ECLI:NL:RBOBR:2023:5523

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
01/196375-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld tegen een bejaarde vrouw, resulterend in zwaar lichamelijk letsel

Op 29 november 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 augustus 2023 in Oss een tasjesroof heeft gepleegd. De verdachte heeft een tas met inhoud, waaronder een portemonnee en contant geld, van een bejaarde vrouw weggenomen. Dit gebeurde met geweld, waarbij het slachtoffer ten val kwam en zwaar lichamelijk letsel opliep, namelijk een gebroken bovenarm. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de dader is op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft een schadevergoeding van € 8.859,84 aan de benadeelde partij opgelegd, waarvan € 4.000,- voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen. De rechtbank heeft geen toepassing van het jeugdstrafrecht overwogen, ondanks de leeftijd van de verdachte, omdat er te veel contra-indicaties waren. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de kwetsbaarheid van het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.196375.23
Parketnummer vordering: 01.147031.23
Datum uitspraak: 29 november 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2001] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: P.I. Arnhem.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde (hierna te noemen: verdachte) naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 oktober 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 augustus 2023 te Oss
een tas (met inhoud, te weten: een portemonnee en/of één of meer (bank)pas(sen) en/of 40 euro contant geld en/of een telefoon van het merk Samsung), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door onverhoeds en/of van achteren de tas met een ruk van meer dan geringe kracht uit de hand van die [slachtoffer] weg te nemen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een gebroken bovenarm;
( art 312 lid 1 jo. lid 2 sub 4 Wetboek van Strafrecht )
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01.147031.23 is aangebracht bij vordering van 2 oktober 2023. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Oost-Brabant van 19 juni 2023. Een kopie van de vordering is in het digitale dossier gevoegd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van het signalement van de dader dat op de camerabeelden is te zien en dat overeenkomt met hoe verdachte er kort na de tasjesroof tijdens zijn staandehouding uitzag, de getuigenverklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , de eigen waarneming van de rechtbank in de raadkamer gevangenhouding over de broek die verdachte op dat moment droeg, de combinatie van de door verdachte gelopen route en de verstreken tijd tussen het gepleegde feit en de staande houding van verdachte en de herkenning door de [verbalisant] .
De verklaring die verdachte - pas ter terechtzitting - heeft afgelegd over zijn bezoek aan de kapper, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
De officier van justitie acht tevens bewezen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat er gerede twijfel bestaat voor de vraag of verdachte de dader van de tasjesroof is en dat (er daarom) vrijspraak dient te volgen.
Aangevoerd is dat het signalement en de overige kenmerken, zoals de kleding die de dader op de beelden en in de beschreven herkenningen droeg, niet specifiek genoeg zijn om vast te stellen dat de dader verdachte was en aangevoerd is tevens dat geen buit bij verdachte is aangetroffen; verdachte had tijdens zijn aanhouding weliswaar geld op zak, maar niet is komen vast te staan dat het geld van aangeefster was.
De raadsman acht de omstandigheid dat verdachte, ondanks de hectiek van het moment, rustig is blijven staan toen getuige [getuige 2] hem aansprak een contra-indicatie voor zijn betrokkenheid bij het strafbare feit.
Volgens de raadsman is tot slot het alternatieve scenario dat verdachte geeft voor zijn aanwezigheid ter plaatse aannemelijk.
Met betrekking tot het zwaar lichamelijk letsel dat is ten laste gelegd, heeft de raadsman de rechtbank verzocht kritisch te kijken of hier conform de jurisprudentie van de Hoge Raad sprake van is.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage 1 bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Het oordeel van de rechtbank.
Op basis van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte de man is die aangeefster van haar tas heeft beroofd. Verdachte voldeed ten tijde van zijn aanhouding volledig aan het objectief vastgestelde signalement. Het moment en de locatie van aantreffen van verdachte past binnen het vereiste tijdsbestek (incident om 18.22 uur, aantreffen op hemelsbreed 600 m afstand om 18.34 uur) en verdachte had het contante geldbedrag op zak dat aangeefster miste (twee coupures van 20 euro).
Pas ter zitting heeft verdachte een verklaring afgelegd over waar hij vandaan kwam en waar hij naar op weg was. De rechtbank gaat aan die verklaring voorbij nu, ongeacht of deze verklaring waar is, deze verklaring ruimte biedt voor het plegen van het tenlastegelegde. Het enkel noemen van een vertrekpunt en een eindbestemming zonder dit in tijd te plaatsen, maakt dat verdachte elke route kan hebben gelopen die dag.
Zwaar lichamelijk letselVoor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, is het volgens vaste jurisprudentie van belang aansluiting te zoeken bij de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen vast dat de gedragingen van de verdachte het letsel bij het slachtoffer hebben veroorzaakt, te weten een subcapitale humerusfractuur links, kort gezegd een gebroken bovenarm. Duidelijk is geworden dat een operatie wel geïndiceerd was, maar dat hiervoor niet is gekozen. Daarbij heeft de leeftijd van aangeefster ook een rol gespeeld.
Er is sprake van een blijvende standsverandering van de bovenarm, waardoor aangeefster haar arm en schouder nooit meer zal kunnen gebruiken zoals voorheen het geval was. De mobiliteit van de arm en schouder van aangeefster wordt daarmee in forse mate beperkt. Het ontstane letsel is blijvend van aard, terwijl er geen uitzicht is op volledig herstel. Het letsel beperkt, en zal dat in de toekomst blijven doen, aangeefster in haar normale dagbesteding en in het leveren van inspanning en ontspanning. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.

De bewezenverklaring.Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:

op 6 augustus 2023 te Oss een tas (met inhoud, te weten: een portemonnee en bankpassen en 40 euro contant geld en een telefoon van het merk Samsung), die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door onverhoeds en van achteren de tas met een ruk van meer dan geringe kracht uit de hand van die [slachtoffer] weg te nemen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een gebroken bovenarm.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest en de officier van justitie heeft daarbij als bijzondere voorwaarden gevorderd:
  • begeleiding door de William Schrikker Groep en een meldplicht;
  • ambulante behandeling bij Kairos en IrisZorg;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • dagbesteding; en
  • meewerken aan middelencontrole.
De officier van justitie acht, anders dan de betrokken reclasseringsmedewerker van IrisZorg in samenspraak met de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep heeft geadviseerd en uitgewerkt, toepassing van het adolescentenstrafrecht niet aangewezen, maar vordert desalniettemin voormelde bijzondere voorwaarden conform het reclasseringsadvies, nu het mogelijk is dat de rechtbank op grond van art. 14c lid 6 Sr de reclassering opdracht geeft toezicht te houden op naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. De officier van justitie heeft daarbij aangevoerd dat sinds de invoering van de Wet USB geen specifieke reclasseringsinstelling wordt aangewezen en het aan het CJIB is om een reclasseringsinstelling aan te wijzen. Dit kan in de visie van de officier van justitie De William Schrikker Groep zijn.
De getuigen-deskundigen van IrisZorg en de jeugdreclassering, die ter zitting zijn verschenen, hebben meegedeeld dat het Nederlandse financieringssysteem de tenuitvoerlegging van de eis van de officier van justitie onmogelijk maakt.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de raadsman gepleit voor toepassing van het adolescentenstrafrecht en in het verlengde daarvan voor een onvoorwaardelijke jeugddetentie die gelijk is aan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis op de dag van de uitspraak met daarbij een voorwaardelijke straf en de bijzondere voorwaarden, zoals vermeld in het reclasseringsadvies van GGZ IrisZorg Arnhem-Nijmegen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zich op klaarlichte dag op de openbare weg schuldig gemaakt aan een tasjesroof. Door het slachtoffer van achteren te benaderen en haar tas van haar schouder te rukken, heeft verdachte haar compleet uit het niets overrompeld. Op die wijze heeft verdachte het zichzelf makkelijk willen maken en het slachtoffer geen schijn van kans gegeven om haar eigendom te beschermen. Verdachte heeft bewust misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van het oudere slachtoffer. Het slachtoffer kwam door zijn actie lelijk ten val, hetgeen hij heeft zien gebeuren. Verdachte liet zich hierdoor niet van de wijs brengen en is er met zijn buit vandoor gegaan en heeft haar in hulpeloze toestand achtergelaten. De kennelijke willekeur en achteloosheid waarmee dit is gebeurd, gecombineerd met het profiel van het slachtoffer dat verdachte blijkbaar uitzoekt, geeft de rechtbank grote zorgen.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers, in het bijzonder bij het slachtoffer.
Zij is een kwetsbare bejaarde dame die ten gevolge van de val zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en waar zij tevoren nog zeer zelfstandig was, is zij nu hulpbehoevend geworden.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij sinds 2017 in aanraking komt met politie en justitie. De eerdere veroordelingen betreffen voornamelijk overlast veroorzakende feiten.
De reclassering van Novadic Kentron heeft over verdachte in het kader van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris over verdachte gerapporteerd en heeft meerdere mogelijk delict gerelateerde risicofactoren geconstateerd die in negatieve zin op
elkaar doorwerken. Zo komt verdachte volgens de rapportrice de afgelopen periode veelvuldig in aanraking met politie, onder andere omdat hij binnen de maatschappelijke opvang te Oss zorgde voor onveilige situaties door zich agressief en intimiderend op te stellen. Verdachte is daar niet meer welkom en heeft geen plek waar hij kan verblijven. Daarnaast is er geen inkomen, geen dagbesteding en is er sprake van verslavingsproblematiek waaraan mogelijk psychiatrische problemen ten grondslag liggen.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Het risico op letsel wordt ingeschat als hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
De psychiater van het NIFP heeft een kort rapport over verdachte opgesteld en heeft geadviseerd dat verdachte psychiatrisch wordt onderzocht. Verdachte heeft aan een dergelijk onderzoek echter niet willen meewerken.
IrisZorg heeft tot slot eveneens over verdachte gerapporteerd.
Tegenover IrisZorg is verdachte het strafbare feit ook blijven ontkennen, maar ondanks al hetgeen hierboven staat omschreven wil IrisZorg in samenspraak met de William Schrikker Groep verdachte een kans geven en is een plan van aanpak uitgewerkt gebaseerd op toepassing van het adolescentenstrafrecht.
De rechtbank heeft enerzijds oog voor de levensloop van verdachte die begrijpelijkerwijze heel zwaar voor verdachte moet zijn, maar ziet anderzijds ook dat verdachte de hem aangeboden hulp tot nu toe niet heeft benut om iets van zijn leven te maken. Hij heeft volgens de reclassering een zorgmijdende houding aangenomen, waarin het gevoel van onrecht een belangrijke rol lijkt te spelen. Gelet op zijn achtergrond is deze houding niet onverklaarbaar, doch inmiddels wel behoorlijk ingesleten in de persoon van de verdachte. Deze indruk heeft de rechtbank ter terechtzitting ook van verdachte bekomen.
Tijdens zijn voorlopige hechtenis heeft verdachte zich ten overstaan van de (jeugd)reclassering bereid verklaard nu wél hulp te willen aanvaarden, zoals geformuleerd in de voorwaarden die in het kader van een voorwaardelijke straf zijn geformuleerd.
De rechtbank kan deze bereidheid niet rijmen met de (proces)houding van verdachte, ook ter terechtzitting, die allesbehalve in het voordeel van verdachte spreekt. Enig normbesef lijkt daarbij te ontbreken en verantwoordelijkheid voor daden en gevolgen wordt geenszins genomen.
Geen toepassing van het adolescentenstrafrecht
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of toepassing van het adolescentenstrafrecht in deze strafzaak van verdachte aangewezen is.
Krachtens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), kan de rechtbank ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr (het jeugdstrafrecht), indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd toen hij 22 jaar oud was.
De rechtbank ziet in de handelingsvaardigheden van verdachte enige indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Hij lijkt, zoals ook door de reclassering vermeld, de risico's van zijn handelen nog onvoldoende te overzien, kan mogelijk impulsief reageren en organiseert zijn gedrag beperkt zelfstandig.
Toch zijn er naar het oordeel van de rechtbank te veel contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Verdachte ging ten tijde van het bewezenverklaarde niet naar school, er was geen veilige thuissituatie, hij kon zich staande houden in de maatschappij en zichzelf een (legaal) inkomen verschaffen. Niet kan worden geconcludeerd dat bij verdachte nog sprake is van een onvoltooide ontwikkeling. Bovendien lijkt verdachte niet onder de indruk van justitiële autoriteiten en niet (meer) pedagogisch te beïnvloeden. Het bewezenverklaarde laat een toename zien van de ernst van delicten. Verdachte lijkt bewust te kiezen voor het al dan niet meewerken als het hem uitkomt (niet meewerken psychiatrisch onderzoek, wel praten met de jeugdreclassering).
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor de vatbaarheid van verdachte voor positieve gedragsbeïnvloeding.
De rechtbank zal dan ook, alles afwegende, het strafrecht voor volwassenen toepassen. Dit betekent dat de voorgestelde voorwaarden niet opgelegd kunnen worden. Omdat er door de reclassering in het volwassen strafrecht gelet op de houding van verdachte geen voorwaarden zijn geformuleerd en ook omdat verdachte niet heeft meegewerkt met psychiatrisch onderzoek, kan de rechtbank niet anders dan verdachte enkel straf opleggen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor een tasjesroof met een enkele duw/ruk staat voor een first offender een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden vermeld. Indien sprake is van recidive (gelijksoortig feit) wordt 4 maanden aangehouden. Factoren die van invloed kunnen zijn, zijn de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de aard en de ernst van het letsel.
De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie en de raadsman, geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar, met uitzondering van de reiskosten die de dochters van de benadeelde partij hebben gemaakt om haar te bezoeken in het zorghotel, nu dit geen verplaatste schade betreft.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft afwijzing van de vordering bepleit, voor zover deze ziet op reiskosten, anders dan die betrekking hebben op het bezoek aan het ziekenhuis.
De raadsman heeft afwijzing van de vordering dan wel niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering bepleit, voor zover deze betreft het eigen risico van de zorgverzekering over de jaren 2023 en 2024 en de kosten zelfwerkzaamheid.
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, voor zover deze betreft het gestolen geld, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd.
Tot slot heeft de raadsman matiging bepleit van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,- à 2.000,-.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten:
- immateriële schadevergoeding, zoals gevorderd, voor een bedrag van € 4.000,00;
- materiële schadevergoeding € 4.859,84,
meer in het bijzonder de posten
a) telefoonkosten en reiskosten en regiotaxi: € ‭ 451,09‬;‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
b) gestolen geld: € 40,00;
c) eigen risico zorgverzekering: € 385,00;
d) huishoudelijke hulp: € 467,00;
e) kosten zorghotel: € 1.950,00;
f) daggeldvergoeding: € 558,00;
g) zelfwerkzaamheid: € 1.008,75.
De te betalen immateriële schadevergoeding wordt toegewezen nu vast staat dat sprake is van lichamelijk letsel en een aantasting van de persoon van de benadeelde partij op andere wijze (permanente hulpbehoevendheid). Deze post wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2023 (datum bewezenverklaarde feit) tot aan de dag der algehele voldoening. De te betalen materiële schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2023 (datum vordering) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de volgende onderdelen van de vordering afwijzen, te weten de reiskosten van de dochters van de benadeelde partij in verband met hun bezoek aan het zorghotel waar de benadeelde partij heeft verbleven, zijnde een bedrag van € 221,43 (671 kilometer maal 0,33 eurocent).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de post eigen risico 2024, ten bedrage van € 385,00. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit zullen worden gemaakt. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.147031.23.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerlegging afwijzen, zoals ook gevorderd door de officier van justitie en bepleit door de raadsman. De rechtbank heeft daarbij in haar overwegingen onder meer meegenomen dat tenuitvoerlegging nu geen meerwaarde heeft.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 63, 312 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en de maatregel:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
 legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 8.859,84. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 79 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 4.859,84 materiële schade en € 4.000,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 08 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 06 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte daarom tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 8.859,84, bestaande uit € 4.000,- immateriële schade en € 4.859,84 materiële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 08 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 06 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt de verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het deel eigen risico over 2024 van de vordering niet-ontvankelijk is en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Wijst de vordering af voor zover deze ziet op de reiskosten van de dochters van de benadeelde partij in verband met hun bezoeken aan het zorghotel waar de benadeelde partij heeft verbleven.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Wijst af de vordering met parketnummer 01-147031-23 van de officier van justitie van
2 oktober 2023.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. S.J.H. van de Kant en mr. S.A.J. Louwers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 29 november 2023.