ECLI:NL:RBOBR:2023:5541

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
71/183495-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie gericht op de productie van metamfetamine

Op 29 november 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de productie van metamfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de deelname van [verdachte] aan deze organisatie, die bestond uit een samenwerkingsverband van verschillende personen, waaronder [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. De organisatie had als doel het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet, met name de productie en verkoop van metamfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] een belangrijke rol speelde als facilitator binnen de organisatie, door onder andere huisvesting en vervoer te regelen voor de leden van de organisatie en financiële middelen te verschaffen. De rechtbank heeft echter niet bewezen geacht dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor het plegen van Opiumwetdelicten, en heeft haar daarvan vrijgesproken. De rechtbank heeft [verdachte] veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van [verdachte] binnen de criminele organisatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71.183495.21
Datum uitspraak: 29 november 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1979] ,
wonende te [adres 1] .

1.Algemene inleiding.

Op 19 juni 2020 bleek uit informatie van de Dienst Landelijke Informatie Organisatie (DLIO) van de Landelijke Eenheid van de politie dat een Mexicaanse burger woonachtig in Den Haag op zoek zou zijn naar een loods in het buitengebied van Nederland om een drugslab op te zetten. Naar aanleiding van deze informatie werd diezelfde dag een onderzoek opgestart onder de naam 26Inn.
Uit onderzoeksbevindingen is gebleken dat de persoon uit de DLIO informatie [medeverdachte 1] zou zijn. Op basis van observaties, taps en het ontsleutelen van cryptoberichten zijn in het onderzoek 26Inn meerdere drugslabs in beeld gekomen en meerdere verdachten aangemerkt die volgens het Openbaar Ministerie strafbare betrokkenheid hebben gehad bij de grootschalige synthetische drugsproductie. De drugslabs zouden metamfetamine hebben geproduceerd. Deze drug wordt ook wel ‘ice’ of ‘crystal meth’ genoemd. De locaties van de drugslabs waren Moerdijk, Drempt, Willemsoord, Arnhem en Hauwert.
Het onderzoek 26Inn richt zich met name op de organisatie achter deze drugslabs, al worden in dit onderzoek ook verdachten vervolgd die zelf als laborant zouden hebben gewerkt. Ook wordt een aantal verdachten vervolgd voor het misdrijf witwassen, al dan niet op basis van een specifiek gronddelict.
In het onderzoek 26Inn zijn de volgende verdachten aangemerkt: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [verdachte] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] . Ook [medeverdachte 1] wordt als verdachte aangemerkt, maar is tot op heden niet aangehouden. Om die reden is hij in onderzoek 26Inn niet vervolgd.
De rechtbank zal in dit vonnis eerst aandacht besteden aan enkele formaliteiten, waarna zij in hoofdstuk 4 het verweer bespreekt over de geldigheid van de dagvaarding. Vervolgens zal de rechtbank in hoofdstuk 5 de vraag bespreken of de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. In hoofdstuk 6 zal de bewezenverklaring volgen en in de hoofdstukken 7 en 8 de vraag of dat wat bewezen is ook strafbaar is en of verdachte strafbaar is. In hoofdstuk 9 wordt aandacht besteed aan de vraag wat een passende straf is. Na nog een hoofdstuk over het beslag en de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen volgt de uitspraak.

2.Het onderzoek ter terechtzitting.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 oktober 2021, 30 juni 2022, 7 juli 2022, 18 september 2023, 19 september 2023, 20 september 2023, 28 september 2023 en 15 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (hierna ook: het Openbaar Ministerie) en van wat door [verdachte] en haar advocate, mr. M.H. Aalmoes, naar voren is gebracht.
De zaak tegen [verdachte] heeft de rechtbank (grotendeels) gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten in het onderzoek 26Inn: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] .

3.De beschuldigingen in de tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding 29 september 2021. Op vordering van het Openbaar Ministerie is de tenlastelegging op de terechtzitting van 30 juni 2022 gewijzigd.
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort weergegeven:
het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, in de periode van 12 december 2018 tot en met 12 juli 2021 in ’s-Gravenhage/ Wassenaar/ Nederland;
het deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet in de periode van 12 december 2018 tot en met 12 juli 2021 in Nederland.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

4.De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaarding.
4.1.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van [verdachte] heeft bepleit dat sprake is van nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten. Volgens de verdediging is sprake van een obscuur libel, omdat uit de tenlastelegging onvoldoende blijkt welke Opiumwethandelingen [verdachte] ten behoeve van welk lab zou hebben verricht.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding geldig is en voldoet aan de eisen van de wet.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat de dagvaarding in samenhang met het strafdossier moet worden gelezen. In artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering is onder meer bepaald dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het feit zou zijn begaan en onder de vermelding van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de dagvaarding aan deze bepaling en is van een obscuur libel geen sprake. Bovendien is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat [verdachte] niet wist waartegen zij zich moest verdedigen, zodat ook in zoverre niet gezegd kan worden dat [verdachte] – door de wijze waarop het ten laste gelegde feit in de dagvaarding is omschreven – op enigerlei wijze in haar belangen is geschaad.
De rechtbank verwerpt het door de raadsvrouw gevoerde verweer strekkende tot nietigheid van de dagvaarding. De dagvaarding is dus geldig en voldoet aan alle wettelijke vereisten.
De overige voorvragen.
De rechtbank is verder bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

5.Beslissingen over het bewijs.

In dit hoofdstuk zal de rechtbank beoordelen of zij de in de tenlastelegging neergelegde beschuldigingen tegen verdachte wettig en overtuigend bewezen acht. Allereerst zal de rechtbank stilstaan bij de identificaties van [verdachte] en medeverdachten ten aanzien van diverse telefoonnummers en cryptodiensten. Vervolgens zal de rechtbank de bewijsvraag bespreken ten aanzien van de deelname aan een criminele organisatie en de voorbereidingshandelingen.
Bij de bespreking van de bewijsvraag zal na een korte inleiding eerst het standpunt van het Openbaar Ministerie en daarna het standpunt van de verdediging worden samengevat, gevolgd door het oordeel van de rechtbank. Daarbij zal de rechtbank in voetnoten verwijzen naar de gebruikte bewijsmiddelen.
De rechtbank zal voor het bewijs het algemeen dossier (hierna: AD), de zaakdossiers (hierna: ZD) en de verschillende persoonsdossiers (hierna: PD) bezigen die zijn opgemaakt ten aanzien van de verdachten in 26Inn. De zaaksdossiers zijn onderdeel van een dossier bestaande uit negen zaaksdossiers opgemaakt ter zake onderzoek 26Inn met onderzoeksnummer LERCE20007. Wanneer wordt verwezen naar:
  • AD wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-208, opgemaakt en gesloten d.d. 8 maart 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 55, bijlagen pag. 1 t/m 748;
  • 1e aanvulling AD, wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-208-1, opgemaakt en gesloten d.d. 17 mei 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 21, bijlagen pag. 749 t/m 1097;
  • 2e aanvulling AD, wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-208-2, opgemaakt en gesloten d.d. 11 mei 2023, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 18, bijlagen pag. 1098 t/m 2369;
  • ZD1 wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-258, opgemaakt en gesloten d.d. 17 februari 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 43, bijlagen pag. 1 t/m 433. Dit zaaksdossier bevat tevens als losse bijlage het deelonderzoek 26Lindale, relaas pag. 1 t/m 23, bijlagen pag. 1 t/m 248 en losse NFI-rapporten en uitspraken van de Rechtbank Oost-Brabant en het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch;
  • ZD2 wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-259, opgemaakt en gesloten d.d. 8 maart 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 21, bijlagen pag. 1 t/m 525. Dit zaaksdossier bevat tevens als losse bijlage het deelonderzoek 26Diemme, pag. 1 t/m 1573;
  • ZD3 wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-260, opgemaakt en gesloten d.d. 14 februari 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 34, bijlagen pag. 1 t/m 585;
  • ZD5 wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-266, opgemaakt en gesloten d.d. 3 maart 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 15, bijlagen pag. 1 t/m 924;
  • ZD6 wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-884, opgemaakt en gesloten d.d. 3 maart 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 136, bijlagen pag. 1 t/m 1178 en de 1e aanvulling LERCE20007-884-1, opgemaakt en afgesloten d.d. 10 mei 2023, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 11, bijlagen pag. 925 t/m 1258;
  • ZD9 wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-160, opgemaakt en gesloten d.d. 20 april 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 10, bijlagen pag. 1 t/m 56;
  • PD [medeverdachte 2] wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-607, opgemaakt en gesloten d.d. 2 maart 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 7, bijlagen pag. 1 t/m 169;
  • PD [medeverdachte 1] wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-605, opgemaakt en gesloten d.d. 2 maart 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 4, bijlagen pag. 1 t/m 87;
  • PD [medeverdachte 3] wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-604, opgemaakt en gesloten d.d. 8 maart, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 7, bijlagen 1 t/m 232, en de 1e aanvulling LERCE20007-604-1, opgemaakt en gesloten d.d. 17 mei 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 5, bijlagen pag. 1 t/m 63;
  • PD [verdachte] wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-608, opgemaakt en gesloten d.d. 2 maart 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 6, bijlagen pag. 1 t/m 130;
  • PD [medeverdachte 4] wordt daarmee bedoeld proces-verbaalnummer LERCE20007-609, opgemaakt en gesloten d.d. 2 maart 2022, aantal bladzijden: relaas pag. 1 t/m 6, bijlagen pag. 1 t/m 165.
5.1.
Identificatie van de verdachten in onderzoek 26Inn.
Voor de bewijsvoering komt het onder meer aan op de inhoud van het ter beschikking gekomen berichtenverkeer in het onderzoek 26Inn. In 26Inn zijn EncroChat-en Sky ECC-berichten en telefoongesprekken opgenomen. De rechtbank zal in dit deelhoofdstuk de identificaties ten aanzien van deze chat- en telefoongesprekken 26Inn bespreken, voor zover noodzakelijk in de zaak van [verdachte] .
De rechtbank zal hierna bij de bespreking van de feiten telkens de eigennaam van de geïdentificeerde gebruiker weergeven. Nu de broers [medeverdachte 2] beiden als deelnemers aan de criminele organisatie in de tenlastelegging zijn opgenomen merkt de rechtbank op dat als in het vervolg [medeverdachte 2] wordt geschreven daarmee [medeverdachte 2] wordt bedoeld. Als de rechtbank [medeverdachte 1] op het oog heeft zal zij zijn naam volledig uitschrijven.
5.1.1.
[verdachte] .
Telefoonnummer TEL0724.
[verdachte] heeft in haar eerste politieverhoor verklaard dat het telefoonnummer TEL0724 haar telefoonnummer is. [1] De gebruikster van het telefoonnummer TEL0724 geeft in meerdere gesprekken aan dat zij ‘ [alias 1] ’ is of ‘ [verdachte] ’. De rechtbank stelt dan ook vast dat [verdachte] de gebruiker was van het telefoonnummer TEL0724.
5.1.2.
[medeverdachte 4] .
EncroChat-account Lavenderwizard.
Lavenderwizard stuurde op 12 juni 2020 drie foto’s van het paspoort van [medeverdachte 4] naar het account Pablo-icecobar. Ook verzond hij die dag foto’s waarop de keuken en meubels van het appartement aan de [adres 2] in Den Haag zijn te zien. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 4] op dat moment in dit appartement verbleef. Daarnaast vloog [medeverdachte 4] op 5 maart 2020 samen met [medeverdachte 1] van Spanje naar Nederland. Uit het berichtenverkeer van Lavenderwizard volgt dat deze met slechts vier personen contact had, waaronder [medeverdachte 2] en zijn broer [medeverdachte 1] . De bijnaam voor [medeverdachte 4] is ‘Loco’. Op 29 maart 2020 stuurde Pablo-icecobar aan Newcrusher: ‘Lavenderwizard is de encro van de loco’. Ook de gebruiker van het account Alarmedorca had Lavenderwizard opgeslagen als ‘Loco’. [2] De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 4] de gebruiker was van het EncroChat-account Lavenderwizard.
5.1.3.
[medeverdachte 2] .
EncroChat-account Pablo-icecobar.
Op 13 april 2020 stuurde Pablo-icecobar een foto van een Belgisch ID-bewijs op naam van [medeverdachte 2] aan EncroChat-account Diorprada, waarop hij aangaf dat Diorprada die direct van zijn telefoon moest verwijderen. Op 20 april 2020 stuurde Pablo-icecobar aan Diorprada: ‘I am [medeverdachte 2] I can do labs wherever I want if’. [3] In zijn verhoor bij de politie heeft [medeverdachte 2] erkend dat hij de gebruiker was van het account Pablo-icecobar, [4] maar gaf hij aan dit te delen met zijn broer [medeverdachte 1] . Nu alle berichten van Pablo-icecobar aan niet Spaanstaligen in het Engels zijn geschreven en [medeverdachte 1] geen Engels spreekt, [5] acht de rechtbank deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank stelt dan ook vast dat [medeverdachte 2] de gebruiker was van het account Pablo-icecobar.
5.1.4.
[medeverdachte 1] .
EncroChat-account Milkpython.
[medeverdachte 1] is de broer van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft slechts één zus en één broer. Op 28 april 2020 heeft Pablo-icecobar aan Doctortattoo gevraagd of deze een EncroChat-account voor zijn broer wil regelen. In diverse chats van Pablo-icecobar heeft deze gerefereerd naar ‘mijn broer’ als het het EncroChat-account Milkpython betrof. Zo stuurde [medeverdachte 2] naar Diorprada dat zijn broer Milkpython heet en geen Engels spreekt. Op 10 september 2020 verbleef [medeverdachte 1] in het [hotel] in Brussel. De medewerkers van het hotel hebben verklaard dat [medeverdachte 1] de Engelse taal niet machtig was. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] de gebruiker was van het account Milkpython. [6]
5.1.5.
[medeverdachte 3] .
EncroChat-account Doctortattoo.
De telefoon van de gebruiker van het EncroChat-account is geregeld aangestraald op zendmasten in de gemeente Boskoop. Op 19 april 2020 is het toestel aangestraald rondom de Halve Raak in Boskoop. Doctortattoo chatte toen: ‘
10 ijs kan ik sws weg doen.. En ga nu naar me ouders ben rond 16.00 weer terug.. Nee woon in boskoop 20 min vanaf den haag ben verhuist’en ‘
[adres 3] , boskoop is niet exacte nummer. Als je daar bent tekst me loop ik naar de oprit.’ Uit GBA informatie volgt dat [medeverdachte 3] op dat moment woonachtig was aan de [adres 4] in Boskoop. Het account Doctortattoo (en Finishedwelder, waarover hieronder meer) is door andere gebruikers opgeslagen onder de namen ‘ [alias 2] ’ en ‘ den haag ’. Op 4 april 2020 heeft Doctortattoo aan Alarmedorca een foto gestuurd van een deel van de inrichting van een woning en daarbij vermeld: ‘Kom net thuis’. Op 12 juli 2021 is door de politie een foto gemaakt van de woonkamer van [medeverdachte 3] . Deze foto komt overeen met de inrichting op de foto die Doctortattoo op 4 april 2020 verzond. [7]
EncroChat-account Finishedwelder.
Uit zendmastgegevens volgt dat de telefoon in gebruik bij EncroChat-account Finishedwelder in de periode van 2 tot en met 10 mei 2020 op zendmasten rondom het adres van [medeverdachte 3] is aangestraald. Half mei 2020 heeft de gebruiker van EncroChat-account Finishedwelder aangegeven dat zijn oude naam Doctortattoo is. [8] Op 12 juni 2020 heeft Finishedwelder een foto van zijn tatoeage op het linkerbeen gestuurd naar het EncroChat-account Resolutemist, die is geïdentificeerd als [betrokkene 1] . Deze tatoeage is vergeleken met foto’s van de tatoeages van [medeverdachte 3] die op 13 juli 2021 door de politie zijn gemaakt. Deze tatoeage op het linkerbeen van [medeverdachte 3] komt overeen met de tatoeage die op 12 juni 2020 door Doctortattoo is verstuurd. [9]
SkyECC-account 58GK6Q.
Uit zendmastgegevens volgt dat het SkyECC-account 58GK6Q voor 86 procent van de tijd is aangestraald nabij het woonadres De [adres 4] in Boskoop. De gebruiker van het SkyECC-account 58K6Q werd op 7 juli 2020 gefeliciteerd met zijn verjaardag. [medeverdachte 3] is op [geboortedatum medeverdachte 3] geboren. Op 28 augustus 2020 stuurde de gebruiker van dit SkyECC-account foto’s van een mogelijk nieuwe drugslab locatie en vermeldde daarbij deze in zijn dorp gelegen is en dat hij met Pablo al zes maanden in zoiets heeft gewerkt. Ook stuurde hij diverse foto’s van de mogelijke locatie en omgeving. Het tegencontact heeft daarop gereageerd: ‘Kun je met je fiets naar werk tattoo’. De verzonden foto’s betreffen een locatie die één straat achter het woonadres de [adres 4] in Boskoop ligt. [10]
Op basis van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 3] de gebruiker was van de EncroChat- en SkyECC-account die aan hem zijn toegedicht.
5.1.6.
Unieke gebruikers.
De rechtbank heeft geen enkele aanwijzing dat bovenvermelde accounts en telefoonnummers ook door een ander dan de geïdentificeerde gebruiker werden gebruikt.
5.2.
Deelname aan een criminele organisatie.
5.2.1.
Inleiding.
Onder feit 2 wordt [verdachte] verweten dat zij in de periode van 12 december 2018 tot en met 12 juli 2021 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die verder bestond uit (onder andere) de broers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Het oogmerk van de organisatie was volgens de verdenking het plegen van Opiumwetdelicten met betrekking tot harddrugs.
5.2.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Er was volgens het Openbaar Ministerie sprake van een professionele criminele organisatie, die in staat was om drie drugslabs tegelijkertijd te laten draaien. Gedoeld wordt op de labs in Drempt, Willemsoord en een onbekende derde plaats. Nadat EncroChat uit de lucht werd gehaald en de labs zijn ontmanteld ging de organisatie stoïcijns door en zijn er weer twee labs tegelijk in bedrijf; te weten in Hauwert en Arnhem. Ook werden er nog laboranten naar een lab in Herstal in België gestuurd, dat óók in die periode werd ontdekt.
De organisatie gedroeg zich volgens het Openbaar Ministerie ook echt als een criminele organisatie. Er werden maatregelen genomen om ontdekking of ontmanteling te voorkomen. Zo werd er gebruik gemaakt van PGP-telefoons en werd er versluierd gecommuniceerd. Er werd via onlogische routes gereisd en gebruikte auto’s moesten na een politiecontrole worden ingewisseld. De geldstromen van de organisatie liepen voor een deel via [verdachte] , die ook andere mensen daarbij inschakelde en zo de leden van de organisatie uit de wind hield. Ook regelde zij op haar naam diverse appartementen voor leden van de organisatie; opnieuw om ontdekking tegen te gaan. Met dat doel beschikte de organisatie ook over valse Belgische identiteitspapieren voor de leden van de organisatie.
Tot slot werd ook voor gedetineerde leden van de organisatie gezorgd. Zo werden er voor hen telefoons in de PI geregeld en werd er geld overgemaakt naar hun bankrekening in de PI.
[medeverdachte 2] is al sinds 2016 (met regelmaat) in Nederland en al geruime tijd betrokken bij de productie van metamfetamine. Hij heeft specifieke kennis van de ‘Mexicaanse methode’ om van l-metamfetamine weer d- en l-metamfetamine te maken. Dit procedé werd door hem zorgvuldig afgeschermd. Hij had de beschikking over laboranten die in de verschillende labs door hem werden ingezet. Hij werd door anderen aangeduid als de baas en die rol had hij ook echt. [medeverdachte 2] beschikte ook over contacten met afnemers van metamfetamine in het buitenland. Hij kan worden aangemerkt als de Mexicaanse kwartiermaker en leider van de metamfetamineproductie in Nederland. Hij onderhield contact met de Nederlandse zijde in de persoon van [medeverdachte 3] . Dit was een gelijkwaardig contact. [medeverdachte 2] kan als de leider van de criminele organisatie worden aangemerkt.
[medeverdachte 3] welke actief samen met de Mexicaanse organisatie van [medeverdachte 2] , zodat hij controle had over de inzet van koks en de productie in de labs. De communicatie liep via [medeverdachte 3] . Hij moest ervoor zorgen dat de koks van [medeverdachte 2] hun werk goed deden. Het eindproduct, de crystal meth, werd door de Mexicanen aan hem geleverd, waarna hij voor de verkoop zorgde. Dit is een nauwelijks te overschatten rol, gelijkwaardig aan [medeverdachte 2] . [medeverdachte 3] is daarom ook als een leider van de criminele organisatie aan te merken.
[medeverdachte 4] maakte sinds begin 2020 als compagnon deel uit van de criminele organisatie. Dit duurde tot zeker april 2021, vanwege zijn betrokkenheid bij het lab in Arnhem. In het begin had [medeverdachte 4] meer de rol van kok, maar na het vertrek van [medeverdachte 2] naar Mexico nam hij een meer coördinerende rol binnen de organisatie op zich. Hij stuurde toen mensen aan die in het lab in Arnhem werkten of daarbij betrokken waren. Hij deed dit ook ten aanzien van het lab in het Belgische Herstal.
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dit feit op de tenlastelegging van [verdachte] . Zij was onbetwist de belangrijkste ‘facilitator’ van de criminele organisatie. Het feit dat zij Spaans spreekt en de weg in Nederland - en in het bijzonder in Den Haag - kent waren daarbij belangrijke factoren. Uit door haar gestuurde berichten na ontmanteling van de drugslabs blijkt dat zij wist waar de organisatie zich mee bezig hield. Opvallend is bovendien dat zij de verschillende koks ook persoonlijk kent. Zij regelde appartementen en huizen voor de koks en leden van de organisatie, maar ook vervoer en financiële zaken.
Het Openbaar Ministerie heeft niet bewezen geacht dat [medeverdachte 1] ook deelnam aan de criminele organisatie, zodat diens naam er in een bewezenverklaring bij de andere verdachten uitgestreept moet worden.
5.2.3.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank tijdens een bijna twee uur durend gedeelte van haar pleidooi onderhouden met een antropologische schets van de Zuid-Amerikaanse gemeenschap in Nederland, meer specifiek Den Haag . De raadsvrouw sprak over wie [verdachte] is tot aan Nury – de gekke griet van de vriendinnengroep. Als de rechtbank het goed heeft begrepen heeft de verdediging hiermee willen aantonen dat het in de Zuid-Amerikaanse gemeenschap in het algemeen, en voor [verdachte] in het bijzonder, heel gewoon is om elkaar met van alles en nog wat te helpen. Ook wordt er veel geroddeld en gepraat over alles wat deze gemeenschap aangaat. In dat verband moet ook het delen van nieuwsberichten over ontdekte labs worden gezien. In het ‘juridisch gedeelte’ van het pleidooi heeft de verdediging vrijspraak van deelname aan een criminele organisatie bepleit. Het ontbreekt aan bewijs voor opzet op het deelnemen aan een dergelijke organisatie. Bovendien is er geen bewijs voor een duurzaam en evenmin voor een structureel samenwerkingsverband.
5.2.4.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal allereerst stilstaan bij het juridisch kader dat geldt bij de vraag of sprake is van deelname aan een criminele organisatie. Daarna zal zij de feiten en omstandigheden vaststellen die uit de bewijsmiddelen in deze zaak volgen, waarna deze zullen worden toegepast op het juridisch kader. Daarbij zal de rechtbank stilstaan bij de verschillende rollen van de verdachten en ingaan op het door de verdediging gevoerde verweer.
5.2.4.1.
Het juridisch kader.
Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 11b Opiumwet is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Van 'deelneming' aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b Opiumwet kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Daarbij geldt dat verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van Opiumwetmisdrijven. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Iemand die incidenteel een bijdrage aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie levert, bijvoorbeeld door één van de door de organisatie beoogde misdrijven te plegen, maar verder geen enkele binding met die organisatie heeft, maakt zich niet schuldig aan "deelneming" in de zin van artikel 11b Opiumwet. Omgekeerd kan iemand tot een criminele organisatie behoren, zonder een aandeel te hebben in de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie dan wel daartoe een ondersteunende handeling te hebben verricht. Ook in dat geval is geen sprake van "deelneming" in de zin van de artikel 11b Opiumwet. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
5.2.4.2.
Feiten en omstandigheden.
Uit het onderzoek dat is neergelegd in zaaksdossier 7, met betrekking tot het lab in Hauwert, volgt dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in de periode van 27 maart 2020 tot en met 9 mei 2020 samenwerkten met als doel de productie van metamfetamine in dit lab. [11] In verschillende samenstellingen zijn deze personen ook betrokken bij andere metamfetamine-labs, zoals in de bespreking van de specifieke zaaksdossiers uitgebreid aan de orde is gekomen in de verschillende vonnissen. Die feiten staan niet bij alle verdachten op de tenlastelegging. Daarom zal de rechtbank voor de bewijsmiddelen in het kader van de criminele organisatie ten aanzien van die labs verwijzen naar het relaasproces-verbaal van zaaksdossier 5, waarin de verschillende labs worden besproken. De rechtbank heeft de inhoud van de onderliggende stukken bij de verschillende zaaksdossiers gecontroleerd en akkoord bevonden, zodat hier naar het relaas verwezen kan worden.
Rode draad in het dossier 26Inn is dat in alle aangetroffen labs metamfetamine wordt geproduceerd. Zo is op de boot in Moerdijk door het NFI vastgesteld dat in het lab d- en l-metamfetamine werd vervaardigd, dat dit gescheiden werd, dat er (her)kristallisatie van d- en/of l- metamfetamine hydrochloride (HCl) plaatsvond én dat er geprobeerd is l-metamfetamine om te zetten in d- en l-metamfetamine; de zogenaamde ‘Mexicaanse methode’. Aangezien de werking van d-metamfetamine in het lichaam het sterkst is, is dat de te produceren stof bij de vervaardiging van metamfetamine als harddrugs. Door middel van herkristallisatie wordt de zuiverheid van de stof verhoogd. Als dit proces goed verloopt ontstaan grotere kristallen met een hogere zuiverheidsgraad. [12] Kennis van dit productieproces is aanwezig bij de broers [medeverdachte 2] en bij [medeverdachte 4] .
De rechtbank heeft vastgesteld dat voor één of meerdere van de hiervoor genoemde verdachten betrokkenheid was bij verschillende van deze labs: Moerdijk [13] , Drempt [14] , Willemsoord [15] , Hauwert [16] en Arnhem [17] . Anders dan het Openbaar Ministerie heeft gesteld is het door de rechtbank niet bewezen geacht dat de organisatie in Arnhem en Hauwert tegelijkertijd produceerde. Wel blijkt uit de periode waarin de labs actief waren dat de organisatie in staat was meerdere labs tegelijkertijd te laten draaien. Uit schattingen naar aanleiding van EncroChat-berichten tussen de bij de labs betrokken personen leidt de rechtbank af dat er alleen al in de maanden januari tot en met juni 2020 meer dan 450 kilogram metamfetamine is geproduceerd. [18] Uitgaande van een verkoopprijs (in april 2020) van € 7000,- [19] betekent dat een omzet van € 3.150.000,-. In juli 2020 is de vraag zo groot dat de prijs al lijkt te zijn gestegen naar € 8.000,- [20] , wat dus een omzet van € 3.600.000,- zou betekenen.
Een deel van de hierbij verkregen geldbedragen werd door [medeverdachte 2] via een derde omgezet in Bitcoins. [21] Ook werden er vele geldbedragen door middel van
moneytransfersvia diverse kantoren in Den Haag naar Zuid-Amerika, Spanje en de Verenigde Staten verzonden. In 2020 betrof dat 95 transfers voor een totaalbedrag van € 80.894,-. Dit liep via [verdachte] . [medeverdachte 2] was van een totaalbedrag van € 14.266,- de opdrachtgever en [medeverdachte 1] van een totaalbedrag van € 28.392,-. [22] In 2021 kreeg [medeverdachte 4] naast [verdachte] een coördinerende rol in het versturen van geld naar het buitenland. [medeverdachte 4] is voor een bedrag van € 37.569,23 bij
moneytransfersbetrokken, [verdachte] voor een bedrag van € 61.604,40. [23]
De bij de verschillende labs betrokken personen werden verzorgd of ontzorgd door [verdachte] . Zo werden diverse betrokkenen bij labs van onderdak voorzien door [verdachte] . [24] [25] Zij zette [betrokkene 2] [26] en [medeverdachte 6] in als chauffeur, bijvoorbeeld om de salarisbetaling van de koks op te halen [27] , of om een kok te vervoeren die uit een lab kwam. [medeverdachte 6] mocht daarbij van haar eigen of door haar geregelde auto’s gebruik maken. Ook betaalde zij verkeersboetes van chauffeur [medeverdachte 6] [28] . Met [medeverdachte 4] sprak zij hierover. [29] Opgepakte koks werden door tussenkomst van [verdachte] in de huizen van bewaring van telefoons voorzien [30] . Ook voorzag zij hen van financiële middelen in het huis van bewaring, door geld op hun PI-rekening te laten storten. [31]
Tot zover heeft de rechtbank met name de ‘Mexicaanse kant’ van de organisatie besproken. Uit EncroChat-communicatie blijkt dat [medeverdachte 2] deze kant aanstuurde. Daarnaast had hij op gelijkwaardig niveau contact met [medeverdachte 3] . Deze vernam van [medeverdachte 2] welke grondstoffen nodig waren en zorgde dat deze in de labs werden geleverd. Ook ontving [medeverdachte 3] na het productieproces het eindproduct en verkocht dat of zorgde dat dat verkocht werd. [medeverdachte 3] betaalde [medeverdachte 2] ook ten behoeve van de laboranten. [32]
[medeverdachte 2] is op 16 juli 2020 samen met zijn broer [medeverdachte 1] gezien terwijl zij in een taxi stapten. Ze hadden toen kookpannen bij zich. [33] [medeverdachte 2] heeft in zijn eerste verklaring bij de politie hierover gezegd dat hij samen met zijn broer een lab op ging zetten. [34] Dit is nadat de productie in de labs waarbij [medeverdachte 2] bewijsbaar was betrokken was beëindigd. Dat duidt er op dat de organisatie van plan was om op de bekende voet voort te gaan. Dat dat ook daadwerkelijk is gebeurd blijkt ook uit het feit dat er in april 2021 door de organisatie nog in Arnhem in een professioneel ingericht lab metamfetamine werd geproduceerd. [medeverdachte 2] was toen het land al uit, maar uit de bij zaaksdossier 4 in het vonnis van [medeverdachte 4] besproken bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 4] toen (een deel van) de coördinerende rol van [medeverdachte 2] had overgenomen en hij de koks aanstuurde.
5.2.4.3.
Organisatie.
Gelet op de planmatigheid en stelselmatigheid waarmee de activiteiten rond de labs werden verricht was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [verdachte] . De samenwerking van de verdachten merkt de rechtbank dan ook aan als een organisatie.
5.2.4.4.
Crimineel oogmerk.
Een organisatie zoals hiervoor genoemd wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Op grond van dat wat is beschreven bij de feiten en omstandigheden stelt de rechtbank zonder enige twijfel vast dat deze organisatie het plegen van strafbare feiten – te weten het produceren van metamfetamine en de verkoop daarvan - tot oogmerk had.
5.2.4.5.
Deelnemers aan de organisatie en hun rol.
[medeverdachte 2] kan als een leider van de criminele organisatie worden aangemerkt. Niet alleen sprak hij over ‘mijn labs’ en ‘mijn koks’, ook spreekt hij over ‘mijn familie en mijn mensen’ die allemaal van valse Belgische identiteitsdocumenten zijn voorzien. [35] Hij regelde koks voor de verschillende drugslabs, stuurde deze aan en zorgde dat ze betaald kregen. [36] Het aldus verkregen geld zette hij om in Bitcoins of stuurde hij via
moneytransfersnaar het buitenland. Ook verkocht hij zelf metamfetamine aan buitenlandse contacten. [37]
[medeverdachte 3] kan als de Nederlandse zakenpartner van [medeverdachte 2] worden beschouwd. Daarmee gaf hij evenzeer leiding aan de organisatie die tot doel had de productie en verkoop van metamfetamine. [medeverdachte 3] faciliteerde de labs met grondstoffen en ontving na het productieproces het eindproduct om dat te verkopen. Daartoe had hij overleg met [medeverdachte 2] en gaf hij anderen opdrachten.
[medeverdachte 4] werd als laborant naar Nederland gehaald. In Hauwert produceerde hij zelf metamfetamine, in Arnhem had hij een meer coördinerende rol en stuurde hij onder meer [medeverdachte 5] aan. [38] Ook boekte hij geldbedragen over naar het buitenland.
[medeverdachte 1] voerde samen met zijn broer [medeverdachte 2] gesprekken; bijvoorbeeld met de eigenaar van het perceel waarop het lab in Willemsoord gevestigd was. [39] Hij stond daarin zijn broer bij, maar werd zelf ook ingezet om in dat lab te koken. [40] Ook liet hij, net als zijn broer, door tussenkomst van [verdachte] veel geld naar het buitenland overmaken. [41] Hij kan daarmee als deelnemer aan de criminele organisatie worden aangemerkt.
[verdachte] was een belangrijke facilitator van de criminele organisatie. Opvallend is dat zij vele opgepakte laboranten kende en dat zij voor hun levensonderhoud in de verschillende huizen van bewaring zorgde toen ze waren opgepakt. [42] Ook zorgde ze voor huisvesting en vervoer voor diverse leden van de criminele organisatie. Ook regelde zij dat verdiensten naar het buitenland konden worden overgemaakt.
Het door de verdediging gevoerde verweer dat er geen sprake was van een duurzaam en structureel samenwerkingsverband wordt weerlegd door dat wat hiervoor is overwogen. De rechtbank staat vervolgens nog stil bij het verweer dat [verdachte] geen opzet op het deelnemen aan een dergelijke organisatie zou hebben gehad.
Voor zover de raadsvrouw daarmee heeft bedoeld te zeggen dat [verdachte] geen weet had van het oogmerk van de organisatie wordt dat weersproken door het volgende.
Telkens na de ontmanteling van een lab van de organisatie is het [verdachte] die de nieuwsberichten hierover proactief via haar telefoon deelt met anderen. [43] De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat zij nieuwsgierig is naar berichten die haar gemeenschap raken en dat dat verklaart waarom zij die berichten deelt, overtuigt niet. Desgevraagd heeft zij immers geen andere bijzondere gebeurtenissen kunnen noemen die haar gemeenschap raken en die zij heeft gedeeld. Bovendien betreffen het berichten in lokale media uit gebieden ver buiten Den Haag , de stad waar zich haar sociale leven voornamelijk afspeelde. Daarbij komt dan nog dat er telkens een link is met [verdachte] , doordat zij bij die labs betrokkenen kende en veelal ook van woonruimte of vervoer voorzag. Na ontmanteling van het eerste lab spreekt zij daarover met [betrokkene 3] en hebben zij het over crystal meth en ice. [44] Uit haar opmerking tegen [betrokkene 4] , in een ander gesprek, blijkt bovendien dat zij op een eerder moment wetenschap over dit lab had dan dat zij uit de pers had kunnen hebben. Ze zegt immers: ‘het is al op het nieuws zegt mijn advocaat’. Die advocaat beveelt zij ook van harte aan, want ‘hij is een van de beste hier wat drugs betreft’. [45]
Ook het gesprek dat [verdachte] met [medeverdachte 6] voerde op 22 april 2020, toen hij door de politie werd gecontroleerd terwijl hij een laborant uit een lab vervoerde, getuigt van wetenschap van het oogmerk van de organisatie. Nadat [medeverdachte 6] zegt dat hij nu beter van auto kan wisselen geeft zij hem daarover zelfs instructies. [46]
Tot slot noemt de rechtbank in dit verband de vele (hiervoor besproken)
moneytransferswaarbij [verdachte] betrokken was. Haar ter zitting gegeven verklaring dat dit voor vele verschillende mensen was voldoet niet om uit te leggen waarom de gebroeders [medeverdachte 2] voor meer dan € 42.500,- via haar naar Zuid-Amerika hebben gestuurd. De rechtbank kan dit niet anders zien dan dat zij met die verklaring heeft willen verhullen dat zij nauw met deze broers samenwerkte. Zoals zij in haar eerste verklaring bij de politie eerst ook ontkende hen te kennen en, geconfronteerd met een foto van hen, heeft verklaard dat zij geen geld voor hen had overgeboekt. [47] De rechtbank kan, in het licht van het dossier niet anders concluderen dat dat dit een verklaring was om de waarheid te verhullen. Datzelfde geldt voor haar verklaring dat zij [medeverdachte 4] niet kent als zij met een foto van hem wordt geconfronteerd. [48] Ook dit is kennelijk bedoeld om de waarheid te verhullen, want uit het dossier blijkt dat zij zeer veel contact had met [medeverdachte 4] . Zo werd, bijvoorbeeld en onder veel meer, gezien dat zij op 12 februari 2021 in hetzelfde door [verdachte] geregelde huis aanwezig waren [49] en heeft [verdachte] in haar telefoon zelfs een foto van een valse Belgische F-kaart op naam van [medeverdachte 4] . [50]
Zoals hiervoor reeds is overwogen: elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van een aandeel in de verwezenlijking van het doel van de organisatie of ondersteuning kan worden gesproken. Dat laatste is van toepassing op [verdachte] . Met haar gedragingen maakte zij het de andere leden van de organisatie mogelijk op grote schaal metamfetamine in Nederland te produceren. De rechtbank concludeert dat [verdachte] wetenschap had van de criminele doelstelling van de organisatie en dat zij met haar gedragingen opzettelijk heeft bijgedragen aan het verwezenlijken van dat doel.
5.2.4.6.
Pleegperiode.
De rechtbank heeft in de zaak van [medeverdachte 2] bewezen geacht dat [medeverdachte 2] als medepleger betrokken was bij de productie van metamfetamine in een boot in Moerdijk, vanaf 12 december 2018. Vanaf dat moment werd er planmatig en stelselmatig samengewerkt met het oog op een goed draaiende productie van metamfetamine. Hoewel op dat moment van de in de tenlastelegging genoemde namen alleen [medeverdachte 2] deelnam aan de organisatie bestond deze onmiskenbaar vanaf dat moment. De andere deelnemers vallen naar het oordeel van de rechtbank onder de woorden ‘onder andere’ die in de tenlastelegging zijn opgenomen.
Op 12 juli 2021 zijn meerdere deelnemers aan de criminele organisatie aangehouden. De rechtbank heeft geen aanwijzingen om aan te nemen dat de criminele organisatie daarna is blijven bestaan.
[verdachte] was op de hoogte van het feit dat de mensen die zij met allerlei diensten bijstond bezig waren met de productie van metamfetamine, in ieder geval sinds de ontdekking van het lab in Moerdijk, begin mei 2019. Dat zij dat voor die tijd ook al wist is de rechtbank niet gebleken. Aangezien er verder in 2019 geen zicht is op activiteiten van de organisatie zal de rechtbank de aanvang van de periode waarin zij deelnam aan de organisatie vaststellen op 1 januari 2020. Deze periode duurde tot de dag waarop leden van de criminele organisatie werden aangehouden, inclusief [verdachte] , op 12 juli 2021.
5.2.4.7.
Conclusie.
Gelet op voorgaande uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 2 op de dagvaarding ten laste is gelegd, zoals hierna bewezen is verklaard.
5.3.
Voorbereidingshandelingen.
5.3.1.
Inleiding.
Onder feit 1 wordt verdachte [verdachte] verweten dat zij zich in de periode van 12 december 2018 tot en met 12 juli 2021 samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor het plegen van Opiumwet-delicten met betrekking tot harddrugs.
5.3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dit feit. [verdachte] is weliswaar niet in de labs geweest, maar zij had wetenschap van de labs en had direct contact met veel van de betrokkenen. Van de laboranten onderin de organisatie, tot één van de leiders van de organisatie: [medeverdachte 2] . Door haar faciliterende optreden kon men naar Nederland komen en in Nederland verblijven om hier strafbare feiten te plegen. Door het regelen van vervoer maakte zij het mogelijk om naar de labs toe te reizen. Ook regelde zij telefoons en/of opwaardeerkaarten, zodat leden van de organisatie met elkaar konden communiceren over de productie van metamfetamine.
5.3.3.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van de aan haar ten laste gelegde strafbare voorbereidingshandelingen voor het plegen van Opiumwetdelicten. Uit geen van de door [verdachte] verrichte handelingen blijkt dat er sprake was van strafbare opzet. Evenmin blijkt van wetenschap van Opiumwetfeiten. Zou haar handelen strafbaar zijn omdat haar contacten strafbare feiten plegen? De feitelijke handelingen die [verdachte] worden verweten hebben uit de aard van de zaak niets van doen met de Opiumwet. Bovendien zijn veel van deze handelingen van na de veronderstelde delicten en kunnen daarom niet als voorbereidingshandelingen worden aangemerkt.
5.3.4.
Het oordeel van de rechtbank.
In het wetsvoorstel tot nadere wijziging van de Opiumwet werd benadrukt dat het voorstel tot de invoering van de strafbare voorbereidingshandeling zich in de eerste plaats richtte tegen de organisatoren en geldschieters die achter die handel schuil gaan en die onder de bestaande wetgeving veelal ongestraft en ongemoeid bleven. Het zijn ‘de ‘grote jongens’ achter de harddrughandel tegen wie het wetsvoorstel zich richtte, en niet zozeer koeriers en andere personen die in de organisatie een ondergeschikte taak vervullen. [51] Dat neemt evenwel niet weg dat artikel 10a Opiumwet, waarin dit voorstel wet werd, niet slechts aan ‘grote jongens’ kan worden tegengeworpen. De rechtbank zal, ook al wekt een vervolging voor zowel de criminele organisatie als voor voorbereidingshandelingen in dit geval verbazing, moeten beoordelen of er bewijs is voor de ten laste gelegde gedragingen als voorbereidings- of bevorderingshandelingen van in artikel 10a Opiumwet genoemde feiten.
Bij die beoordeling valt op dat geen van de ten laste gelegde gedragingen te kenmerken is als specifiek drugsgerelateerde handeling. Er is geen sprake van het inrichten van een lab, het vervoeren of voorhanden hebben van chemicaliën of het inhuren van laboranten voor in een lab. Hoewel ook dat geen wettelijk vereiste is, plaatst dat de rechtbank wel voor de vraag of de huis-, tuin- en keukenhandelingen die als gedragingen op de tenlastelegging van [verdachte] staan ook daadwerkelijk voorbereidings- of bevorderingshandelingen betroffen. Daarbij dient de rechtbank ook in ogenschouw te nemen dat bij het karakter van art. 10a Opiumwet als zelfstandig voorbereidings- of bevorderingsdelict niet past daaronder ook handelingen te rubriceren die zijn verricht na afloop van het voltooien van het voor te bereiden of te bevorderen delict.
Wanneer de rechtbank tot de conclusie komt dat bepaalde gedragingen wel hebben gediend ter voorbereiding of bevordering van in artikel 10a genoemde Opiumwetdelicten dient de rechtbank ook nog te beoordelen of deze gedragingen ook opzettelijk, dus met het doel van verwezenlijking van die bedoelde feiten, zijn verricht.
De rechtbank heeft vast kunnen stellen dat [verdachte] woonruimten en verblijfslocaties voor [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [betrokkene 5] heeft geregeld. Verder heeft zij een bankpas voor [medeverdachte 1] geregeld en door [medeverdachte 2] haar Nissan Juke laten gebruiken. Ook heeft zij gesprekken gevoerd, contact onderhouden, en chauffeurs geregeld.
Voor het boeken van vliegtickets, door het Openbaar Ministerie als belangrijke voorbereidingshandeling geduid omdat zo de Mexicanen in Nederland delicten konden komen plegen, heeft de rechtbank geen bewijs aangetroffen. Ook voor de andere, niet hierboven genoemde, gedragingen in de tenlastelegging trof de rechtbank onvoldoende concreet bewijs aan. Daarbij heeft ook het requisitoir van het Openbaar Ministerie niet geholpen, nu bij bespreking van deze tenlastelegging geen verwijzingen naar het dossier zijn opgenomen.
Zoals hiervoor bij de bespreking van de criminele organisatie is gebleken acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] wetenschap had van de door de hiervoor genoemde personen gepleegde Opiumwetdelicten. Zij behoorden allen tot haar netwerk en zij is allen behulpzaam geweest, reden waarom zij in de criminele organisatie als ‘facilitator’ is aangemerkt. Dat maakt echter niet dat automatisch gezegd kan worden dat de door de rechtbank hiervoor vastgestelde gedragingen ook alle zijn verricht met het oog op die Opiumwetdelicten. De rechtbank vindt het aanbieden van een woning aan mensen (die ook criminele activiteiten ontplooien) op zichzelf géén voorbereidingshandeling als bedoeld in artikel 10a Opiumwet. Ook het regelen van een bankpas aan één van die mensen is onvoldoende. Het voeren van gesprekken en contact onderhouden is iets waar ieder mens zich mee bezig houdt en daarmee volstrekt onvoldoende bepaald. Hooguit zou het regelen van chauffeurs of het laten gebruiken van een auto in een voldoende concreet verband met een Opiumwetdelict kunnen staan. Van die gedragingen kan de rechtbank echter niet in voldoende mate vaststellen dat zij zijn verricht voorafgaand aan en met het doel op de bedoelde Opiumwetdelicten.
5.3.4.1.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a Opiumwet en zoals ten laste gelegd onder feit 1, zodat zij van dit feit zal worden vrijgesproken.

6.De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de bewijsmiddelen en wat daarover is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
(ZAAKSDOSSIER 5)
in de periode van 1 januari 2020 tot en met 12 juli 2021 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere zij, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en 10a eerste lid Opiumwet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

7.De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

8.De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

9.Motivering van de straf.

9.1.
De eis van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan één jaar voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaren.
Een kopie van de vordering van het Openbaar Ministerie is aan dit vonnis gehecht.
9.2.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om te volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest met daarnaast eventueel een taakstraf. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte desastreus zou zijn en dat zij midden in een echtscheidingsprocedure zit wat tot ontwrichting van het gezin heeft gezorgd. Daarnaast gaat het niet goed met haar zoon die wietverslaafd is en hulp nodig heeft.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Gepleegde feit.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige productie van metamfetamine. [verdachte] heeft gedurende een lange periode een onmisbare rol als ‘facilitator’ gespeeld binnen deze organisatie. Ze zorgde onder andere voor huisvesting en vervoer voor leden van de criminele organisatie en ze zorgde voor levensonderhoud van leden die in detentie zaten. Daarnaast faciliteerde ze het overmaken van grote geldbedragen naar het buitenland.
De criminele organisatie waaraan [verdachte] heeft deelgenomen, bracht ‘de Mexicaanse methode’ naar Nederland, waarbij veelal Latijns-Amerikaanse ‘koks’ naar Nederland werden gehaald om deze bereidingswijze van metamfetamine toe te passen. De drugslabs waren professioneel ingericht en bestemd voor het vervaardigen van zeer grote hoeveelheden metamfetamine.
De rechtbank heeft er bij het bepalen van de straf rekening mee gehouden dat verdachte weliswaar niet zelf heeft geproduceerd, maar wel van groot belang is geweest voor het draaiend houden van de criminele organisatie.
Gevolgen van het feit en de ernst van het feit.
Het is algemeen bekend dat de productie van metamfetamine zeer schadelijke gevolgen heeft voor de gezondheid van de gebruiker. Metamfetamine is zeer verslavend en kan – al dan niet bij overdosis – zelfs leiden tot de dood van de gebruiker.
Naast deze gezondheidsrisico’s brengt de productie van metamfetamine grote schade toe aan het milieu en de leefomgeving. Het bereiden van metamfetamine gaat gepaard met het gebruik van zeer gevaarlijke stoffen en chemisch afval. Deze stoffen en afval komen terecht in de aardbodem, open wateren of openbare ruimtes. Dit leidt tot immense schade aan het milieu en deze komt veelal geheel voor rekening van de (lokale) gemeenschap.
De ontdekking van een crystal meth-lab gaat daarnaast gepaard met onrust en een gevoel van onveiligheid voor de (lokale) gemeenschap. Deze drugslabs zijn dan ook een zware vorm van ondermijning voor de Nederlandse samenleving.
De op te leggen straf en de tenuitvoerlegging daarvan.
De rechtbank ziet, in de door verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden, onvoldoende aanleiding om hier in strafmatigende zin rekening mee te houden bij de strafoplegging. [verdachte] heeft in haar faciliterende rol voor de criminele organisatie geen oog gehad voor de zeer schadelijke en kwalijke gevolgen van haar handelen en haar eigen belangen laten prevaleren, wetende dat zij strafbaar handelde en met een eventuele strafvervolging haar gezinssituatie op het spel zette. Dit heeft haar er niet van weerhouden haar activiteiten voort te zetten.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van lange duur.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden is. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, namelijk een jaar, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank vindt het van belang dat verdachte een forse stok achter de deur heeft in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf om haar ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal daarmee formeel een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank [verdachte] vrijspreekt van feit 1 op de tenlastelegging. De rechtbank is echter van oordeel dat de door haar op te leggen straf, gelet op de ernst van de bewezenverklaring, passend en geboden is. Daarbij speelt mee dat er tussen de beide ten laste gelegde feiten een dusdanig grote samenloop bestond, dat een veroordeling voor feit 1 niet of nauwelijks effect op de op te leggen straf zou hebben gehad.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
Overschrijding van de redelijke termijn.
Ten aanzien van het tijdsverloop in deze zaak overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM) waarborgt het recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft, volgens de uitleg die de Hoge Raad aan de redelijke termijn heeft gegeven, als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, behoudens bijzondere omstandigheden die maken dat van deze termijn in redelijkheid kan worden afgeweken. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van deze termijn als uitgangspunt 12 juli 2021; de dag van inverzekeringstelling en stelt vast dat de termijn van twee jaren aldus met ruim vier maanden is overschreden. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gezien de omvang van de zaak een relatief geringe overschrijding is. Er is daarbij sprake geweest van diverse verdenkingen jegens [verdachte] , maar ook van een verdenkingen tegen meerdere medeverdachten, in een zeer omvangrijk onderzoek. De rechtbank zal derhalve volstaan met de vaststelling dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn, maar zal hier geen gevolgen aan verbinden.
Voorlopige hechtenis.
De duur van de schorsing van de voorlopige hechtenis van [verdachte] was bepaald tot aan de einduitspraak in deze zaak. De rechtbank heeft in raadkamer termen aanwezig geacht om de duur van de schorsing van de voorlopige hechtenis te wijzigen naar onbepaalde tijd. Deze beslissing is bij separate beschikking van 9 oktober 2023 aan [verdachte] toegezonden.

10.Beslag.

Verdachte heeft op de terechtzitting van 28 september 2023 afstand gedaan van de verdovende middelen (goednummers 681204, 681235, 681323, 6813324) zodat de rechtbank daar geen beslissing meer op zal nemen. De rechtbank dient wel een beslissing te nemen over de volgende onder verdachte in beslag genomen voorwerpen:
een geldbedrag van € 1.000,- (goednummer 681820);
een geldbedrag van € 100,- (goednummer 681811).
10.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft kenbaar gemaakt dat de geldbedragen retour kunnen aan verdachte.
10.2.
Het standpunt van de verdediging.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de geldbedragen terug wenst.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank.
Gelet op het standpunt van het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat de in beslag genomen geldbedragen aan de rechthebbende moeten worden teruggegeven.

11.Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
11b van de Opiumwet,
14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder
feit 1is ten laste gelegd en
spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals omschreven in hoofdstuk 6, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde, vijfde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van de volgende in beslag genomen goederen:
€ 1.000,- (goednummer 681820);
€ 100,- (goednummer 681811).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. C.M. Zandbergen en mr. C.W.H. Houg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 29 november 2023.
Bijlage I – de tenlastelegging
1.
(ZAAKSDOSSIER 5)
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 december 2018 tot en met 12 juli 2021 te ’s-Gravenhage en/of Wassenaar en/of een of meer (andere) plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of amfetamine en/of
metamfetamine, zijnde (een) middel(len) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende(een) (ander(e))
middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden en/of te
bevorderen, (telkens)
- één of meer anderen heeft getracht te .bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van

dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of

- één of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of één of meer
(andere) betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan zij en/of haar mededader(s)
(telkens) wist(en), althans ernstige reden had(den) om te vermoeden dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebbende zij en/of één of meer van haar mededaders opzettelijk daartoe (telkens en/of één of meermalen)
- een of meer woonruimten en/of verblijfslocaties en/of hotelkamers geregeld en/of betaald
(voor onder andere [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
en/of [betrokkene 5] ) en/of
- een of meer bankrekeningen geopend en/of een of meer bankpassen en/of die bankrekeningen geregeld en/of aangevraagd (voor onder andere [medeverdachte 1] ) en/of
- een of meer betalingen verricht en/of een of meer geldbedragen gestort en/of overgemaakt
en/of overgeboekt en/of een of meer (overige) bankzaken geregeld en/of een of meer vliegtickets geboekt (namens/voor onder andere [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 4] ) en/of
- een of meer telefoons en/of opwaardeerkaarten voor telefonie gekocht en/of geregeld en/of

verstrekt en/of overgedragen en/of

- op een of meer tijdstippen het haar ter beschikking staande voertuig, te weten een Nissan

Juke met kenteken 82-ZNK-8 gebruikt voor het vervoeren van (goederen van) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of laten gebruiken door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of

- gesprekken en/of overleg gevoerd en/of contact onderhouden en/of
- een of meer chauffeurs geregeld en/of daarmee contact (blijven) onderhouden;
2.
(ZAAKSDOSSIER 5)
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 december 2018 tot en met 12 juli 2021 te ’s-Gravenhage en/of Wassenaar en/of een of meer (andere) plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) zij, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en/of 10a eerste lid Opiumwet.

Voetnoten

1.PD [verdachte] , pag. 92-104.
2.PD [medeverdachte 4] , pag. 62-81.
3.PD [medeverdachte 2] , pag. 29-40.
4.PD [medeverdachte 2] , pag. 104-120.
5.PD [medeverdachte 2] , pag. 29-40.
6.PD [medeverdachte 1] , pag. 54-61.
7.PD [medeverdachte 3] , pag. 165-170.
8.PD [medeverdachte 3] , pag. 157-164.
9.PD [medeverdachte 3] , pag. 165-170.
10.PD [medeverdachte 3] , pag. 171-181.
11.ZD5, relaas pag. 44-45.
12.ZD2, bijlage pag. 262-267.
13.ZD5, relaas pag. 37.
14.ZD5, relaas pag. 33.
15.ZD5, relaas pag. 39.
16.ZD5, relaas pag. 45.
17.ZD5, relaas pag. 41.
18.ZD5, relaas pag. 50.
19.ZD5, bijlage pag. 409-410.
20.ZD6, bijlage pag. 5.
21.AD, 1e aanvulling, relaas pag. 10-11.
22.AD, 1e aanvulling, relaas pag. 12-13.
23.AD, 1e aanvulling, relaas pag. 14-17.
24.ZD5, relaas pag. 69-82.
25.ZD4, bijlage pag. 586.
26.ZD5, bijlage pag. 586.
27.ZD1, bijlage pag. 198.
28.ZD5, relaas pag. 102 en AD, 1e aanvulling, bijlage pag. 966-967.
29.ZD5, relaas pag. 103.
30.ZD5, relaas pag. 104-105.
31.ZD5, relaas pag. 105-106.
32.ZD5, relaas pag. 35 en 46.
33.AD, relaas pag. 23 en 26.
34.PD [medeverdachte 2] , pag. 104-120.
35.ZD5, bijlage pag. 685.
36.ZD5, relaas pag. 34-35, 39-40 en 46.
37.ZD9, relaas pag. 7-10.
38.ZD5, relaas pag. 42-43 en 46.
39.ZD3, bijlage pag. 249 en 584.
40.ZD3, bijlage pag. 7 en 376.
41.ZD5, bijlage pag. 887 e.v. en AD, 1e aanvulling, relaas pag. 12.
42.ZD5, relaas pag. 35-36.
43.ZD2, bijlage pag, 281 e.v., ZD05, bijlage pag. 521 en 524, ZD04, bijlage pag. 414 en 562.
44.ZD2, bijlage pag. 287.
45.ZD2, bijlage pag. 288.
46.ZD2, bijlage pag. 565-566.
47.ZD1, bijlage pag, 343 en 346.
48.ZD1, bijlage pag. 347.
49.ZD5, relaas pag. 22.
50.ZD5, bijlage pag. 686.
51.Kamerstukken II 1983/84, 17975, 5, pag. 5.