Uitspraak
RECHTBANK Oost-Brabant
1.[gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de dagvaarding van 2 september 2022, met producties 1 tot en met 14;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 7;
- de akte tot het in het geding brengen van producties en de wijziging van eis van [eiseres] , met producties 15 tot en met 31;
- het tussenvonnis van 9 november 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte tot het in het geding brengen van producties van [gedaagde sub 2] , met producties 8 tot en met 14;
- de akte tot het in het geding brengen van producties van [eiseres] , met productie 32;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 oktober 2023 en de daarin genoemde spreekaantekeningen.
3.De feiten
1. Het contract voor project [appartementencomplex] Zuid zal per 15 juni 2022 worden ontbonden.
m.b.t. de verrichte werkzaamheden tot en met 15 juni 2022 voor het project [appartementencomplex] verhaald kunnen worden.
Bovendien stellen wij u nu reeds aansprakelijk voor alle door ons geleden en nog te lijden schade. (…)
4.Het geschil
5.De beoordeling
NJ1992/411 (Van Waning/Van der Vliet) (door betalingsonwil van bestuurder voldoet vennootschap niet aan veroordelend vonnis).
Dateventueleaansprakelijkheden en schades voortvloeiend uit enig toerekenbaar handelen en/of nalaten van vennootschap sub B(noot rechtbank: bedoeld wordt [bedrijfsnaam 1] )’ en ‘
Dat vennootschap sub B dezeeventueleaansprakelijkheid ook zal erkennen.’ (onderstreping rechtbank). Uit deze bewoordingen in combinatie met de verklaring van [eiseres] ter zitting wordt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk of sprake is van aansprakelijkheid (en de aard en omvang daarvan) en schade op het moment van ondertekening van de ontbindingsovereenkomst was. Daarover bestond bij beide partijen dus nog onzekerheid, zodat uit deze ontbindingsovereenkomst ook geen directe verbintenissen ten aanzien van de schade kunnen voortvloeien. De mogelijkheid om de werkzaamheden door een derde voort te zetten blijkt immers de voornaamste reden om de ontbindingsovereenkomst aan te gaan en daarvoor was het noodzakelijk dat de overeenkomst met [bedrijfsnaam 1] eerst zou worden ontbonden. Dat is gebeurd. Dit maakt dat er geen rechtstreekse verplichtingen uit de ontbindingsovereenkomst zijn ontstaan die in het kader van de verhaalsfrustratie moeten worden uitgelegd.
totale onkosten tot heden’ kan worden afgeleid dat [bedrijfsnaam 4] die kosten in ieder geval verhaald wilde krijgen (productie 5 bij conclusie van antwoord). Ook de verwijzing naar het project [project] in Tilburg van [bedrijfsnaam 1] baat [eiseres] ook niet. Ter zitting heeft [gedaagde sub 2] onweersproken aangevoerd dat er nauwelijks winst uit dit project is ontvangen. Ook met behulp van dit project had [bedrijfsnaam 1] de vordering van [eiseres] dus niet kunnen betalen. Het lag verder gelet op deze omstandigheden niet op de weg van [gedaagde sub 2] om een nieuw krediet voor [bedrijfsnaam 1] aan te trekken. Het aanvragen van een krediet om een vordering te kunnen voldoen is immers niet verplicht; zeker niet als er onzekerheid over het bestaan, de hoogte en de omvang van de vordering, waarvoor het krediet wordt aangevraagd, bestaat. Ook het beroep op de winstprognose faalt. Het winstprognoseoverzicht (productie 29 van [eiseres] ) is destijds in het licht van de overname van [bedrijfsnaam 1] door [eiseres] door [gedaagde sub 2] aangeleverd. Alleen in dat licht mocht [eiseres] die winstprognose begrijpen. Bovendien, waar het bij de beoordeling van deze vordering om gaat is om te beoordelen of sprake is betalingsonwil en daarvoor is de feitelijke situatie van belang. Gelet op het bovenstaande kan niet worden vastgesteld dat [bedrijfsnaam 1] de vordering van [eiseres] kon betalen en dat [gedaagde sub 2] het faillissement heeft aangevraagd om te voorkomen dat [bedrijfsnaam 1] de vordering van [eiseres] moest voldoen. Van betalingsonwil is dus geen sprake.