De rechtbank is van oordeel dat aangeefster bij haar uitgebreide aangifte een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. De rechtbank acht haar verklaring geloofwaardig en ziet in de gedeeltelijke ontkenning van verdachte geen aanleiding om daaraan te twijfelen.
De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door het feit dat zij meteen bij thuiskomst over het incident heeft verteld en de politie heeft ingeschakeld. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn direct na de melding naar het woonhuis van aangeefster gekomen en troffen daar aangeefster in de hoek van de bank met een kussen op haar buik. Aangeefster vertelde toen dat een man haar had geprobeerd te kussen en haar bij haar borst greep, waarop ze hevig geëmotioneerd werd en met rode ogen, rode wangen en een traan over haar wang zei dat ze niet meer naar buiten durfde. De genoemde omstandigheden en de door de verbalisanten bij haar waargenomen emoties ondersteunen de verklaring van aangeefster.
De rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot het tweede feit.
Door aangeefster [slachtoffer 2] op 29 september 2022 is eveneens uitgebreid en gedetailleerd aangifte gedaan. Ook zij heeft bij thuiskomst direct aan haar partner verteld wat er gebeurd was. De partner van aangeefster heeft eveneens een verklaring afgelegd die consistent is aan de verklaring van aangeefster.
De inhoud van die verklaring geeft naar het oordeel van de rechtbank in het licht van artikel 342, tweede lid, Sv onvoldoende steun aan de door aangeefster genoemde feiten en omstandigheden, omdat deze verklaring een zogenaamde de auditu verklaring betreft, en weinig tot niets is verklaard over de emotionele toestand van aangeefster op het moment kort nadat het strafbare feit heeft plaatsgevonden.
Voor het bewijs van het tenlastegelegde strafbare feit mag de rechtbank de bewezenverklaring mede doen steunen op één of meer bewijsmiddelen waaruit blijkt van redengevende feiten en omstandigheden van een ander, soortgelijk feit dat door de verdachte is begaan. Dit wordt omschreven als zogenaamd ‘schakelbewijs’. Daarbij is tenminste vereist dat de wijze waarop de onderscheiden feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont en het duidelijk is dat de verdachte bij beide feiten betrokken is geweest. Voor wat betreft het overeenkomen van essentiële punten tussen beide ‘geschakelde’ feiten wordt in de regel in het bijzonder gekeken naar de wijze waarop de onderscheiden feiten zijn gepleegd, de modus operandi.
In de onderhavige zaak hebben twee vrouwen aangifte van ontucht gedaan. Zoals hiervoor reeds overwogen hebben beide aangeefsters zeer gedetailleerd en consistent verklaard.
De vrouwen zijn geen bekenden van elkaar en hebben afzonderlijk van elkaar over het handelen van verdachte verklaard. De rechtbank stelt vast dat de vrouwen ieder vanuit hun eigen perceptie hebben verklaard over hun ervaringen met de verdachte en dat hun verhalen niet geheel gelijkluidend zijn, maar wel op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertonen. Dit geldt zowel ten aanzien van de door de vrouwen uiteengezette wijze waarop de feiten zijn gepleegd, de context waarbinnen de feiten zich hebben afgespeeld en de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven.
In het bijzonder acht de rechtbank de volgende overeenkomsten van belang: