen zich bevonden en zij konden als heer en meester over die goederen beschikken. Verder had [medeverdachte] blijkens zijn verklaring wetenschap van de bankpas en het bezoek van [verdachte] aan een pandjeshuis. Uit de verklaring van getuige [getuige 10] blijkt dat beide verdachten hem de pinpas hebben meegegeven. Wetenschap van de bankpas volgt ook uit de track waarin [verdachte] , in het bijzijn van [medeverdachte] , een telefoongesprek voert over de pinpas van het slachtoffer en waarbij [medeverdachte] zich ook mengt in het gesprek. Tot slot zou de opbrengst samen te gelde worden gemaakt om drugs te kopen.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat (verdachte)

1 meest subsidiair.

[medeverdachte] op 2 mei 2021 te Lieshout [slachtoffer 1] opzettelijk en
met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd door meermalen met kracht met een hamer op/tegen het hoofd en/of gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan, tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op 2 mei 2021 te Lieshout opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door aan die [medeverdachte] informatie te verschaffen over de situatie ter plaatse en de aanwezigheid van [slachtoffer 1] ;
2.in de periode van 2 mei 2021 tot en met 17 mei 2021 te Lieshout, tezamen en in vereniging met een ander, in/uit/bij de woning van [slachtoffer 1] een bankpas en creditcards en een telefoon en een auto en een laptop en een muntenverzameling, die aan die [slachtoffer 1] en/of diens erfgenamen toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.op tijdstippen in de periode van 2 mei 2021 tot en met 12 juni 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens een (aanzienlijke) hoeveelheid geld en/of aandelen, die aan [slachtoffer 1] en/of diens erfgenamen toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door- het onbevoegd verkopen van die aandelen/effectenportefeuille van die [slachtoffer 1] en- het telkens onbevoegd gebruik maken van de pinpas en creditcards en bankgegevens en bijbehorende pincodes van die [slachtoffer 1] , in totaal ten bedrage van € 90.031,41;

4 primair.

in de periode van 23 juni 2021 tot en met 26 juni 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachte raadvan het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 2] met een broekriem te wurgen en/of die [slachtoffer 2] te smoren;
5.in de periode van 23 juni 2021 tot en met 26 juni 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, in/uit de woning van [slachtoffer 2] een pinpas en huisraad,die aan die [slachtoffer 2] en/of diens erfgenamen toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaren op te leggen met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte en haar medeverdachte er verantwoordelijk voor zijn dat twee, beiden hulpvaardige, personen niet meer leven. Zij hebben hen het meest fundamentele recht ontnomen waar een mens over beschikt: het recht op leven. Dit zorgt voor zeer ernstige en onherstelbare gevolgen, ook voor de nabestaanden. Die gevolgen zijn door de nabestaanden ter terechtzitting toegelicht en dat was zeer aangrijpend om te horen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de rechtsorde door deze delicten ernstig is geschokt en dit brengt in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Van de op te leggen straf moet een afschrikwekkende werking uitgaan.
Ook de vermogensdelicten, hoewel die in hun zwaarte niet in verhouding staan met de levensdelicten, vindt de officier van justitie ernstig. Verdachte en haar medeverdachte hebben geen enkel respect voor andermans bezittingen.
De officier van justitie heeft gewezen op jurisprudentie waaruit zou volgen dat tegenwoordig doorgaans voor een enkelvoudige moord een gevangenisstraf wordt opgelegd tussen de 18 en 22 jaren.
De officier van justitie heeft in strafverzwarende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte geen volledige openheid lijkt te geven over haar daden. Haar verklaringen zijn deels ingegeven om er zo goed mogelijk mee weg te komen. Hiermee houdt verdachte de onzekerheid van de nabestaanden over wat er precies heeft plaatsgevonden in stand en brengt zij hen extra leed toe. Dit geldt voornamelijk voor feit 1.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet degene was die tweemaal het dodelijke geweld toepaste. Verdachte heeft aan de eerste moord bijgedragen als medeplichtige en voor de tweede moord is zij verantwoordelijk als medepleger. Zij heeft een grote rol gehad bij het plunderen van de vermogens van de slachtoffers en heeft daar weinig wroeging over.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat enkel een gevangenisstraf van lange duur op zijn plaats is.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht een lagere gevangenisstraf op te leggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, ook indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan moord op [slachtoffer 1] en medeplegen van moord op [slachtoffer 2] .
De raadsman heeft verzocht in strafverminderende zin rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Het toepasselijke strafmaximum dient te worden gegrond op het misdrijf waarop haar opzet was gericht.
De raadsman heeft verzocht in strafverminderende zin rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zelf geen enkel geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer 2] en dat, in het geval van een bewezenverklaring van medeplegen van moord, de rol van verdachte tegen medeplichtigheid aan schuurt.
De raadsman heeft verder verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte vanaf het eerste moment zeer uitgebreide verklaringen heeft afgelegd en inzicht heeft verschaft in de gang van zaken, omdat zij vond dat de nabestaanden recht hadden om te weten hoe het gebeurd is. Dat zij daarbij niet altijd evenzeer bij de waarheid is gebleven, vloeit voort uit de bij haar aanwezige psychische problematiek.
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en dat dit tot strafvermindering dient te leiden.
De raadsman heeft aangevoerd dat, in het geval de rechtbank evenals de officier van justitie uitgaat van een gevangenisstraf tussen de 18 en 22 jaren voor een enkelvoudige moord, hij zich kan voorstellen dat de rechtbank gelet op hetgeen de raadsman in strafverminderende zin heeft aangevoerd, een aanzienlijk lagere straf zal opleggen dan dit uitgangspunt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee levensdelicten, medeplichtigheid aan moord en medeplegen van moord. Deze levensdelicten zijn de meest ernstige delicten die ons Wetboek van Strafrecht kent. Beide slachtoffers, hulpvaardige personen die verdachte en/of haar mededader onderdak boden, zijn een gruwelijke dood gestorven. Het eerste slachtoffer is meerdere malen met kracht met een hamer tegen het hoofd en/of het gezicht geslagen. Het tweede slachtoffer is na een worsteling gewurgd met een broekriem. Verdachte en haar mededader hebben het lichaam van het eerste slachtoffer wekenlang in zijn woning laten liggen, terwijl zij daar bleven wonen, een prostitutieklant en dealers ontvingen en de nabestaanden het idee gaven dat hun vader nog in leven was door zich via Whatsapp voor te doen als het slachtoffer. Zij hebben goederen en veel geld van het slachtoffer gestolen om hun eigen leven zo comfortabel mogelijk te maken. Het initiatief hiervoor is afkomstig van verdachte. Ook het lichaam van het tweede slachtoffer bleef dagenlang in de woning liggen, terwijl verdachte en haar mededader er woonden en contacten uit het drugscircuit ontvingen. Ook hier was sprake van imitatie van het slachtoffer om de indruk te wekken dat men met het slachtoffer zelf van doen had en van diefstal van goederen. Het is moeilijk om woorden te vinden die het ultieme gebrek aan respect voor de levens van de twee slachtoffers en de gruwelijkheid van de gedragingen van de beide verdachten jegens de slachtoffers goed weergeven.
Aan de nabestaanden is een groot en onherstelbaar leed en gemis aangedaan. Hun dierbaren zijn vermoord. De dood van de slachtoffers heeft bij hen diepe gevoelens van verdriet nagelaten. De nabestaanden hebben dit in hun slachtofferverklaringen en in de toelichtingen op de vorderingen benadeelde partij invoelend verwoord.
De rechtsorde is door deze feiten ernstig geschokt. De dood van de slachtoffers en de manier waarop zij zijn gedood, moeten veel beroering, afschuw en gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt. Dergelijke delicten dienen zwaar bestraft te worden.
Ook de vermogensdelicten zijn, hoewel zij niet in verhouding staan tot de levensdelicten, ernstig. Uit verdachtes handelen spreekt minachting voor andermans eigendom. Het gaat om een groot bedrag dat de beide verdachten zich hebben toegeëigend. Van het eerste slachtoffer zijn geld en aandelen gestolen met een totaalbedrag van ruim € 90.000,00. Verdachte en haar mededader hebben dit uitgegeven aan onder meer overnachtingen in exclusieve hotels, luxe goederen en harddrugs. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van zeer verwerpelijk gedrag.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. Als beginpunt van de in artikel 6 van het EVRM bedoelde termijn geldt het moment waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt in dit geval als begindatum vast de datum van inverzekeringstelling van verdachte, te weten 26 juni 2021. Tussen 26 juni 2021 en de datum van het eindvonnis (5 december 2023) ligt een periode van ruim twee jaar en vijf maanden. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim vijf maanden. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat de overschrijding van de redelijke termijn niet dient te worden meegewogen in de strafoplegging. Weliswaar is sprake van een omvangrijk onderzoek waarin verdachte steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd, maar de inhoudelijke behandeling die binnen de redelijke termijn was gepland, op 25 januari 2023, moest worden aangehouden voor nader onderzoek naar de feiten en de persoon van de medeverdachte omdat de medeverdachte op die terechtzitting plotseling een verklaring aflegde na eerder steeds te hebben gezwegen. Nu de overschrijding van de redelijke termijn niet aan verdachte of haar verdediging is te wijten, zal de rechtbank het door het tijdsverloop veroorzaakte nadeel langs de weg van strafvermindering compenseren, in die zin dat de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf met 1 maand zal worden verminderd.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het omtrent verdachte opgemaakte multidisciplinair rapport van C.M.A. Matton, psychiater, R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog, en D. de Ruiter, forensisch milieuonderzoeker, d.d. 2 december 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene heeft een persoonlijkheidsstoornis met borderline, histrionische,
narcistische en antisociale trekken, en een ernstige stoornis in cocaïne- en
heroïnegebruik. Deze stoornissen waren tijdens de tenlastegelegde feiten aanwezig.
De stoornissen waren niet van invloed op de vermogensdelicten, waarmee bedoeld wordt dat er geen redenen worden gezien om betrokkene deze feiten in verminderde mate toe te rekenen. Voor wat betreft de levensdelicten onthouden ondergetekenden zich van een advies omtrent de eventuele mate van doorwerking. Dit omdat betrokkene de betrokkenheid bij deze feiten ontkent, dan wel er wisselend over heeft verklaard. Alles overziend is er niet voldoende consistente informatie om een delictscenario op te stellen.
Als gekeken wordt naar betrokkenes levensgeschiedenis, dan is zij voor haar gevoel van eigenwaarde in verhoogde mate afhankelijk van de liefde en aandacht van een partner. Niet alleen privé, maar ook in haar werk, ontleent ze daar veel eigenwaarde aan. Dit gegeven maakt echter niet dat betrokkene moet worden gezien als een vrouw die zich op meerdere belangrijke levensgebieden afhankelijk van derden opstelt. Zij is verder niet te omschrijven als volgzaam, submissief of als een vrouw die bang is beslissingen of keuzes te maken, zonder de expliciete goedkeuring van haar liefdespartner. In tegendeel zelfs. Betrokkene is al vanaf vroege leeftijd bekend met duidelijk zelfbepalend gedrag; als iemand die niet binnen de ‘lijntjes kleurt’, die zich weinig aantrekt van wat anderen van haar vinden, die haar eigen weg bewandelt, die kiest voor een transgenderoperatie en die vrij hedonistisch in het leven staat. Dit was binnen de relatie met de medeverdachte niet anders. Daarnaast is betrokkene in dit onderzoek niet naar voren gekomen als een agressieve vrouw, of als een vrouw met een duidelijke separate stoornis in de agressieregulatie. Voor een mogelijk scenario dat betrokkene vanuit angst gekomen is tot de feiten waarvan ze momenteel wordt verdacht, worden alles overziend geen aanwijzingen gevonden. Opvallend is dat betrokkene niet gehinderd lijkt te worden door gevoelens van berouw, wat past bij haar antisociale persoonlijkheidstrekken en versterkt kan worden door het drugsgebruik.
Gelet op het multidisciplinair rapport acht de rechtbank een behandeling vanuit strafrechtelijk oogpunt, zoals een terbeschikkingstelling, niet aan de orde. Weliswaar is vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, maar de bij verdachte vastgestelde stoornissen waren niet van invloed op de vermogensdelicten en de deskundigen hebben zich onthouden van een advies over de doorwerking van deze stoornissen in de levensdelicten.
Dat betekent dat het bewezen verklaarde volledig aan verdachte kan worden toegerekend en dat de rechtbank aan verdachte enkel een gevangenisstraf zal opleggen.
De rechtbank zoekt bij haar beslissing over de hoogte van de straf doorgaans aansluiting bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen dan als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Ten aanzien van moord zijn er geen landelijke oriëntatiepunten. De rechtbank dient zich evenwel te beraden op een algemeen vertrekpunt dat als basis kan dienen voor een beslissing omtrent de strafmaat in een concrete zaak. In recente jurisprudentie is overwogen dat voor een enkelvoudige moord een gevangenisstraf tussen de 18 en 22 jaren wordt opgelegd. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan moord, medeplegen van moord en daarnaast nog aan meerdere vermogensdelicten. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de omstandigheden dat de delicten zeer ernstig zijn, onder gruwelijke omstandigheden zijn gepleegd, maar dat verdachte niet degene was die daadwerkelijk het dodelijke geweld heeft toegepast. Zij heeft wel een rol in de moorden gehad, die, zoals hiervoor is overwogen, juridisch gekwalificeerd worden als medeplichtigheid respectievelijk medeplegen. Verdachte heeft bovendien niet de politie gebeld, terwijl zij daartoe wel in de gelegenheid was. Integendeel, de beide overleden slachtoffers werden door de verdachten achtergelaten in hun eigen woning; [slachtoffer 1] lag wekenlang in zijn slaapkamer en [slachtoffer 2] lag enkele dagen (tot de inval door de politie) onder een matras bij de eettafel en daarmee uit het zicht van de verdachten. Vanuit die respectievelijke woningen begon verdachte zeer kort na de moorden met het zoeken naar pincodes van bankpassen en het plunderen van de rekeningen van de beide slachtoffers, waarin zij én het initiatief én een leidende rol had. Tevens werd minder dan een uur na de moord op [slachtoffer 1] een dealer gebeld om verdachte te voorzien van harddrugs. Verder doet zij zich voor als het slachtoffer richting de nabestaanden, in het geval van [slachtoffer 1] via Whatsapp en bij [slachtoffer 2] in de richting van kennissen en de bank. De gedragingen van verdachte zijn doortrapt en respectloos jegens de slachtoffers. Dit terwijl de slachtoffers haar juist hadden geholpen. Die hulp hebben zij met hun leven moeten bekopen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte geen vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Het toepasselijke strafmaximum dient te worden gegrond op het misdrijf waarop haar opzet was gericht, te weten op (minst genomen) zware mishandeling.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte blijkens haar strafblad niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en, dat zij gelet op het multidisciplinair rapport, geen agressieproblematiek kent. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat, hoewel de daden van verdachte in en in slecht zijn, de keuzes van verdachte wel werden beïnvloed door haar hardnekkige harddrugsverslaving.
Alles afwegende acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 23 jaren passend. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals hiervoor is overwogen, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren en 11 maanden opleggen.
De rechtbank legt daarmee een lagere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen recht doet aan het bewezen verklaarde en aan alle omstandigheden van het geval.
De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op de straf in mindering worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De vorderingen van de benadeelde partijen.

Ten aanzien van de strafbare feiten in Lieshout
Door de erven van [slachtoffer 1] is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 44.742,41 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedings-maatregel. De raadsman heeft verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van 35.742,41 en een deel van de vordering, te weten een bedrag van € 9.000,00 terzake energiekosten, niet ontvankelijk te verklaren. Het bedrag bestaat geheel uit materiële schade en betreft de navolgende posten: schoonmaak woning (€ 875,00), vaste lasten woning
(€ 24.425,90), gestolen elektronica (€ 275,00), muntenverzameling (€ 100,00), tuin
(€ 6.430,18), hekwerk (€ 100,00), auto (€ 1.012,86), honden (€ 1.716,27) en notariskosten (€ 807,26). Ten aanzien van de onder de vaste lasten vermelde energiekosten is verzocht primair € 6.000,00 toe te wijzen en subsidiair € 3.597,92. Ten aanzien van de notariskosten is primair verzocht deze toe te wijzen aan de erven en subsidiair aan [getuige 4 / nabestaande 3] . Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij de vordering toegelicht.
Door [getuige 1 / nabestaande 1] (zoon van het slachtoffer [slachtoffer 1] ) is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 51.587,48 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat uit materiële schade en immateriële schade. De materiële schade betreft de posten medische kosten
(€ 1.000,00 pro memorie), reis- en parkeerkosten (€ 150,00 pro memorie) en kosten lijkbezorging (€ 7.937,48). De immateriële schade betreft de posten shockschade
(€ 25.000,00 pro memorie) en affectieschade (€ 17.500,00). Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij de vordering toegelicht. De raadsman heeft verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 25.437,48 en voor het overige (€ 26.150,00) niet-ontvankelijk te verklaren.
Door [getuige 2 / nabestaande 2] (zoon van het slachtoffer [slachtoffer 1] ) is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 43.650,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat uit materiële schade en immateriële schade. De materiële schade betreft de posten medische kosten
(€ 1.000,00 pro memorie) en reis- en parkeerkosten (€ 150,00 pro memorie). De immateriële schade betreft de posten shockschade (€ 25.000,00 pro memorie) en affectieschade
(€ 17.500,00). Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij de vordering toegelicht. De raadsman heeft verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van
€ 17.500,00 en voor het overige (€ 26.150,00) niet-ontvankelijk te verklaren.
Door [getuige 4 / nabestaande 3] (zoon van het slachtoffer [slachtoffer 1] ) is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 65.549,20 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat uit materiële schade en immateriële schade. De materiële schade betreft de posten medische kosten
(€ 2.000,00 waarvan € 939,71 pro memorie), reis- en parkeerkosten (€ 150,00 waarvan
€ 116,16 pro memorie), verlies van arbeidsvermogen (€ 20.000,00 waarvan € 15.604,96 pro memorie), kosten medische informatie (€ 92,00) en notariskosten (€ 807,20). De immateriële schade betreft de posten shockschade (€ 25.000,00) en affectieschade
(€ 17.500,00). Ten aanzien van de notariskosten is primair verzocht deze toe te wijzen aan de erven en subsidiair aan [getuige 4 / nabestaande 3] . Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij de vordering toegelicht. De raadsman heeft verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 48.888,37 en voor het overige (€ 16.660,83) niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman heeft ten aanzien van het verzoek tot het niet-ontvankelijk verklaren van een deel van de vorderingen aangevoerd dat vorderingen bij een eventueel hoger beroep niet kunnen worden verhoogd en dat met het vorderen van extra bedragen alvast wordt ingespeeld op eventueel in de toekomst opkomende en/of verder oplopende schadeposten.
Door [benadeelde partij / bank] is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 90.031,41 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat geheel uit materiële schade. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij de vordering toegelicht. Zij heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen.
Ten aanzien van de strafbare feiten in Amsterdam
Door [nabestaande 4] (zus van het slachtoffer [slachtoffer 2] ) is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 27.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat geheel uit immateriële schade en betreft de posten shockschade (€ 10.000,00) en affectieschade
(€ 17.500,00).
Door [nabestaande 5] (zus van het slachtoffer [slachtoffer 2] ) is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 27.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat geheel uit immateriële schade en betreft de posten shockschade (€ 10.000,00) en affectieschade (€ 17.500,00).
Door [nabestaande 6] (zus van het slachtoffer [slachtoffer 2] ) is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 18.200,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade. De materiële schade betreft de post kosten ten behoeve van de Surinaamse uitvaart
(€ 700,00). De immateriële schade betreft de post affectieschade (€ 17.500,00).
Door [nabestaande 7] (zus van het slachtoffer [slachtoffer 2] ) is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 17.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat geheel uit immateriële schade en betreft de post affectieschade (€ 17.500,00).
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de vorderingen van de vier zussen toegelicht. Zij heeft verzocht de vorderingen geheel toe te wijzen. De raadsvrouw heeft ten aanzien van de affectieschade aangevoerd dat de band tussen het slachtoffer en zijn zussen heel hecht is en dat sprake is van een zodanige nauwe en persoonlijke relatie dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de zussen als naasten moeten worden aangemerkt als bedoeld in artikel 6:108 lid 4 onder g van het Burgerlijk Wetboek.
Door [nabestaande 8] (dochter van het slachtoffer [slachtoffer 2] ) is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 17.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat geheel uit immateriële schade en betreft de post affectieschade (€ 17.500,00). Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de vordering toegelicht. Zij heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen.
Het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van de strafbare feiten in Lieshout
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij erven van [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe te wijzen, te weten voor wat betreft de posten schoonmaak woning, vaste lasten, gestolen elektronica, muntenverzameling, hekwerk, auto en notariskosten en de vordering enigszins te matigen voor wat betreft de posten tuin en honden.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [getuige 1 / nabestaande 1] toe te wijzen, te weten tot een bedrag van € 25.437,48.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [getuige 2 / nabestaande 2] toe te wijzen, te weten tot een bedrag van € 17.500,00.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [getuige 4 / nabestaande 3] gedeeltelijk toe te wijzen, te weten voor wat betreft de posten medische kosten, reis- en parkeerkosten, verlies van arbeidsvermogen, kosten medische informatie, schokschade en affectieschade. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de post notariskosten is opgenomen in de vordering van de benadeelde partij van de erven van [slachtoffer 1] , zodat deze kosten niet voor toewijzing vatbaar zijn.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij / bank] geheel toe te wijzen, te weten tot een bedrag van € 90.031,41.
Ten aanzien van de strafbare feiten in Amsterdam
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen [nabestaande 4] , [nabestaande 5] , [nabestaande 6] en [nabestaande 7] (allen zussen van het slachtoffer [slachtoffer 2] ) voor zover het betreft de immateriële schade niet toe te wijzen. De officier van justitie heeft ten aanzien van de door [nabestaande 4] en [nabestaande 5] gevorderde vergoeding van schokschade aangevoerd dat de toekenning van schokschade is voorbehouden aan slachtoffers die een hevige emotionele schok hebben ervaren door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Het zien van het lichaam na het overlijden rondom de uitvaart valt niet onder het juridische begrip schokschade. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor affectieschade van alle hiervoor genoemde benadeelde partijen heeft de officier van justitie aangevoerd dat dit recht alleen bestaat voor partners, ouders en kinderen, terwijl van de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 6:108 lid 4 onder g BW geen sprake is.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 6] voor wat betreft de post kosten ten behoeve van de Surinaamse uitvaart toe te wijzen, te weten een bedrag van € 700,00.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 8] geheel toe te wijzen, te weten een bedrag van € 17.500,00.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de strafbare feiten in Lieshout
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij erven van [slachtoffer 1] voor wat betreft de posten schoonmaak woning, vaste lasten, tuin, auto en honden niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman heeft aangevoerd dat niet eenvoudig is vast te stellen dat de gevorderde schade als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt. Erfgenamen kunnen een vergoeding vragen voor schade die een slachtoffer zelf had kunnen vorderen als hij niet was overleden, maar de schade zou niet zijn ontstaan als het slachtoffer niet was overleden. De raadsman heeft aangevoerd dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De raadsman heeft verzocht de vordering voor wat betreft de posten gestolen elektronica en muntenverzameling ook niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman heeft aangevoerd dat erfgenamen zich alleen kunnen voegen met betrekking tot het strafbare feit waaraan het slachtoffer is overleden, terwijl deze schade niet is aan te merken als rechtstreekse schade van de onder feit 1 ten laste gelegde levensberoving. De raadsman heeft verder aangevoerd dat de erfgenamen ten tijde van de diefstal nog geen eigenaar waren van de goederen.
De raadsman heeft verzocht de vordering voor wat betreft de post auto af te wijzen of te matigen, omdat niet is voldaan aan de schadebeperkingsplicht nu de erfgenamen het kenteken van de auto via de RDW hadden kunnen laten schorsen.
De raadsman heeft verzocht de kosten van de honden af te wijzen, omdat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De raadsman heeft aangevoerd dat deze kosten onder de normale dagelijkse werkzaamheden van een huishouden vallen waarvoor het niet gebruikelijk is om professionele hulp in te schakelen.
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van [getuige 1 / nabestaande 1] voor zover dit betreft de posten kosten lijkbezorging en affectieschade en de vordering van [getuige 2 / nabestaande 2] voor zover dit betreft de post affectieschade geen verweer gevoerd. De raadsman heeft wel opmerkingen gemaakt ten aanzien van de posten medische kosten, reis- en parkeerkosten en shockschade.
Nu de benadeelde partijen deze kosten slechts pro memorie hebben opgevoerd en de raadsman van de benadeelde partij heeft verzocht de vorderingen in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren, worden deze posten niet inhoudelijk behandeld en zal de rechtbank de opmerkingen van de raadsman ten aanzien van die posten niet weergeven.
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van [getuige 4 / nabestaande 3] voor zover dit betreft de post affectieschade geen verweer gevoerd. De raadsman heeft verzocht de vergoeding van shockschade gelet op vergelijkbare zaken te matigen tot € 20.000,00. De raadsman heeft verzocht de posten medische kosten, reis- en parkeerkosten en verlies van arbeidsvermogen slechts toe te wijzen tot de niet pro memorie verzochte bedragen.
De raadsman heeft verzocht de vordering van [benadeelde partij / bank] niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman heeft primair aangevoerd de stukken waaruit blijkt dat de gemachtigde van de benadeelde partij beschikt over een volmacht om de vordering in te dienen ontbreken. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat [benadeelde partij / bank] door het vergoeden van de schade van de erven van [slachtoffer 1] moet worden gezien als cessionaris en dan niet kan worden aangemerkt als een benadeelde die rechtstreeks schade heeft geleden.
Ten aanzien van de strafbare feiten in Amsterdam
De raadsman heeft ten aanzien van de door [nabestaande 4] , [nabestaande 5] , [nabestaande 6] en [nabestaande 7] (allen zussen van het slachtoffer [slachtoffer 2] ) verzochte vergoeding voor affectieschade aangevoerd dat de door de benadeelde partijen geschetste omstandigheden niet voldoen aan de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 6:108 lid 4 onder g BW. De raadsman heeft verzocht de vorderingen voor wat betreft de affectieschade af te wijzen.
De raadsman heeft verzocht de vorderingen van [nabestaande 4] en [nabestaande 5] niet-ontvankelijk te verklaren voor zover dit betreft de post shockschade. De raadsman heeft aangevoerd dat de vorderingen op dit punt onvoldoende zijn onderbouwd, omdat naar objectieve maatstaven niet kan worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel nu uit de behandelplannen geen diagnose blijkt en evenmin dat er vervolgafspraken hebben plaatsgevonden.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de door [nabestaande 6] verzochte vergoeding voor kosten ten behoeve van de Surinaamse uitvaart.
De raadsman heeft ook geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van [nabestaande 8] .
Het oordeel van de rechtbank.

Juridisch kader

Erfgenamen als benadeelde partij
Volgens artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. In het tweede lid van genoemd artikel is bepaald dat, indien de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, zich kunnen voegen diens erfgenamen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste tot en met vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de daar bedoelde vorderingen. De rechtbank is gelet op vorenstaande van oordeel dat de nabestaanden van [slachtoffer 1] en de nabestaanden van [slachtoffer 2] in de vorderingen benadeelde partij kunnen worden ontvangen.
Schokschade
Iemand die een onrechtmatige daad tegen een ander begaat, kan ook onrechtmatig handelen tegenover iemand bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen ervan een hevige emotionele schok teweegbrengt. Schokschade betreft immateriële of materiële schade die ontstaat door het waarnemen van zo’n gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door de onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Het gaat bij toekenning van schokschade dus niet zozeer om vergoeding van leed, maar degene die vergoeding vordert moet zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Schokschade kan zowel immaterieel nadeel (smartengeld) als vermogensschade tot gevolg hebben. Van materiële schokschade is bijvoorbeeld sprake indien door het opgelopen geestelijk letsel medische kosten zijn ontstaan of daaruit arbeidsongeschiktheid (inkomstenderving) is voortgevloeid.
Voor vergoeding van schokschade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hiermee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. De vaststelling door de rechter dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd. Als de rechter op grond van een rapportage van een deskundige tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, kan hij tot toewijzing van schadevergoeding overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
De hoogte van de geleden schokschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Affectieschade
Affectieschade biedt personen die een zeer nauwe affectieve band hebben met degene die vanwege een strafbaar feit is overleden de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen als benadeelde partij wanneer zij daardoor leed hebben ervaren. De schadevergoeding wordt ook gezien als een vorm van genoegdoening dat hun geschokte rechtsgevoel kan verzachten.
De kring van personen die in aanmerking kunnen komen voor affectieschade, in het geval dat het slachtoffer is overleden, is wettelijk bepaald in artikel 6:108 lid 4 BW, sub a tot en met f. Dit zijn onder meer de partner, de ouder en het kind van de overledene. Broers en zussen vallen niet onder deze categorieën. Onder g is een hardheidsclausule opgenomen. Personen die niet vallen onder de categorieën a tot en met f en die in zodanige nauwe en persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naasten worden aangemerkt, komen ook voor vergoeding van affectieschade in aanmerking, bijvoorbeeld samenwonende broers en zussen. In die gevallen geeft de feitelijke relatie de doorslag en niet de formele relatie.
De omvang van de toewijzing van vergoeding voor affectieschade is forfaitair vastgesteld.

Beoordeling

Ten aanzien van de strafbare feiten in Lieshout
Vordering erven [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten onder 1 meest subsidiair en 2 toegebrachte schade, de posten schoonmaak woning (€ 875,00), muntenverzameling (€ 100,00), hekwerk (€ 100,00) en auto (€ 1.012,86). Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van deze posten voldoende onderbouwd.
Het verweer dat niet eenvoudig is vast te stellen dat de gevorderde schade als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt, omdat erfgenamen slechts een vergoeding kunnen vragen voor schade die een slachtoffer zelf had kunnen vorderen als hij niet was overleden, terwijl de schade niet zou zijn ontstaan als het slachtoffer niet was overleden, wordt verworpen. De schade is ontstaan als gevolg van een strafbaar feit. Degene die de schade rechtstreeks heeft geleden kan zich als benadeelde partij voegen in het strafproces. Nu die persoon is overleden, kunnen de erfgenamen zich voegen.
Ten aanzien van de kosten voor de auto overweegt de rechtbank dat het alleszins voorstelbaar is dat de nabestaanden het kenteken van de auto niet eerder via de RDW hebben geschorst, zodat ook deze kosten voor toewijzing vatbaar zijn.
De rechtbank acht gedeeltelijk toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten onder 1 meest subsidiair en 2 toegebrachte schade, de posten vaste lasten tot een bedrag van € 22.023,82, gestolen elektronica tot een bedrag van € 200,00, tuin tot een bedrag van € 4.000,00 en honden tot een bedrag van € 537,45. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van deze posten voldoende onderbouwd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de post vaste lasten dat zij toewijsbaar acht de hypotheekrente (€ 14.804,17), waterschapsbelasting (€ 570,83), belastingsamenwerking Oost-Brabant (€ 1.387,10), woonverzekering (€ 1.663,80) en energiekosten tot een bedrag van € 3.597,92. Voor wat betreft het hogere gevorderde bedrag voor energiekosten is naar het oordeel van de rechtbank niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot de bewezen verklaarde feiten. De behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de post gestolen elektronica dat deze post betrekking heeft op de in feit 2 ten laste gelegde diefstal van een telefoon, laptop en tablet. Nu de rechtbank enkel de diefstal van de telefoon en de laptop bewezen acht, zal de rechtbank een lager bedrag toewijzen dan de gevorderde € 275,00. De rechtbank acht het toewijzen van een bedrag van € 200,00 redelijk en billijk. Ook hiervoor geldt dat de schade is ontstaan als gevolg van een strafbaar feit. Voeging door de erfgenamen is niet beperkt tot het strafbare feit waaraan het slachtoffer is overleden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de post tuin het volgende. De rechtbank heeft op het door de raadsman van de benadeelde partij ter terechtzitting overgelegde filmpje waargenomen dat de tuin een goed onderhouden bostuin betreft. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende onderbouwd dat de tuin na opheffing van de verzegeling van het perceel door een hovenier representatief diende te worden gemaakt. De rechtbank zal wel een lager bedrag toewijzen dan de gevorderde € 6.430,18. De rechtbank is van oordeel dat onder meer de op de factuur vermelde kosten voor wegzagen bomen niet voor toewijzing vatbaar zijn, omdat onvoldoende gemotiveerd is gesteld waarom het noodzakelijk was hiertoe over te gaan. Ook de kosten voor het leegpompen en schoonmaken van het zwembad zullen niet worden toegewezen, omdat het zwembad al in minder goede staat verkeerde zodat niet in te zien is dat deze kosten zijn veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank acht al met al een bedrag van € 4.000,00 voor de post tuin redelijk en billijk, en zal de daarop gerichte vordering tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de post honden dat zij de kosten van de dierenwinkel, dierenarts en trimsalon toewijsbaar acht, te weten een bedrag van € 537,45. Voor wat betreft het hogere gevorderde bedrag dat verband houdt met reiskosten, reistijd en verzorging van de honden is naar het oordeel van de rechtbank niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot de bewezen verklaarde feiten. Immers in het algemeen vallen deze kosten onder de normale dagelijkse werkzaamheden van een huishouden waarvoor het niet gebruikelijk is om professionele hulp in te schakelen. De behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de notariskosten niet toewijzen, omdat deze kosten niet door de erven zijn gemaakt maar door [getuige 4 / nabestaande 3] . De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren terzake de post energiekosten van € 9.000,00.
Het totaal toe te wijzen bedrag is € 28.849,13. De rechtbank zal de toegewezen materiële schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het indienen van het verzoek tot schadevergoeding (16 januari 2023) tot de dag der algehele voldoening.
[getuige 1 / nabestaande 1] (zoon van slachtoffer [slachtoffer 1] )
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit onder 1 meest subsidiair toegebrachte materiële schade, de post kosten lijkbezorging
(€ 7.937,48) en als immateriële schade de post affectieschade (€ 17.500,00). Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van deze posten voldoende onderbouwd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van affectieschade heeft het kind van degene die vanwege een strafbaar feit is overleden recht op vergoeding van affectieschade. Dit bedrag is forfaitair vastgesteld op € 17.500,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de posten medische kosten (€ 1.000,00 pro memorie), reis- en parkeerkosten
(€ 150,00 pro memorie) en shockschade (€ 25.000,00 pro memorie), aangezien in zoverre (nog) geen sprake is van schade. De raadsman van de benadeelde partij heeft ten aanzien van deze posten ook aangegeven dat een niet-ontvankelijkverklaring kan volgen en dat deze posten alleen zijn opgenomen in deze vordering in verband met een eventuele behandeling in hoger beroep.
Het totaal toe te wijzen bedrag is € 25.437,48. De rechtbank zal de toegewezen materiële schadevergoeding (€ 7.937,48) vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het indienen van het verzoek tot schadevergoeding (16 januari 2023) en de toegewezen immateriële schadevergoeding (€ 17.500,00) vanaf de datum van het ontdekken van het overlijden van [slachtoffer 1] (11 juni 2021), beiden tot de dag der algehele voldoening.
[getuige 2 / nabestaande 2] (zoon van slachtoffer [slachtoffer 1] )
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit onder 1 meest subsidiair toegebrachte immateriële schade, de post affectieschade (€ 17.500,00). Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van deze post voldoende onderbouwd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van affectieschade heeft het kind van degene die vanwege een strafbaar feit is overleden recht op vergoeding van affectieschade. Dit bedrag is forfaitair vastgesteld op € 17.500,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de posten medische kosten (€ 1.000,00 pro memorie), reis- en parkeerkosten
(€ 150,00 pro memorie) en shockschade (€ 25.000,00 pro memorie), aangezien in zoverre (nog) geen sprake is van schade. De raadsman van de benadeelde partij heeft ten aanzien van deze posten ook aangegeven dat een niet-ontvankelijkverklaring kan volgen en dat deze posten alleen zijn opgenomen in deze vordering in verband met een eventuele behandeling in hoger beroep.
Het toe te wijzen bedrag is € 17.500,00. De rechtbank zal de toegewezen immateriële schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontdekken van het overlijden van [slachtoffer 1] (11 juni 2021) tot de dag der algehele voldoening.
[getuige 4 / nabestaande 3] (zoon van slachtoffer [slachtoffer 1] )
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit onder 1 meest subsidiair toegebrachte materiële schade, de posten kosten medische informatie
(€ 92,00) en notariskosten (€ 807,20) en als immateriële schade de post affectieschade
(€ 17.500,00). Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van deze posten voldoende onderbouwd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van affectieschade heeft het kind van degene die vanwege een strafbaar feit is overleden recht op vergoeding van affectieschade. Dit bedrag is forfaitair vastgesteld op € 17.500,00.
De rechtbank acht gedeeltelijk toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit onder 1 meest subsidiair toegebrachte immateriële schade, de post schokschade tot een bedrag van € 10.000,00. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij psychische klachten heeft gekregen als gevolg van de confrontatie met de gevolgen van het jegens zijn vader gepleegde levensdelict. De rechtbank zal een lager bedrag toewijzen dan het gevorderde bedrag van € 25.000,00. De rechtbank heeft daarbij gelet op vergelijkbare zaken en de omstandigheid dat de benadeelde partij niet fysiek maar via een videoverbinding aanwezig was toen zijn broers het lichaam van hun vader ontdekten.
De rechtbank acht gedeeltelijk toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit onder 1 meest subsidiair toegebrachte materiële schade, de post medische kosten tot een bedrag van € 1.060,29, de post reis- en parkeerkosten tot een bedrag van € 33,84 en de post verlies van arbeidsvermogen tot een bedrag van € 4.395,04. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van deze posten voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk verklaren in het meer gevorderde, aangezien in zoverre (nog) geen sprake is van schade. De raadsman van de benadeelde partij heeft ten aanzien daarvan ook aangegeven dat een niet-ontvankelijkverklaring kan volgen en dat het meer gevorderde is opgenomen in de vordering in verband met een eventuele behandeling in hoger beroep.
Het totaal toe te wijzen bedrag is € 33.888,37. De rechtbank zal de toegewezen materiële schadevergoeding (€ 6.388,37) vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het indienen van het verzoek tot schadevergoeding (16 januari 2023) en de toegewezen immateriële schadevergoeding (€ 27.500,00) vanaf de datum van het ontdekken van het overlijden van [slachtoffer 1] (11 juni 2021), beiden tot de dag der algehele voldoening.
[benadeelde partij / bank]
De rechtbank acht volledig toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit onder 3 toegebrachte materiële schade, de door [benadeelde partij / bank] uit coulance aan de erven van [slachtoffer 1] betaalde vergoeding voor geleden schade, te weten een bedrag van
€ 90.031,41.
Uit de door de gemachtigde van de benadeelde partij ter terechtzitting overgelegde stukken, waaronder de procuratieregeling, en haar toelichting volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat zij beschikt over een volmacht om de vordering in te dienen.
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden als voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zo’n verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Voor het aannemen van zodanig verband is niet vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [benadeelde partij / bank] voldoende aangetoond dat zij schade heeft geleden, bestaande uit de vergoeding aan de erfgenamen van het door verdachte en haar medeverdachte ontvreemde geldbedrag van rekeninghouder [slachtoffer 1] . Deze schade is aan te merken als verplaatste schade, die de erfgenamen ook zelf hadden kunnen vorderen als zij niet door [benadeelde partij / bank] waren gecompenseerd. De omstandigheid dat [benadeelde partij / bank] de erfgenamen vanuit een zorgplicht dan wel uit coulance schadeloos heeft gesteld brengt daar, wat daar verder ook van zij, geen verandering in, en doet daar verder niet aan af. De rechtbank is daarom van oordeel dat er voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden, zodat de vordering voor toewijzing vatbaar is. Ook de hoogte van de vordering is voldoende onderbouwd.
Het toe te wijzen bedrag is € 90.031,41. De rechtbank zal de toegewezen materiële schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de verwerkingsdatum van de vergoeding van de schade aan de erven (9 juli 2021) tot de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de strafbare feiten in Amsterdam
[nabestaande 4] (zus van slachtoffer [slachtoffer 2] )
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit onder 4 primair toegebrachte immateriële schade, de post schokschade, te weten een bedrag van
€ 10.000,00.
Door de officier van justitie is aangevoerd dat het zien van het lichaam na het overlijden rondom de uitvaart niet valt onder het juridische begrip schokschade. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat schokschade kan worden toegekend aan iemand bij wie de confrontatie met de gevolgen van de onrechtmatige daad een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht waardoor diegene geestelijk letsel heeft opgelopen. Door de benadeelde partij is aangegeven dat zij in een nauwe en affectieve relatie stond met haar broer en dat de confrontatie met haar overleden broer tijdens het wassen en opbaren onmiskenbaar een hevige schok bij haar teweeg heeft gebracht. Zij schrok hevig toen zij werd geconfronteerd met het toegetakelde gezicht van haar broer en dit beeld krijgt zij niet van haar netvlies gewist. Het geestelijk letsel is onderbouwd met een bewijsstuk van behandelaar, de heer van Hensbergen. Hieruit blijkt dat de benadeelde partij trauma gerelateerde klachten heeft en dat een behandelplan is opgesteld. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft aangevoerd dat de benadeelde partij medicatie (Oxazepam) slikt, dat zij angstaanvallen heeft, dat zij door de huisarts is doorverwezen naar psycholoog de heer van Hensbergen en dat zij inmiddels 4 EMDR-sessies heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij aldus voldoende onderbouwd dat bij haar geestelijk letsel is ontstaan als gevolg van de confrontatie met de gevolgen van het jegens haar broer gepleegde levensdelict. De rechtbank acht de hoogte van het gevorderde bedrag gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval redelijk en billijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de post affectieschade. Door de rechtbank is hiervoor overwogen dat affectieschade is voorbehouden aan een bepaalde kring van personen, onder meer de partner, de ouder en het kind van de overledene. Daarnaast komen personen die in zodanige nauwe en persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naasten worden aangemerkt, ook voor vergoeding van affectieschade in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is betoogd dat de benadeelde partij als zodanig moet worden aangemerkt. De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op de zeer hechte relatie tussen de benadeelde partij en haar broer, dat zij na hun vertrek uit Suriname (de rechtbank begrijpt begin jaren ’70) drie jaar met zus [nabestaande 5] in Nederland hebben samengewoond en dat zij in de periode voor het bewezen verklaarde dagelijks telefonisch contact hadden. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden er niet toe leiden dat er sprake is van een zodanige nauwe en persoonlijke relatie dat de benadeelde in aanmerking komt voor affectieschade. Zo woonden de benadeelde partij en de overledene bijvoorbeeld niet samen in de periode voor het bewezen verklaarde. Weliswaar is de rechtbank gebleken dat er sprake is van een zeer hechte band, maar dat is op zichzelf voor de toekenning van affectieschade onvoldoende.
Het toe te wijzen bedrag is € 10.000,00. De rechtbank zal de toegewezen immateriële schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de Surinaamse uitvaart van [slachtoffer 2] (5 juli 2021) tot de dag der algehele voldoening.
[nabestaande 5] (zus van slachtoffer [slachtoffer 2] )
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit onder 4 primair toegebrachte immateriële schade, de post schokschade, te weten een bedrag van
€ 10.000,00.
Door de officier van justitie is aangevoerd dat het zien van het lichaam na het overlijden rondom de uitvaart niet valt onder het juridische begrip schokschade. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat schokschade kan worden toegekend aan iemand bij wie de confrontatie met de gevolgen van de onrechtmatige daad een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht waardoor diegene geestelijk letsel heeft opgelopen. Door de benadeelde partij is aangegeven dat zij in een nauwe en affectieve relatie stond met haar broer en dat de confrontatie met haar overleden broer tijdens het wassen en opbaren onmiskenbaar een hevige schok bij haar teweeg heeft gebracht. Zij schrok hevig toen zij werd geconfronteerd met het gehavende gezicht van haar broer, zij worstelt nog steeds met dit beeld, voelt zich angstig en heeft last van paniekaanvallen. Het geestelijk letsel is onderbouwd middels een bewijsstuk van behandelaars [behandelaar 1] , psycholoog, en [behandelaar 2] , GZ-psycholoog/regiebehandelaar. Hieruit volgt dat bij de benadeelde partij PTSS is vastgesteld en dat is gestart met EMDR om het trauma te verwerken. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft aangevoerd dat de benadeelde partij medicatie (Oxazepam) slikt, hetgeen is onderbouwd met een foto van de medicatie op naam van de benadeelde partij. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de confrontatie met de gevolgen van het jegens haar broer gepleegde levensdelict. De rechtbank acht de hoogte van het gevorderde bedrag gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval redelijk en billijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de post affectieschade op grond van dezelfde overwegingen als ten aanzien van de vordering van [nabestaande 4] .
Het toe te wijzen bedrag is € 10.000,00. De rechtbank zal de toegewezen immateriële schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de Surinaamse uitvaart van [slachtoffer 2] (5 juli 2021) tot de dag der algehele voldoening.
[nabestaande 6] (zus van slachtoffer [slachtoffer 2] )
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit onder 4 primair toegebrachte materiële schade, de post kosten ten behoeve van de Surinaamse uitvaart, te weten een bedrag van € 700,00. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van deze post voldoende onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de post affectieschade op grond van dezelfde overwegingen als ten aanzien van de vorderingen van [nabestaande 4] en [nabestaande 5] .
Het toe te wijzen bedrag is € 700,00. De rechtbank zal de toegewezen materiële schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van voldoening van de kosten van de Surinaamse uitvaart (4 juli 2021) tot de dag der algehele voldoening.
[nabestaande 7] (zus van slachtoffer [slachtoffer 2] )
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van affectieschade op grond van dezelfde overwegingen als ten aanzien van de vorderingen van [nabestaande 4] , [nabestaande 5] en [nabestaande 6] .
[nabestaande 8] (dochter van slachtoffer [slachtoffer 2] )
De rechtbank acht volledig toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit onder 4 primair toegebrachte immateriële schade, de verzochte vergoeding voor affectieschade. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van deze post voldoende onderbouwd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van affectieschade heeft het kind van degene die vanwege een strafbaar feit is overleden recht op vergoeding van affectieschade. Dit bedrag is forfaitair vastgesteld op € 17.500,00.
Het toe te wijzen bedrag is € 17.500,00. De rechtbank zal de toegewezen immateriële schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontdekken van het overlijden van [slachtoffer 2] (26 juni 2021) tot de dag der algehele voldoening.
Burgerlijke rechter
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partijen de (onderdelen van de) vorderingen die niet-ontvankelijk worden verklaard slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen, met uitzondering van [nabestaande 7] , tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Nu de vordering van [nabestaande 7] geheel niet-ontvankelijk wordt verklaard, zal de rechtbank de benadeelde partij [nabestaande 7] veroordelen in de kosten van verdachte wegens die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten waar de vorderingen benadeelde partij betrekking op hebben samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en haar mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelden hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor is bepaald.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of haar mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen komt te vervallen en andersom, indien verdachte of haar mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Samenloop schadevergoedingsmaatregelen
Aan verdachte zijn meerdere schadevergoedingsmaatregelen opgelegd tot een totaalbedrag dat bij toepassing van de gebruikelijke toekenningsregels voor gijzeling de in artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 24c, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht gestelde maximale termijn van 365 dagen te boven zou gaan. Om die reden heeft de rechtbank het aantal dagen gijzeling naar rato bepaald.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 47, 48, 57, 60a, 289, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder 1 meest subsidiair, 2, 3, 4 primair en 5 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 meest subsidiair:
medeplichtigheid aan moord
T.a.v. feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 4 primair:
medeplegen van moord
T.a.v. feit 5:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. feit 1 meest subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4 primair en feit 5:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 jaren en 11 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1 meest subsidiair en 2:
Maatregel van schadevergoeding
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de
erven van [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 28.849,13. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 45 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat geheel uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij erven van [slachtoffer 1] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij erven van [slachtoffer 1] van een bedrag van € 28.849,13, bestaande geheel uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij of haar mededader heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1 meest subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[getuige 1 / nabestaande 1], van een bedrag van
€ 25.437,48. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 7.937,48 materiële schade en € 17.500,00 immateriële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [getuige 1 / nabestaande 1] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [getuige 1 / nabestaande 1] van een bedrag van € 25.437,48, bestaande uit € 7.937,48 materiële schade en € 17.500,00 immateriële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij of haar mededader heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1 meest subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[getuige 2 / nabestaande 2], van een bedrag van
€ 17.500,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 27 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat geheel uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [getuige 2 / nabestaande 2] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [getuige 2 / nabestaande 2] van een bedrag van € 17.500,00, bestaande geheel uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij of haar mededader heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1 meest subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[getuige 4 / nabestaande 3], van een bedrag van
€ 33.888,37. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 53 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 6.388,37 materiële schade en € 27.500,00 immateriële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [getuige 4 / nabestaande 3] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [getuige 4 / nabestaande 3] van een bedrag van € 33.888,37, bestaande uit € 6.388,37 materiële schade en € 27.500,00 immateriële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij of haar mededader heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 3:
Maatregel van schadevergoeding
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[benadeelde partij / bank], van een bedrag van
€ 90.031,41. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 140 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat geheel uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij / bank] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij / bank] van een bedrag van
€ 90.031,41, bestaande geheel uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij of haar mededader heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 4 primair:
Maatregel van schadevergoeding
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[nabestaande 4], van een bedrag van
€ 10.000,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 16 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat geheel uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 4] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 4] van een bedrag van € 10.000,00, bestaande geheel uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij of haar mededader heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 4 primair:
Maatregel van schadevergoeding
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[nabestaande 5], van een bedrag van
€ 10.000,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 16 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat geheel uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 5] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 5] van een bedrag van € 10.000,00, bestaande geheel uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij of haar mededader heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 4 primair:
Maatregel van schadevergoeding
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[nabestaande 6], van een bedrag van
€ 700,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat geheel uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 6] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 6] van een bedrag van € 700,00, bestaande geheel uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of haar mededader heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 4 primair:
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[nabestaande 7]in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
T.a.v. feit 4 primair:
Maatregel van schadevergoeding
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[nabestaande 8], van een bedrag van
€ 17.500,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 27 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat geheel uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 8] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 8] van een bedrag van
€ 17.500,00, bestaande geheel uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door haar mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij of haar mededader heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. M.J.M.A. van der Put en mr. M.E. Bartels, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 5 december 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing, Onderzoek TGO Sadok, onderzoeknummer OB3R021032, aantal doorgenummerde bladzijden: 2366.
2.Verklaring [getuige 1 / nabestaande 1] , dossierpagina 888-889
3.Verklaring [getuige 2 / nabestaande 2] , dossierpagina 891
4.Proces-verbaal omschrijving woning en forensische oriëntatie woning ( [adres 1] ) opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , forensisch dossier, bijlage 6.1, pagina 1 en 4
5.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 13 september 2021, dossierpagina 911 en 920
6.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 13 september 2021, dossierpagina 912
7.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 13 september 2021, dossierpagina 912
8.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 13 september 2021, dossierpagina 912 en 913
9.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 13 september 2021, dossierpagina 914
10.Rapport Onderzoek naar biologische sporen, bloedspoorpatroon-, DNA- en RNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een overleden persoon op 11 juni 2021 in Lieshout, opgemaakt door ing . P. van den Hoven, dr. ing . M. van Gent en ing . J.H.C. Gits van het NFI d.d. 12 april 2022, Aanvullend proces-verbaal forensisch onderzoek van [verbalisant 29] , bijlage 1.2, pagina 9 en 16
11.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 13 september 2021, dossierpagina 913
12.Proces-verbaal aangifte van [aangeefster] namens [benadeelde partij / bank] , dossierpagina 1380-1381
13.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] , dossierpagina 1425-1427
14.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] , dossierpagina 1426-1427
15.Verklaring [getuige 4 / nabestaande 3] , dossierpagina 897
16.Verklaring [getuige 5] , dossierpagina 922
17.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 5
18.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 358
19.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 419-420
20.Verklaringen [verdachte] , o.a. dossierpagina 224-225, 237 en 283-284, 288-289, 419 en 619-620
21.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 9
22.Proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek persoon [slachtoffer 1] van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , Forensisch dossier, bijlage 6.2, pagina 1 en 2
23.Rapport Onderzoek naar biologische sporen, bloedspoorpatroon-, DNA- en RNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een overleden persoon op 11 juni 2021 in Lieshout, opgemaakt door ing . P. van den Hoven, dr. ing . M. van Gent en ing . J.H.C. Gits van het NFI d.d. 12 april 2022, Aanvullend proces-verbaal forensisch onderzoek van [verbalisant 29] , bijlage 1.2, pagina 3
24.Rapport Onderzoek naar biologische sporen, bloedspoorpatroon-, DNA- en RNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een overleden persoon op 11 juni 2021 in Lieshout, opgemaakt door ing . P. van den Hoven, dr. ing . M. van Gent en ing . J.H.C. Gits van het NFI d.d. 12 april 2022, Aanvullend proces-verbaal forensisch onderzoek van [verbalisant 29] , bijlage 1.2, pagina 18
25.Rapport Onderzoek naar biologische sporen, bloedspoorpatroon-, DNA- en RNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een overleden persoon op 11 juni 2021 in Lieshout, opgemaakt door ing . P. van den Hoven, dr. ing . M. van Gent en ing . J.H.C. Gits van het NFI d.d. 12 april 2022, Aanvullend proces-verbaal forensisch onderzoek van [verbalisant 29] , bijlage 1.2, pagina 19
26.Rapport Onderzoek naar biologische sporen, bloedspoorpatroon-, DNA- en RNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een overleden persoon op 11 juni 2021 in Lieshout, opgemaakt door ing . P. van den Hoven, dr. ing . M. van Gent en ing . J.H.C. Gits van het NFI d.d. 12 april 2022, Aanvullend proces-verbaal forensisch onderzoek van [verbalisant 29] , bijlage 1.2, pagina 20
27.Rapport Onderzoek naar biologische sporen, bloedspoorpatroon-, DNA- en RNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een overleden persoon op 11 juni 2021 in Lieshout, opgemaakt door ing . P. van den Hoven, dr. ing . M. van Gent en ing . J.H.C. Gits van het NFI d.d. 12 april 2022, Aanvullend proces-verbaal forensisch onderzoek van [verbalisant 29] , bijlage 1.2, pagina 20 en 21
28.Proces-verbaal van [verbalisant 5] , dossierpagina 855 en proces-verbaal van [verbalisant 5] , Einddossier III, pagina 4
29.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 8
30.Proces-verbaal van [verbalisant 5] , dossierpagina 855-856
31.Verklaring [getuige 6] , dossierpagina 1686 en 1688
32.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 6] , dossierpagina 1482
33.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 8
34.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 7] , dossierpagina 1878-1880 en 1882, en proces-verbaal van [verbalisant 8] , dossierpagina 1869
35.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 368
36.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 7
37.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 7] , dossierpagina 1879
38.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 8
39.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 8] , dossierpagina 1916-1918
40.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 11
41.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 11
42.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 9] , dossierpagina 1550-1551
43.Processen-verbaal van bevindingen van [verbalisant 8] , dossierpagina 1822 en 1829
44.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 281
45.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 351
46.Verklaring [getuige 8] , dossierpagina 2247-2248
47.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 9] , dossierpagina 1852 en proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 8] , dossierpagina 110 ten aanzien van de relatie van [getuige 8] en [persoon 1] tot [verdachte]
48.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 508 en 510
49.Processen-verbaal van bevindingen van [verbalisant 8] , dossierpagina 1871 en 1451-1458 en verklaring [verdachte] , dossierpagina 525 en 596-598
50.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 8
51.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 577
52.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] , dossierpagina 696-697
53.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 229 en proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 8
54.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 286
55.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 581
56.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van [verbalisant 10] , dossierpagina 950
57.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 8
58.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 587
59.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 9
60.Processen-verbaal van bevindingen van [verbalisant 8] , dossierpagina 1822 en 1829
61.Processen-verbaal van bevindingen van [verbalisant 8] , dossierpagina 1822 en 1829
62.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 281
63.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 280
64.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 8
65.Verklaringen [verdachte] , o.a. dossierpagina 617-619 en 640
66.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 619, 622 en 624 en proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 7
67.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 239
68.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 11 en 12
69.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 301 en 302
70.Proces-verbaal aangifte van [aangeefster] namens [benadeelde partij / bank] , dossierpagina 1381
71.Proces-verbaal van bevindingen ‘Pintransacties [medeverdachte] en [verdachte] ’ van [verbalisant 11] , dossierpagina 1223-1272
72.Verklaring [getuige 1 / nabestaande 1] , dossierpagina 888 en 890
73.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 12] , dossierpagina 1043
74.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 13] , dossierpagina 1068-1069
75.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 14] , Einddossier Aanvulling I, pagina 2380-2381
76.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 248-249
77.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 225
78.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 11
79.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van verbalisanten [verbalisant 15] en [verbalisant 7] , dossierpagina 1057 en 1060
80.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 472
81.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 472-473
82.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 12-13
83.Verslag van binnentreden woning van verbalisant [verbalisant 17] , dossierpagina 2081
84.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 18] , dossierpagina 2083
85.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning van verbalisanten [verbalisant 19] en [verbalisant 20] , Forensisch dossier, bijlage 10.1, pagina 1-4
86.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 21] , dossierpagina 2085
87.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 23 september 2021, dossierpagina 2093
88.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 23 september 2021, dossierpagina 2093
89.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 23 september 2021, dossierpagina 2093
90.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 23 september 2021, dossierpagina 2093
91.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 23 september 2021, dossierpagina 2093
92.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 23 september 2021, dossierpagina 2094
93.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 23 september 2021, dossierpagina 2094
94.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 23 september 2021, dossierpagina 2094
95.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 23 september 2021, dossierpagina 2095
96.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 23 september 2021, dossierpagina 2095
97.Rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het NFI, d.d. 23 september 2021, dossierpagina 2095
98.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 15
99.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 16
100.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 17
101.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 16
102.Proces-verbaal forensisch onderzoek persoon van verbalisanten [verbalisant 20] en [verbalisant 19] , Forensisch Dossier, bijlage 12, pagina 1, 2 en 4
103.Herzien Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 1] in Lieshout op 11 juni 2021 en van [slachtoffer 2] in Amsterdam op 26 juni 2021 opgemaakt door dr. ing . M. van Gent d.d. 11 januari 2022, Forensisch Dossier, bijlage 22.3, pagina 1
104.Herzien Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 1] in Lieshout op 11 juni 2021 en van [slachtoffer 2] in Amsterdam op 26 juni 2021 opgemaakt door dr. ing . M. van Gent d.d. 11 januari 2022, Forensisch Dossier, bijlage 22.3, pagina 2
105.Herzien Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 1] in Lieshout op 11 juni 2021 en van [slachtoffer 2] in Amsterdam op 26 juni 2021 opgemaakt door dr. ing . M. van Gent d.d. 11 januari 2022, Forensisch Dossier, bijlage 22.3, pagina 2 en 3
106.Herzien Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 1] in Lieshout op 11 juni 2021 en van [slachtoffer 2] in Amsterdam op 26 juni 2021 opgemaakt door dr. ing . M. van Gent d.d. 11 januari 2022, Forensisch Dossier, bijlage 22.3, pagina 3 en 4
107.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 227
108.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 245
109.Verklaring verdachte S.S.M. de Jonge , dossierpagina 248
110.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 324-327
111.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 334-335
112.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 454
113.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 455
114.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 17
115.Verklaring getuige [getuige 9] , dossierpagina 2214 en 2220
116.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 16
117.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning van verbalisanten [verbalisant 19] en [verbalisant 20] , Forensisch dossier, bijlage 10.1, pagina 1-4 en 6
118.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 22] , dossierpagina 2115-2118
119.Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 1] in Lieshout op 11 juni 2021 en van [slachtoffer 2] in Amsterdam op 26 juni 2021 opgemaakt door dr. ing . M. van Gent d.d. 13 januari 2022, Forensisch Dossier, bijlage 22.5, pagina 1
120.Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 1] in Lieshout op 11 juni 2021 en van [slachtoffer 2] in Amsterdam op 26 juni 2021 opgemaakt door dr. ing . M. van Gent d.d. 13 januari 2022, Forensisch Dossier, bijlage 22.5, pagina 2
121.Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 1] in Lieshout op 11 juni 2021 en van [slachtoffer 2] in Amsterdam op 26 juni 2021 opgemaakt door dr. ing . M. van Gent d.d. 13 januari 2022, Forensisch Dossier, bijlage 22.5, pagina 2
122.Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 1] in Lieshout op 11 juni 2021 en van [slachtoffer 2] in Amsterdam op 26 juni 2021 opgemaakt door dr. ing . M. van Gent d.d. 13 januari 2022, Forensisch Dossier, bijlage 22.5, pagina 2
123.Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 1] in Lieshout op 11 juni 2021 en van [slachtoffer 2] in Amsterdam op 26 juni 2021 opgemaakt door dr. ing . M. van Gent d.d. 13 januari 2022, Forensisch Dossier, bijlage 22.5, pagina 3
124.Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 1] in Lieshout op 11 juni 2021 en van [slachtoffer 2] in Amsterdam op 26 juni 2021 opgemaakt door dr. ing . M. van Gent d.d. 13 januari 2022, Forensisch Dossier, bijlage 22.5, pagina 3
125.Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 1] in Lieshout op 11 juni 2021 en van [slachtoffer 2] in Amsterdam op 26 juni 2021 opgemaakt door dr. ing . M. van Gent d.d. 13 januari 2022, Forensisch Dossier, bijlage 22.5, pagina 4-5
126.Proces-verbaal forensisch onderzoek persoon van verbalisanten [verbalisant 20] en [verbalisant 19] , Forensisch dossier, bijlage 11, pagina 1, 2 en 4
127.Proces-verbaal vooronderzoek lab van verbalisanten [verbalisant 23] en [verbalisant 24] , Forensisch dossier, bijlage 18, pagina 1
128.Proces-verbaal vooronderzoek lab van verbalisanten [verbalisant 23] en [verbalisant 24] , Forensisch dossier, bijlage 18, pagina 2
129.Proces-verbaal vooronderzoek lab van verbalisanten [verbalisant 23] en [verbalisant 24] , Forensisch dossier, bijlage 18, pagina 2
130.Proces-verbaal vooronderzoek lab van verbalisanten [verbalisant 23] en [verbalisant 24] , Forensisch dossier, bijlage 18, pagina 2
131.Proces-verbaal vooronderzoek lab van verbalisanten [verbalisant 23] en [verbalisant 24] , Forensisch dossier, bijlage 18, pagina 2
132.Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 1] in Lieshout op 11 juni 2021 en van [slachtoffer 2] in Amsterdam op 26 juni 2021 opgemaakt door dr. ing . M. van Gent d.d. 21 januari 2022, Forensisch Dossier, bijlage 22.6, pagina 1
133.Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 1] in Lieshout op 11 juni 2021 en van [slachtoffer 2] in Amsterdam op 26 juni 2021 opgemaakt door dr. ing . M. van Gent d.d. 21 januari 2022, Forensisch Dossier, bijlage 22.6, pagina 2
134.Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 1] in Lieshout op 11 juni 2021 en van [slachtoffer 2] in Amsterdam op 26 juni 2021 opgemaakt door dr. ing . M. van Gent d.d. 21 januari 2022, Forensisch Dossier, bijlage 22.6, pagina 2
135.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 458
136.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 227
137.Verklaring [verdachte] , dossierpagina 333
138.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 17
139.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 25 januari 2023, pagina 18
140.Verklaring getuige [getuige 10] , dossierpagina 2257 en 2259
141.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 25] , dossierpagina 2353 en 2357
142.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 25] , dossierpagina 2347 en 2351
143.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 27] , dossierpagina 1397-1399
144.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 28] , dossierpagina, 1066