ECLI:NL:RBOBR:2023:5518

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
01/331229-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door politieambtenaar tijdens noodhulpdienst

Op 28 november 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieambtenaar die zich schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag tijdens zijn noodhulpdienst. De verdachte, die op 6 december 2022 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval in Eindhoven, reed met een snelheid van 129 km/u op een voorrangsweg, terwijl de maximumsnelheid 50 km/u was. Ondanks dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat de verdachte zich roekeloos heeft gedragen, werd hij wel schuldig bevonden aan het veroorzaken van het ongeval door zijn onvoorzichtige rijgedrag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van roekeloosheid, maar legde hem een taakstraf van 200 uren op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat de verdachte, als politieambtenaar, extra verantwoordelijkheden heeft en dat zijn gedrag niet in overeenstemming was met de verwachtingen die aan hem gesteld worden. De uitspraak is gedaan na een grondige beoordeling van de feiten, de omstandigheden van het ongeval en de rol van de verdachte als politieagent.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.331229.22
Datum uitspraak: 28 november 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1996] ,
domicilie kiezende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 oktober 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 6 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een opvallend politievoertuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Dr. Cuyperslaan , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt:
verdachte is rijdende over de Dr. Cuyperslaan (gaande in de richting van de Europalaan) de kruising met de Woenselsestraat genaderd, terwijl hij (kort daarvoor) op de oostelijk gelegen (linker) rijstrook (bestemd voor het verkeer in tegengestelde richting) reed en/of terwijl hij (kort daarvoor) zijn snelheid had verhoogd/geaccelereerd tot een snelheid van 129 km/uur, althans een snelheid van meer dan 40 km/uur boven de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 km/uur en/of een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de Brancherichtlijn Politie voorschrijft, en/of verdachte heeft zijn snelheid niet zodanig geminderd en/of geregeld en/of zijn voertuig niet (steeds) voldoende onder controle gehad en/of gehouden dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde voertuig tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg en/of de kruising kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor op de kruising, op het midden van de rijbaan van de Dr. Cuyperslaan , een aanrijding en/of botsing is ontstaan tussen zijn, verdachtes motorrijtuig (politievoertuig), en een van links (uit de Woenselsestraat) komende motorfiets, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] (zijnde bestuurder van die motorfiets), werd gedood;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 6 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (opvallend politievoertuig, personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Dr. Cuyperslaan , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers is verdachte rijdende over de Dr. Cuyperslaan (gaande in de richting van de Europalaan) de kruising met de Woenselsestraat genaderd, terwijl hij (kort daarvoor) op de oostelijk gelegen (linker) rijstrook (bestemd voor het verkeer in tegengestelde richting) reed en/of terwijl hij (kort daarvoor) zijn snelheid had verhoogd/geaccelereerd tot een snelheid
van 129 km/uur, althans een snelheid van meer dan 40 km/uur boven de ter plaatse
toegestane maximum snelheid van 50 km/uur en/of een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de Brancherichtlijn Politie voorschrijft, en/of verdachte heeft zijn snelheid niet zodanig geminderd en/of geregeld en/of zijn voertuig niet (steeds) voldoende onder controle gehad en/of gehouden dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde voertuig tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg en/of de kruising kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor op de kruising, op het midden van de rijbaan van de Dr. Cuyperslaan , een aanrijding en/of botsing is ontstaan tussen zijn, verdachtes motorrijtuig (politievoertuig), en een van links (uit de Woenselsestraat) komende motorfiets;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Waardering van het bewijs

Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage, die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Feiten en omstandigheden
Op 6 december 2022 omstreeks 12:06 uur heeft op de Dr. Cuyperslaan in Eindhoven, ter hoogte van de T-kruising met de Woenselsestraat, een aanrijding plaatsgevonden tussen een politievoertuig en een motorrijder. De verdachte, politieagent bij de Nationale Politie, was die dag belast met het (zo nodig) verlenen van noodhulp. Omstreeks 12:00 uur kwam er een melding binnen dat een lokfiets, die voorzien was van een gps-signaal, in beweging was gekomen. De verdachte en zijn bijrijder, eenheid 2202, werden gekoppeld aan de melding en telefonisch op de hoogte gehouden van de locatie van de lokfiets. De verdachte reed als bestuurder van het politievoertuig met optische signalen (frontale en blauwe lampen) over de Dr. Cuyperslaan in de richting van de Europalaan. Uit het dossier is gebleken dat de Dr. Cuyperslaan een voorrangsweg betreft waar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur is toegestaan. De rijbaan werd door middel van een dubbele witte middenstreep gescheiden in twee rijstroken, bestemd voor het verkeer in beide richtingen. Aan de linkerzijde van de Dr. Cuyperslaan bevond zich een ventweg. Aan deze ventweg lagen enkele parkeervakken. Aan de rechterzijde bevond zich een groenstrook met daarin bomen en lantaarnpalen. Langs deze groenstrook is een fietspad en voetpad gelegen.
De verdachte was goed bekend ter plaatse. Het was een weg vlakbij het politiebureau en hij reed daar vaak. Het was een heldere dag, het wegdek was droog en de verdachte had vrij zicht over de weg. Omdat de lokfiets zich snel verplaatste werd er door collega die de melding had gedaan, aangegeven dat de lokfiets zich waarschijnlijk in een voertuig bevond. Verdachte heeft aangegeven dat hij hierdoor van mening was dat er haast geboden was bij de melding. Al accelererend heeft verdachte (grotendeels) op de linker rijstrook voor tegemoetkomend verkeer gereden. Hij zou naar zijn zeggen, zoals hem is aangeleerd, bewust op de middenstreep van de rijbaan hebben gereden om zo zichtbaarder te zijn voor het overige verkeer. Verdachte bleef accelereren op het moment dat hij vlakbij het kruispunt met de Woenselsestraat reed en behaalde op enig moment een snelheid van 129 kilometer per uur. Op het moment dat het slachtoffer op zijn motor de kruising met de Dr. Cuyperslaan opreed en daartoe linksaf sloeg, zette verdachte een noodremming in en maakte hij een stuurbeweging naar rechts. Dit was echter te laat en er vond een botsing plaats tussen verdachte en het slachtoffer. Op het moment van de botsing bedroeg de snelheid van het politievoertuig 100 kilometer per uur. Het politievoertuig is vervolgens verder uitgeweken in de richting van de grasberm aan de rechterzijde van de rijbaan en daar met de rechterwielen in beland. Na de botsing kwam het politievoertuig tot stilstand tegen een lichtmast. Ten gevolge van de botsing tussen het politievoertuig en de motorfiets, kwam de bestuurder van de motorfiets op het wegdek terecht, gleed hij verder en kwam hij tot stilstand naast de gestrande politieauto. De motorrijder, de 31-jarige [slachtoffer] , kwam, als gevolg van dit ongeval, ter plaatse te overlijden.
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, in de variant van de roekeloosheid, de dood ten gevolge hebbend. Daarbij heeft de officier van justitie gewezen op de verschillende processen-verbaal van bevindingen, getuigenverklaringen en de eigen verklaringen van verdachte. De gedragingen van verdachte vallen volgens de officier van justitie onder artikel 5a van de WVW en gelet op de aard en ernst van die gedragingen en de overige omstandigheden van het geval kan worden vastgesteld dat verdachte zich roekeloos heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan zijn schuld te wijten is. Daarbij is door de officier van justitie in het bijzonder betekenis toegekend aan het gegeven dat verdachte werkzaam was als politieambtenaar, waardoor van verdachte extra zorg en behoedzaamheid mocht worden verwacht.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de roekeloosheid bepleit nu uit het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit kan worden afgeleid dat verdachte volstrekt onverantwoord heeft deelgenomen aan het verkeer zonder acht te slaan op de veiligheid en risico’s voor andere weggebruikers. Verdachte had wel anders moeten handelen en de mate van schuld moet worden gezien als een aanmerkelijke mate van schuld.
Het oordeel van de rechtbank
Beoordelingskader artikel 6 WVW
Om tot bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval, in die zin dat als die gedragingen achterwege zouden zijn gebleven het ongeluk niet zou zijn gebeurd. Verdachte heeft ook erkend dat het ongeval het directe gevolg is van zijn gedragingen. Vervolgens is het de vraag of verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval en in welke mate.

Vrijspraak roekeloosheid

De rechtbank acht de tenlastegelegde roekeloosheid niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. Artikel 5a WVW omvat geen definitie van roekeloosheid maar bestaat uit een opsomming van verkeersgedragingen die in strijd zijn met verkeersregels zoals opgenomen in het Reglement Verkeerregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990), bij overtreding waarvan roekeloosheid kan worden aangenomen. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid. Blijkens de wetsgeschiedenis blijkt dat roekeloosheid ook een eigenstandige feitelijke betekenis kent, hetgeen meebrengt dat roekeloosheid ook uit andere gedragingen kan bestaan dan de gedragingen die zijn genoemd in artikel 5a WVW.
Niet ter discussie staat dat de verdachte zich op 6 december 2022 niet heeft gehouden aan verschillende verkeersregels en deze in ernstige mate heeft overschreden. De hierboven genoemde gedragingen blijken uit de verschillende processen-verbaal in het dossier en verdachte heeft deze gedragingen ook bekend. Deze gedragingen vallen onder verschillende in artikel 5a WVW genoemde verkeersovertredingen.
Van belang is echter dat verdachte, anders dan een ‘gewone’ verkeersdeelnemer, ten tijde van de verweten gedragingen werkzaam was als politieambtenaar in de zin van artikel 3, eerste lid sub a, van de Politiewet 1993. Aan politieambtenaren worden in het kader van de uitoefening van hun taak bijzondere bevoegdheden gegeven, zodat onder omstandigheden mag worden afgeweken van de verkeersvoorschriften. Daarom moet worden beoordeeld welke bevoegdheden verdachte in dat kader had en onder welke voorwaarden.
Op verdachte als politieambtenaar is onder meer de beschikking van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 8 december 2021 (RWS-2021/43650) (hierna: vrijstelling) van toepassing, waarin is bepaald dat aan politieambtenaren onder omstandigheden vrijstelling wordt verleend van de bepalingen van het RVV 1990. In de beschikking is aangegeven dat deze vrijstelling slechts geldig is, indien bevoegdheden die hieraan worden ontleend noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opgedragen politietaak. Verder is bepaald dat bij gebruikmaking van de vrijstelling de veiligheid van het verkeer zoveel mogelijk dient te worden gewaarborgd en dat de in de Brancherichtlijn Politie 2021 (hierna: Brancherichtlijn) opgenomen voorschriften ten aanzien van het gedrag in het verkeer dienen te worden nageleefd. Deze Brancherichtlijn, die vooral in het leven is geroepen voor ‘voorrangsvoertuigen’ (optische én akoestische signalen), is derhalve ook van toepassing op (de omvang van) de vrijstelling.
Samengevat geeft de Brancherichtlijn aanwijzingen wanneer, hoe en onder welke voorwaarden een politievoertuig van de verkeersregels mag afwijken. Hetgeen in de Brancherichtlijn is opgenomen onder punt 3 ‘De omschrijving van de ‘dringende taak’ en onder punt 7 ‘Gedragscode bestuurders van voertuigen’ bepaalt de maximaal toelaatbare grens voor het gebruik van de vrijstelling voor de politie. Van een ‘dringende taak’, waarin van de vrijstelling gebruik kan worden gemaakt, is sprake in gevallen dat er sprake is van vereiste directe hulp in een voor de mens levensbedreigende situatie, het voorkomen van zo’n situatie of een situatie waarin ernstige schade aan goederen ontstaat of noodzakelijke directe en snelle inzet bij een ernstige verstoring van de openbare orde of rechtsorde. In de Brancherichtlijn is bepaald dat het afwijken van algemeen geldende verkeersregels en gedragsnormen restrictief gebeurt en alleen als daartoe voldoende noodzaak bestaat, waartoe de politieambtenaar een afweging maakt tussen het te nemen risico en het beoogde doel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte tot de conclusie kunnen komen dat sprake was van een dringende taak, waarbij het noodzakelijk was om van de geldende verkeersvoorschriften af te wijken. Verdachte heeft ter zitting toegelicht dat, gezien de snelheid waarmee de lokfiets zich verplaatste, het vermoeden bestond dat sprake was van serieuzere criminaliteit dan de enkele diefstal van deze lokfiets. Hij had meermaals meegemaakt dat in zo’n geval meerdere fietsen in een bus of de woning van een verdachte werden aangetroffen. Daarom was volgens hem haast geboden. De rechtbank acht onder die omstandigheden aannemelijk dat sprake was van een dringende taak, waarbij het met het oog op het doel noodzakelijk was om beheersbare risico’s te nemen die verbonden zijn aan het niet in acht nemen van de verkeersvoorschriften, waaronder die opgenomen zijn in artikel 5a WVW.
Nu verdachte gebruik mocht maken van de vrijstelling dienen de gedragingen, die hem worden verweten, tegen de achtergrond van die Brancherichtlijn te worden beoordeeld. Daarbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat het overtreden van verkeersregels door politieambtenaren onder de vrijstelling niet ongelimiteerd is. In algemene zin dient de politieambtenaar een afweging te maken tussen het te nemen risico en het beoogde doel, waarbij uitgangspunt is dat overtreding van de verkeersregels zo min mogelijk plaatsvindt. Daarnaast dient de politieambtenaar zich meer te houden te houden aan de voorwaarden waaronder de vrijstelling is verleend, te weten naleving van hetgeen de gedragscode onder punt 7 van de Brancherichtlijn voorschrijft bij overtreding van de verkeersvoorschriften. Zo geldt onder meer een maximale overschrijding van de maximum snelheid met 40 kilometer per uur. Verder is bepaald dat het naderen en oversteken van kruispunten gebeurt met aangepaste snelheid. Bij het oprijden van het kruisingsvlak dient de bestuurder van het voorrangsvoertuig ervan uit te gaan dat andere weggebruikers hem niet hebben opgemerkt en hem dus mogelijk niet voor laten gaan. Daarom wordt zo nodig gestopt. Tot slot is bepaald dat tegen het verkeer inrijden, bij niet-gescheiden rijbanen, is toegestaan als er sprake is van een significante tijdwinst en er met een snelheid wordt gereden, waarbij gestopt kan worden binnen de afstand die te overzien is en waarover de rijbaan vrij is.
De rechtbank constateert dat verdachte niet aan die punten uit de gedragscode van de Brancherichtlijn heeft voldaan. Hij heeft immers met zeer hoge snelheid (verdachte reed twee tot één seconde voor de botsing 129 km/u) met zijn politievoertuig grotendeels op de linker rijstrook gereden terwijl hij een onoverzichtelijke kruising binnen de bebouwde kom naderde, waarbij zich juist aan de linkerzijde van dat kruispunt een weg bevond (Woenselsestraat) . Hij heeft zijn snelheid niet geminderd bij het oprijden van het kruispunt, maar juist verder verhoogd. Bij de beoordeling van het rijgedrag van verdachte betrekt de rechtbank verder dat de reden waarom hij gebruik maakte van de vrijstelling, te weten de diefstal van een lokfiets, niet in verhouding staat tot dit verkeersverdrag. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee, ook al reed hij op een voorrangsweg, volstrekt in strijd met de Brancherichtlijn handelde.
De rechtbank is echter van oordeel dat dit de gedragingen nog niet roekeloos maakt.
Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld en er worden strenge eisen aan gesteld. Het vereist bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren. Hierbij lapt iemand verkeersregels aan zijn laars en bekommert deze zich niet om de gevolgen daarvan. Daarvan is in dit geval geen sprake. Weliswaar heeft verdachte tijdens zijn werk als politieagent grove inschattingsfouten gemaakt die fatale gevolgen hebben gehad waarvan hem een verwijt kan worden gemaakt, maar naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat hij zich op lichtzinnige wijze op geen enkele wijze heeft bekommerd om de gevolgen van zijn verkeersgedragingen. Weliswaar heeft hij veel te hard gereden op deze onoverzichtelijke (voorrangs)weg en daarbij voor een groot deel op de linkerrijstrook gereden, maar dat maakt nog niet dat hij geen enkele boodschap had aan de overige weggebruikers. Het aanzetten van de optische signalen en knipperlichten duidt erop dat hij het andere verkeer heeft willen waarschuwen. Ook het meer op de midden op de weg rijden had tot doel om meer zicht op het overige verkeer te hebben. Dergelijk handelen duidt erop dat hij zich wel – zij het volstrekt onvoldoende – bekommerd heeft om de verkeersveiligheid.
De rechtbank acht aldus niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich roekeloos heeft gedragen en spreekt hem van dat onderdeel vrij.

Zeer onvoorzichtig en onoplettend

De rechtbank is van oordeel dat verdachte wel zeer onvoorzichtig en onoplettend is geweest. Het rijgedrag van de verdachte past niet bij wat van een politieambtenaar in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Een politieambtenaar moet de gedragscode uit de Brancherichtlijn in acht nemen. Van een politieambtenaar mag bovendien meer worden verwacht dan van een gewone verkeersdeelnemer, vooral en juist nu er sprake is van een vrijstelling voor de naleving van de verkeersvoorschriften. Op de verdachte rustte daarom een extra zorgplicht (de zogenaamde Garantenstellung). De verdachte had een extra verantwoordelijkheid en had zich bewust moeten zijn van de gevaren die werden meegebracht door de combinatie van het veel te hard rijden en het zonder die snelheid aan te passen, maar met accelereren, naderen van een kruising. Dat bewustzijn had zich moeten manifesteren in aangepast rijgedrag en met inachtneming van de Brancherichtlijn. Dit geldt temeer nu hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zich ervan bewust is geweest dat hij, in dit geval, niet als voorrangsvoertuig door de meldkamer zou kunnen worden aangemerkt.
Dat de verdachte ervoor heeft gekozen om niet volledig op de rechter weghelft te rijden, verwijt de rechtbank hem op zichzelf niet. Die keuze past bij de techniek die verdachte kennelijk is aangeleerd tijdens zijn rijopleiding bij de politie, waarbij de zichtbaarheid wordt vergroot door op de middenstreep te rijden. Verdachte heeft in deze echter grotendeels op de – voor hem – linker weghelft gereden, waardoor hij zich juist bevond op een weggedeelte waar hij mogelijk door de motorrijder niet verwacht werd. Verdachte had zich daarvan bewust moeten zijn en hierop zijn snelheid moeten aanpassen en zich extra bewust te zijn van andere verkeersdeelnemers die hem mogelijk niet zien.
Gelet op de bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelenoverzicht, komt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen is dat:
hij op 6 december 2022 te Eindhoven, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een opvallend politievoertuig, daarmede rijdende over de weg, de Dr. Cuyperslaan , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, onvoorzichtig en onoplettend te handelen als volgt:verdachte is rijdende over de Dr. Cuyperslaan de kruising met de Woenselsestraat genaderd, terwijl hij kort daarvoor op de oostelijk gelegen linker rijstrook, bestemd voor het verkeer in tegengestelde richting, reed en terwijl hij kort daarvoor zijn snelheid had verhoogd tot een snelheid van 129 km/uur, een aanzienlijk hogere snelheid dan de Brancherichtlijn Politie voorschrijft, en verdachte heeft zijn snelheid niet zodanig geminderd dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde voertuig tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de kruising kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor op de kruising, op het midden van de rijbaan van de Dr. Cuyperslaan , een aanrijding is ontstaan tussen zijn, verdachtes politievoertuig, en een van links uit de Woenselsestraat komende motorfiets, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] zijnde bestuurder van die motorfiets, werd gedood;
De strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake het primair tenlastegelegde wordt opgelegd een gevangenisstraf van 90 dagen waarvan 89 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid met een proeftijd van één jaar bepleit, alsmede een taakstraf van 80 uren. Voorts, mocht de rechtbank die straf onvoldoende passend vinden, heeft de raadsman verzocht om het accent eerder te leggen op de omvang van de taakstraf dan op een onvoorwaardelijke rijontzegging.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tijdens zijn werk als politieagent zich schuldig gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag, waardoor er een fataal verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Als gevolg van dat ongeval is motorrijder [slachtoffer] ter plaatse komen te overlijden.
De nabestaanden van de [slachtoffer] zullen moeten leven met het gegeven dat hun dierbare ten gevolge van een noodlottig ongeval is overleden. Het gemis is zeer groot, zoals ook volgt uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen van de zussen en broer van het slachtoffer.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte diep is aangedaan door het overlijden van de [slachtoffer] door zijn handelen. Op de terechtzitting heeft hij spijt betuigd aan de nabestaanden en verantwoordelijkheid genomen voor het ongeval. Verdachte zal op zijn beurt verder moeten leven met de wetenschap dat door zijn handelen een medemens om het leven is gekomen. Dat klemt mogelijk temeer nu verdachte als politieagent juist de taak heeft het leven van anderen te beschermen.
Het verwijt dat verdachte door de rechtbank wordt gemaakt is, dat hij veel te gretig en met onvoldoende oog voor de veiligheid van andere weggebruikers in zijn politieauto op weg is gegaan naar een melding van een lokfiets en dat hij daarbij een volstrekt foutieve afweging heeft gemaakt tussen de uitoefening van zijn politietaak en de verkeersveiligheid. Hij heeft daarbij in ernstige mate de regels van de Brancherichtlijn overschreden en het baart de rechtbank zorgen dat verdachte, die nog maar relatief kort klaar was met zijn opleiding, daartoe is overgegaan en daarmee kennelijk onvoldoende doordrongen is geweest van het belang van de naleving van die regels. Hulpverleners hebben immers geen vrijbrief in het verkeer en dienen zich aan de gestelde richtlijnen te houden. De rechtbank is zich er aan de andere kant van bewust dat handelend optreden van een politieambtenaar risico’s met zich brengt en dat ervan moet worden uitgegaan dat verdachte in die rol de beste bedoelingen heeft gehad, ten dienste van de maatschappij. Het is volgens de rechtbank ook niet passend om de strafoplegging gelijk te stellen aan een gewone verkeersdeelnemer die met veel te hoge snelheid een verkeersdode op zijn geweten heeft. In zo’n geval wordt doorgaans een maandenlange gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging gekeken naar de straffen die in de rechtspraak in soortgelijke zaken aan politieagenten worden opgelegd. Dit heeft ertoe geleid dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd, maar wel een forse werkstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 200 uren passend en geboden. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur.
De rechtbank ziet aanleiding om verdachte daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren op te leggen. De rechtbank beoogt hiermee enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds invloed uit te oefenen op het toekomstig gedrag van de verdachte. De rechtbank betrekt daarbij ook dat de werkgever het gedrag van verdachte nauwelijks heeft gesanctioneerd. Verdachte is twee weken na het ongeval, na het volgen van een training, in zijn functie teruggekeerd.
De rechtbank zal derhalve een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. Dit komt mede doordat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de tenlastegelegde roekeloosheid, terwijl de officier van justitie dit wel gevorderd heeft.
De rechtbank realiseert zich dat deze straf niet in verhouding staat tot het leed van de nabestaanden. De rechtbank hoopt dat het verhandelde ter terechtzitting niettemin heeft kunnen bijdragen aan de leedverwerking van de aanwezige nabestaanden.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d Wetboek van Strafrecht
6, 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Bewezenverklaring
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
Strafbaarheid
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf
Legt op:
  • een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis;
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. S.A.E.M. Rampaart en mr. S.W.A.M.M. Delauw, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K.D.A.J. Hombergen, griffier,
en is uitgesproken op 28 november 2023.