ECLI:NL:RBOBR:2023:5485

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
22/1202
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om kwijtschelding van studieschuld op basis van de hardheidsclausule

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de hoogte van haar studieschuld en de start van de terugbetalingsperiode. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat haar een studieschuld van € 991,50 had opgelegd vanwege het gebruik van een studentenreisproduct in de periode van 21 juli 2020 tot en met 9 mei 2021. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar moeder. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven informatie te verzamelen over het gebruik van de ov-kaart door eiseres. Na het indienen van aanvullende brieven hebben partijen aangegeven geen behoefte te hebben aan een tweede zitting, waarna de rechtbank het onderzoek op 16 oktober 2023 heeft gesloten.

De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid het beroep van eiseres op de hardheidsclausule heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om haar ov-kaart te beëindigen niet is nagekomen, ondanks haar persoonlijke omstandigheden. Eiseres heeft nog de mogelijkheid om binnen zeven jaar een mbo-opleiding te behalen, wat kan leiden tot omzetting van de studieschuld in een gift. De rechtbank concludeert dat de huidige situatie van eiseres niet voldoende bijzonder is om van de wet af te wijken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1202

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

(gemachtigde: mr. M.M. Remmelts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van haar studieschuld en de start van de aanloopfase voor het terugbetalen van die schuld.
1.1.
Met het besluit van 14 februari 2022 heeft de minister aan eiseres meegedeeld dat over de periode van 21 juli 2020 tot en met 9 mei 2021 een studieschuld van € 991,50 is ontstaan. Dit omdat eiseres in die periode een geactiveerd studentenreisproduct (ov-kaart) had. De terugbetalingsperiode van de studieschuld is gestart op 1 januari 2022. Tijdens de eerste 24 maanden, de aanloopfase, hoeft nog niet afgelost te worden. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 12 april 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar moeder [naam] , en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen om te achterhalen hoe vaak eiseres in de periode juli 2020 tot en met mei 2021 gebruik heeft gemaakt van haar ov-kaart. Eiseres heeft gereageerd bij brief van 20 september 2023. De minister heeft bij brief van 10 oktober 2023 gereageerd.
1.6.
Op de zitting hebben partijen laten weten dat zij na het insturen van de hiervoor genoemde brieven geen behoefte hebben aan een tweede zitting en dat de rechtbank het onderzoek kan sluiten. De rechtbank heeft op 16 oktober 2023 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze procedure gaat het om de vraag of de minister in redelijkheid het beroep van eiseres op de hardheidsclausule heeft afgewezen.
2.1.
Eiseres heeft gezegd dat het door de minister vastgestelde bedrag van haar studieschuld klopt en dat zij in de betreffende periode de beschikking had over de ov-kaart. Eiseres vindt echter dat dit bedrag moet worden kwijtgescholden. Ze wijst erop dat ze al op de middelbare school ziek was, maar dat zij na haar examen nog leerplichtig was en zich daarom heeft ingeschreven voor een mbo-opleiding. Haar moeder heeft voor haar de inschrijving op het mbo verzorgd en heeft voor haar studiefinanciering aangevraagd. Al snel na de start van de opleiding moest haar moeder eiseres naar school brengen, omdat zij vanwege haar medische situatie niet met het openbaar vervoer kon reizen. Haar moeder zat toen in een echtscheiding en had ook twee kinderen (waaronder eiseres) met elk hun eigen zorgen. Eiseres heeft vanwege haar ziekte haar opleiding uiteindelijk moeten stoppen. De moeder van eiseres heeft er toen niet aan gedacht de ov-kaart stop te zetten, totdat iemand tegen haar zei dat het laten doorlopen van de ov-kaart geld kost. Eiseres schat dat ze de ov-kaart ten hoogste tien keer heeft gebruikt. Eiseres wijst hiernaast op haar medische situatie. Ze weet dat die situatie niet voldoet aan het beleid van de minister om op medische gronden kwijtschelding te verlenen, maar ze vindt dat haar medische situatie in de totale beoordeling van haar beroep op de hardheidsclausule wel moet meetellen. Eiseres weet dat als ze binnen tien jaar alsnog een mbo-diploma haalt dat de lening kan worden omgezet in een gift. Vanwege haar medische situatie weet eiseres niet of dat haar lukt.
2.2.
De minister zegt dat de prestatiebeurs van eiseres niet is omgezet in een gift, omdat zij geen diploma heeft gehaald. Het gevolg daarvan is dat eiseres het bedrag aan studieschuld moet terugbetalen. De minister stelt dat hij hiermee de wettelijke regels volgt. Wat eiseres aanvoert is voor de minister onvoldoende om de hardheidsclausule toe te passen.
3. De rechtbank vindt dat de minister het beroep op de hardheidsclausule in redelijkheid kon afwijzen. Daarvoor heeft de rechtbank de volgende motivering.
3.1.
In artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) staat een zogenaamde hardheidsclausule. Die geeft de minister – kort gezegd – de bevoegdheid om van de Wsf 2000 af te wijken als sprake is van “een onbillijkheid van overwegende aard”. Er moet dan worden bekeken of in het concrete geval van eiseres sprake is van omstandigheden die zodanig bijzonder zijn dat van de wet moet worden afgeweken. Die (hoge) lat is op dit moment niet gehaald.
3.2.
Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om haar ov-kaart te beëindigen als ze daar geen gebruik meer van wenst te maken. De rechtbank begrijpt goed dat eiseres vanwege haar persoonlijke situatie niet als eerste heeft gedacht aan het stopzetten van haar ov-kaart. Maar met haar persoonlijke situatie is voldoende rekening gehouden. Daarvoor is het volgende van belang.
3.3.
Eiseres heeft nog iets minder dan zeven jaar (tot en met 31 juli 2030) de tijd om een mbo-opleiding op niveau 3 met een diploma af te ronden, zodat de studieschuld alsnog in een gift kan worden omgezet. Eiseres kan als zij een opleiding volgt via haar school ook nog om verlenging van die termijn vragen vanwege medische gronden. Mocht het UWV eiseres op enig moment in die periode volledig en duurzaam arbeidsongeschikt achten, dan kan op dat moment de lening worden omgezet in een gift. Verder moet eiseres per 1 januari 2024 gaan afbetalen, maar kan zij dat nog met maximaal vijf jaar (dus tot 1 januari 2029) uitstellen door een aflossingsvrije periode aan te vragen. En bij het afbetalen wordt rekening gehouden met het inkomen van eiseres. Gelet op deze mogelijkheden en de nog resterende duur van de diplomatermijn is toepassing van de hardheidsclausule nu niet geboden.
3.4.
Verder heeft eiseres nog gesteld dat ze ten hoogste tien keer van haar ov-kaart gebruik heeft gemaakt. Zowel eiseres als de minister hebben na de zitting nog geprobeerd gegevens boven water te halen waaruit blijkt hoe vaak van de ov-kaart gebruik is gemaakt. Voor zowel eiseres als de minister bleken die gegevens niet (meer) beschikbaar. Voor de rechtbank is dan ook niet vast te stellen hoe vaak en met name in welke periode eiseres van de ov-kaart gebruik heeft gemaakt. Er is daarom onvoldoende aanleiding om vanwege het door eiseres gestelde beperkte gebruik van de ov-kaart op grond van de hardheidsclausule tot (gedeeltelijke) kwijtschelding over te gaan.
3.5.
De rechtbank begrijpt goed dat als de studieschuld van eiseres nu (al) wordt kwijtgescholden dat dit haar rust geeft, onder andere omdat zij vanwege haar medische situatie eraan twijfelt of ze ooit wel weer een mbo-opleiding kan gaan volgen. Dat is heel invoelbaar, maar tegelijkertijd is die behoefte niet bijzonder. De behoefte aan deze rust geldt voor iedereen die vanwege een ronduit nare persoonlijke situatie met een opleiding heeft moeten stoppen en met een studieschuld wordt geconfronteerd.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van eventuele proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.C. Meulemans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.