ECLI:NL:RBOBR:2023:5459

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
01-268049-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag met bestelbus

Op 24 november 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 23 augustus 2022 te Schijndel. De verdachte, bestuurder van een bestelbus, heeft zich schuldig gemaakt aan aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid door niet uit te wijken voor een fietser, waardoor deze is overleden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en niet adequaat heeft gereageerd op de aanwezigheid van de fietser. De verdachte had een uitgebreid strafblad met eerdere veroordelingen voor verkeersdelicten en reed zonder geldig rijbewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, evenals een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 10 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer, die een immateriële schadevergoeding van € 17.500,00 en een materiële schadevergoeding van € 15,55 vorderden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht, maar ook onherstelbaar leed heeft veroorzaakt voor de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.268049.22
Parketnummers vorderingen: 96.287675.20 en 20.001277.20
Datum uitspraak: 24 november 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1994] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde (hierna: verdachte) naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 oktober 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 23 augustus 2022 te Schijndel, gemeente Meierijstad als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, Molendijk-Noord, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, dicht achter een voor hem, verdachte, rijdende personenauto te rijden en/of onvoldoende zijn aandacht te houden op het verkeer op die weg en/of niet uit te wijken voor een voor hem, verdachte, op die weg rijdende fietser en/of tegen die fietser te botsen, waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 augustus 2022 te Schijndel, gemeente Meierijstad alsbestuurder van een voertuig (bestelauto), daarmee rijdende op de weg,Molendijk-Noord, dicht achter een voor hem, verdachte, rijdende personenautoheeft gereden en/of onvoldoende zijn aandacht heeft gehouden op het verkeer opdie weg en/of niet heeft uitgeweken voor een voor hem, verdachte, op die wegrijdende fietser en/of tegen die fietser is gebotst, door welke gedraging(en) vanverdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt,en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
t.a.v. feit 2:
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Schijndel, gemeente Meierijstad op/aan Molendijk-Noord, op of omstreeks 23 augustus 2022 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander was gedood dan wel aan een ander (te weten [slachtoffer] )
letsel en/of schade was toegebracht;
t.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 23 augustus 2022 te Schijndel, gemeente Meierijstad terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Molendijk-Noord, als bestuurder een motorrijtuig, (bestelauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 96.287675.20 is aangebracht bij vordering van 25 september 2023. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter bij de rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch van 16 juni 2022.
De zaak met parketnummer 20.001277.20 is ook aangebracht bij vordering van 25 september 2023. Deze vordering heeft betrekking op het arrest van het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch van 3 augustus 2021.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.
Op 23 augustus 2022 omstreeks 13.50 uur heeft op de Molendijk-Noord te Schijndel een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij dit verkeersongeval was een grote bestelbus (type bakwagen) - waarvan verdachte de bestuurder was - en een fiets betrokken. De bestelbus kwam met de rechter voorzijde in botsing met de rechts van de bestelbus rijdende fietser.
De bestuurder van de fiets, de heer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) is als gevolg van de aanrijding overleden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van feit 1 primair (aanwezigheid van schuld aan het veroorzaken van een dodelijk ongeval, waarbij sprake was van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag van verdachte), van feit 2 en van feit 3.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit op gronden zoals opgenomen in de door de raadsman overgelegde pleitnota vrijspraak voor feit 1 primair. De verdediging stelt dat geen sprake is geweest van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Indien de rechtbank wel tot het oordeel komt dat sprake is van schuld aan het ongeval, bepleit de verdediging bewezenverklaring van schuld in de vorm van aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
Wat betreft bewezenverklaring van feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf op grond van artikel 6 van de WVW moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Voor deze ‘schuld’ is een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn.
Het gaat om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel of het rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist.
Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair.
Geen roekeloosheid of zeer onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag.
De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van verdachte niet kan worden aangemerkt als roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW. Ook volgt uit de bewijsmiddelen niet dat verdachte
zeeronvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden. Daarom zal verdachte van deze onderdelen partieel worden vrijgesproken.
Aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte
aanmerkelijkonvoorzichtig en onoplettend heeft gereden door onvoldoende zijn aandacht op de weg te houden en niet uit te wijken voor een fietser, waardoor hij tegen die fietser is gebotst.
De rechtbank baseert dat oordeel op het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte reed op een rechte en overzichtelijke weg met vrij zicht.
De rechtbank wijst op de foto 1 en foto 2 op pagina 18 respectievelijk pagina 19 van het dossier (proces-verbaal forensisch onderzoek verkeersdelict) waar de wegsituatie duidelijk in beeld is vanuit de richting waar verdachte vandaan kwam. Het was dag en er was sprake van droog weer. Er waren geen afwijkende maatregelen, geen omstandigheden met betrekking tot het onderhoud van de weg en geen tijdelijke omstandigheden die mogelijk een rol kunnen hebben gespeeld bij de oorzaak dan wel de toedracht van het ongeval.
Ook heeft verdachte zelf niets verklaard over belemmering van zijn zicht op de weg.
Uit de verklaringen van twee getuigen – de inzittenden van een auto die voor de door verdachte bestuurde bestelbus reed en die bij het naderen van de fietser ( [slachtoffer] ) zijn uitgeweken – blijkt dat zij de fietser wél hadden gezien en voor hem zijn uitgeweken. Daaruit volgt dat de verkeersdeelnemers in elkaars zichtlijn waren.
De fietser moet ook zichtbaar zijn geweest voor verdachte, die zich achter de auto van de getuigen bevond.
Dat verdachte de fietser niet heeft gezien moet dan ook aan aanmerkelijke onoplettendheid te wijten zijn.
Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat het op het moment van het ongeval “een chaos was in zijn hoofd” en dat hij erg bezig was met de afspraak die hij kort daarna had. Verdachte heeft niet geanticipeerd op fietsers die zich op de weg konden bevinden. Ondanks dat de auto, die voor verdachte reed, is uitgeweken voor een fietser is verdachte zonder uit te wijken doorgereden. Verdachte is tijdens die uitwijkmanoeuvre van zijn voorganger en ook daarna niet alert geweest en hij heeft zijn rijgedrag niet aangepast. Pas op het moment van de aanrijding, werd verdachte er zich bewust van dat hij iets geraakt had met de rechterzijde van de door hem bestuurde bestelbus. Dat getuigt van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag.
Aan verdachte is onder feit 1 primair ook tenlastegelegd dat hij dicht achter een voor hem rijdende personenauto heeft gereden. Weliswaar verklaren getuigen over een dergelijk rijgedrag van verdachte, maar de rechtbank kan niet vaststellen of deze gedraging van verdachte van invloed is geweest op het ontstaan van het ongeval. Dit onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank niet bewezen.
Conclusie.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door – in ieder geval enkele ogenblikken – onvoldoende oplettend te zijn geweest op het overige wegverkeer en door onvoorzichtigheid door niet uit te wijken voor de fietser op de weg voor hem, een ongeval heeft veroorzaakt ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Bewijsmiddelen.
De rechtbank is op grond van de inhoud van de volgende bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde en het onder de feiten 2 en 3 tenlastegelegde, voor zover hierna bewezen is verklaard, heeft begaan.
De bewijsmiddelen zijn telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder feit 2 en onder feit 3 bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering en dat door de verdediging geen vrijspraak is bepleit.
Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Feit 1 primair:
I. de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, voor zover inhoudende:
Op 23 augustus 2022 heb ik om ongeveer 14.00 uur als bestuurder van een bestelbus daarmee gereden over de Molendijk-Noord te Schijndel. Op enig moment hoorde ik een klap en zag ik dat de rechterbuitenspiegel van mijn bus was ingeklapt. Ik heb op dat moment geen fietser gezien. Ik heb later begrepen dat ik toen op die weg een fietser heb aangereden, die als gevolg van dat ongeval is overleden.
II. de inhoud van het dossier, voor zover inhoudende:
- het proces-verbaal aanrijding misdrijf, dossier p. 2, 4:
p. 2:
Op dinsdag 23 augustus 2022 te 13:53 uur, kreeg ik, verbalisant, kennis van een verkeersongeval. Locatie ongeval: Molendijk-Noord, Schijndel, gemeente Meierijstad.
p. 4:
Bij of kort na het ongeval is onderstaande persoon overleden:
[slachtoffer] geboren op [1937] .
- het proces-verbaal forensisch onderzoek verkeersdelict, p. 15 e.v.:
p. 17:
Het verkeersongeval betrof een aanrijding tussen een bedrijfsauto (bestelbus) en een fietser, waarbij de fietser van achter door de bestelbus aangereden werd.
p. 19:
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op weg Molendijk-Noord, te Schijndel in de gemeente Meierijstad.
p. 20:
Wij zagen geen afwijkende maatregelen, geen omstandigheden met betrekking tot het onderhoud van de weg en geen tijdelijke omstandigheden die mogelijk een rol kunnen hebben gespeeld bij de oorzaak dan wel de toedracht van het ongeval.
p. 22:
Nadat wij verbalisanten omstreeks 15.45 uur ter plaatsen kwamen, zagen wij dat er een fiets zoals beschreven aan de rechterzijde van de rijbaan in de berm lag.
p. 28:
Wij zagen aan de rechterzijde van de bestelbus de navolgende sporen welke wij konden herleiden naar de betrokkenheid van het vernoemde verkeersongeval:
zwarte streep op het rechter spatbord;
spiegelglas niet meer compleet aanwezig;
knipperlichtarmatuur niet meer aanwezig in de behuizing van de rechterspiegel.
p. 30:
Wij onderzochten de fiets op beschadigingen welke wij konden herleiden naar de zwarte streep op het spatbord. Wij zagen dat aan het linker handvat van de fiets, het rubber beschadigd was.
p. 32:
Wij brachten het handvat van de fiets en de zwarte streep op het spatbord bij elkaar, waarna wij zagen dat de hoogte met elkaar overeen kwamen.
p. 40:
Aan de hand van de op het plaats delict aangetroffen en in beslag genomen sporen en de aangetroffen en in beslag genomen bestelbus, konden wij deze herleiden naar de aanrijding tussen de fietser en de plaats alwaar het verkeersongeval plaatsvond.
Door ons werden geen technische oorzaken waargenomen aan één van de beide voertuigen welke van invloed kon(den) zijn geweest tot de oorzaak van het verkeersongeval.
p. 41:
Toedracht.
De bestuurder van de bestelbus kwam in botsing met een voor hem rijdende fietser. De bestuurder van de bestelbus kwam met de voorzijde rechts in botsing met het linker handvat van het stuur van de fietser. Hierop kwam de fietser ten val op het wegdek van de rijbaan.
- een schouwverslag d.d. 23 augustus 2022 opgemaakt/ondertekend door K.H. Gan,
forensisch arts:
Betreffende: [slachtoffer] , geboren op [1937] .
Overlijdensdatum 23-08-2022 15:10
Betrokkene werd comateus overgebracht naar het ziekenhuis in Tilburg. Daar werd geconstateerd dat er sprake was van ernstig hersenletsel. Betrokkene overleed dezelfde dag nog. Het betreft een niet natuurlijk overlijden ten gevolge van een verkeersongeval.
- het proces-verbaal verhoor [getuige 1] , p. 125, 126:
Op 23 augustus 2022 reden mijn vriendin, ons zoontje en ik in een personenauto over de Molendijk te Schijndel. Dit was even voor 14.00 uur. Ik zag dat er achter ons een bestelbus reed. Ik zag ruim van tevoren dat er voor ons een fietser aan de rechterzijde van de weg reed. Het betreft een rechte weg en ik had veel zicht. Ik haalde de fietser in en reed ruim om de fietser heen. Ik keek in de achteruitkijkspiegel en verwachtte dat de bus mee zou komen om ook de fietser in te halen. Dit gebeurde echter niet. Ik dacht dat ik een klap hoorde en ik zag de fietser omvallen.
- het proces-verbaal verhoor [getuige 2] , p. 127, 128:
Op 23 augustus 2022 omstreeks 13.45 uur reden mijn vriend, ons zoontje en ik over de Molendijk. Ik keek in de achteruitkijkspiegel. Ik zag dat er een bestelauto dicht op de achterzijde van onze auto reed en slingerende bewegingen maakte. Ik zag dat er voor ons een fietser reed en daarvoor reden nog twee fietsers. Ik zag dat mijn vriend de fietser inhaalde. Ik hoorde dat hij tegen mij zei: "Hij raakt hem gewoon, hij heeft hem aangereden". [getuige 1] bedoelde de bestelbus die achter ons reed.
We zagen dat de fietser stil bleef liggen. Ik ben vervolgens uitgestapt en ben naar het slachtoffer toegelopen. Ik zag dat het slachtoffer niet bij kennis was. De man was ernstig gewond en ik zag veel bloed.
Feit 2 en feit 3:
I. de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
II. de inhoud van het dossier, voor zover inhoudende:
- het proces-verbaal forensisch onderzoek verkeersdelict, p. 17, 41;
- het proces-verbaal verhoor [getuige 1] , p. 126;
- het proces-verbaal verhoor [getuige 2] , p. 128.
II. een schriftelijk bescheid, zijnde een uittreksel van de rijbewijsgegevens van 20 januari 2023 betreffende verdachte, p. 1, 3.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
t.a.v. feit 1 primair:
op 23 augustus 2022 te Schijndel, gemeente Meierijstad, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, Molendijk-Noord, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend onvoldoende zijn aandacht te houden op het verkeer op die weg en niet uit te wijken voor een voor hem, verdachte, op die weg rijdende fietser en tegen die fietser te botsen, waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
t.a.v. feit 2:
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Schijndel, gemeente Meierijstad, op de Molendijk-Noord, op 23 augustus 2022 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] )
letsel was toegebracht;
t.a.v. feit 3:
op 23 augustus 2022 te Schijndel, gemeente Meierijstad, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Molendijk-Noord, als bestuurder een motorrijtuig, (bestelauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf, bijkomende straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaren.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit de een strafoplegging overeenkomstig de toepasselijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting: in geval van ernstige schuld een gevangenisstraf van 6 maanden en een rijontzegging voor de duur van 2 jaar; in geval van aanmerkelijke schuld een taakstraf van 240 uur en een rijontzegging voor de duur van 1 jaar.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene overwegingen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een dodelijk ongeval waarbij een 85-jarige man is overleden. Aan het slachtoffer is het leven ontnomen en het ongeval heeft verstrekkende onherstelbare gevolgen voor zijn nabestaanden, hetgeen door het voorhouden van de slachtofferverklaringen tijdens de zitting goed invoelbaar is verwoord. Verdachte heeft na de aanrijding de plaats van het ongeval verlaten zonder zich te vergewissen wat er precies gebeurd was en of er schade of letsel door hem was toegebracht. Verdachte reed in een bestelbus terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Uit de stukken blijkt dat het rijbewijs van verdachte al in 2016 ongeldig was verklaard.
Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder ook het volgende in aanmerking.
Uit het opsporingsonderzoek is gebleken dat verdachte enige tijd heeft rondgereden in de omgeving van Schijndel voor het tijdstip van het ongeval.
Verdachte heeft bij de politie verklaard, nadat hem verklaringen van getuigen over zijn rijgedrag waren voorgehouden, dat hij denkt dat hij tijdens het rijden minder oplettend was en misschien wat “grover” reed omdat zijn hoofd zo vol zat. Het zou volgens verdachte kunnen kloppen dat hij erg dicht achter andere verkeersdeelnemers reed en al rijdend slingerende bewegingen maakte. Hij verklaart ook niet te weten hoe hard hij reed vlak voor het ongeval op de Molendijk.
Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij heeft bemerkt dat hij op de weg, de Molendijk-Noord te Schijndel, iets geraakt had met zijn bestelbus. Hij hoorde een klap en zag dat zijn spiegel was ingeklapt. Hij is zonder te stoppen doorgereden, naar zijn zeggen omdat hij dacht een verkeersbord of paaltje te hebben geraakt en in paniek raakte omdat hij zonder geldig rijbewijs een bestelbus bestuurde.
Na de aanrijding is verdachte naar zijn moeder gegaan, heeft daarna de spiegel van zijn bus (provisorisch) gerepareerd en is vervolgens naar huis gegaan. Verdachte heeft zich pas een week na het ongeval gemeld bij de politie, terwijl hij wist dat de politie twee dagen na het ongeval de bestelbus in beslag had genomen voor onderzoek, hij inmiddels ook wist dat er bij de aanrijding een dodelijk slachtoffer was te betreuren en hij wist dat zijn moeder bij de politie melding had gemaakt van zijn mogelijke betrokkenheid bij het ongeval.
Een dergelijke handelwijze moet voor de nabestaanden van de heer [slachtoffer] , in het besef dat hun vader na te zijn aangereden door verdachte, door hem dodelijk gewond en hulpeloos is achtergelaten, onverteerbaar zijn. Deze handelwijze is, los daarvan, ook in algemene zin verwerpelijk.
Daarnaast heeft verdachte een dilemma veroorzaakt voor zijn moeder, aan wie hij toen hij bij haar aankwam, had verteld dat hij kort voor zijn aankomst iets had aangereden. De moeder heeft uiteindelijk de politie ingelicht. Pas daarna heeft verdachte zich gemeld bij de politie.
Met zijn handelen heeft verdachte niet enkel de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht, maar ook de heer [slachtoffer] het leven ontnomen en de nabestaanden van de heer [slachtoffer] onherstelbaar leed berokkend. Dat verdachte is gaan rijden ondanks de wetenschap dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en recentelijk was veroordeeld voor verkeersdelicten, terwijl hij in de proeftijd liep van twee eerdere veroordelingen, baart de rechtbank ernstig zorgen. Ook de lichtzinnigheid waarmee verdachte dan besluit toch te gaan rijden terwijl hij weet dat dat niet mag, namelijk om rondjes gaan rijden om de tijd door te komen, vindt de rechtbank stuitend.
De persoon van verdachte.
Verdachte heeft een uitgebreid strafblad, met name op het gebied van verkeersdelicten, waarvoor hij is veroordeeld tot meerdere (voorwaardelijke) gevangenisstraffen, een taakstraf en meerdere (al dan niet deels voorwaardelijke) rijontzeggingen. Het strafblad vermeldt acht (8) veroordelingen wegens verkeersdelicten in de periode van 2018 tot en met 2023.
Ook na het bewezenverklaarde feit is verdachte in 2023 nog tweemaal onherroepelijk veroordeeld, te weten voor rijden onder invloed en rijden zonder geldig rijbewijs, tot een gevangenisstraf van drie weken en 9 maanden voorwaardelijke rijontzegging en een gevangenisstraf van 6 weken waarvan 3 weken voorwaardelijk.
Verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten begaan tijdens de proeftijd van twee eerdere veroordelingen.
Verdachte heeft zich volstrekt onverantwoordelijk gedragen in het verkeer en lijkt zich van de gevolgen niets aan te trekken. Verdachte heeft zich ook niets aangetrokken van eerdere veroordelingen en van het feit dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Eerdere aan verdachte opgelegde straffen hebben kennelijk geen enkele indruk op verdachte gemaakt en hebben niet kunnen leiden tot het inzicht bij verdachte dat zijn strafbare gedragingen tot ernstige gevolgen kunnen leiden en dat hij zijn gedrag moet aanpassen.
De op te leggen straf en bijkomende straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten.
De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
Bij veroordeling van de bestuurder van een motorrijtuig wegens overtreding van (onder meer) de artikelen 6, 7, eerste lid, of 9 van de Wegenverkeerswet 1994 kan hem (gelet op artikel 179, vierde lid van die wet) de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste tien jaren worden ontzegd indien tijdens het plegen van een van die strafbare feiten nog geen vijf jaren zijn verlopen na het einde van de tijdsduur waarvoor bij een vroegere onherroepelijke veroordeling wegens een van die strafbare feiten de betrokkene de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd.
Daarvan is hier sprake.
De rechtbank legt de verdachte de maximale ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op, namelijk voor de duur van 10 jaren. De rechtbank acht dit noodzakelijk en gerechtvaardigd en ziet geen andere mogelijkheid dan het opleggen van rijontzegging van die duur om verdachte de strafbaarheid en verwijtbaarheid van zijn gedragingen te doen inzien, voor de verkeersveiligheid en om de maatschappij te beveiligen tegen het gedrag van verdachte.
De rechtbank zal een zwaardere straf en bijkomende straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf en bijkomende straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straffen de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengen.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert gehele toewijzing van de vordering, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de maatreel tot schadevergoeding.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
Beoordeling.
De benadeelde partij vordert een materiële schadevergoeding van € 15,55 (betreffende reiskosten) en een immateriële schadevergoeding van € 17.500,00 (betreffende affectieschade).
Voor wat betreft de gevorderde affectieschade overweegt de rechtbank als volgt. Affectieschade betreft immateriële schade die een naaste of nabestaande lijdt als gevolg van het door een onrechtmatige daad (waaronder een strafbaar feit) veroorzaakte ernstig en blijvend letsel bij of overlijden van het slachtoffer.
Aan de vereisten voor toekenning van een vergoeding voor affectieschade is gelet op artikel 6:108, lid 4, van het Burgerlijk Wetboek voldaan. De benadeelde partij is de dochter van de overledene en is gerechtigd tot het vorderen van een vergoeding voor affectieschade.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2022 (de datum van het delict).
De rechtbank acht ook toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een materiële schadevergoeding van € 15,55 (reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023 (de datum van ontvangst van de vordering) tot aan de dag dat het gehele bedrag is voldaan.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2022
respectievelijk 25 oktober 2023.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordelingen (96.287675.20 en
20.001277.20).
De vorderingen voldoen aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vorderingen. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, terwijl hij in de proeftijd zat van twee eerdere veroordelingen.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerleggingen gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
57, 36f Wetboek van Strafrecht
6, 7, 9, 176, 179 Wegenverkeerswet 1994.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
t.a.v. feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onder a van de Wegenverkeerswet 1994;
t.a.v. feit 3:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf, bijkomende straf en maatregel:
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
t.a.v. feit 1 primair:
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 jaren.
t.a.v. feit 1 primair:
de maatregel tot schadevergoeding ten bedrage van € 17.515,55.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [nabestaande] , van een bedrag van € 17.515,55.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag betreft een vergoeding van € 15,55 voor materiële schade en een vergoeding van € 17.500,00 voor immateriële schade (affectieschade).
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [nabestaande] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [nabestaande] , van een bedrag van
€ 17.515,55. Dit betreft een vergoeding van € 15,55 voor materiële schade en een vergoeding van € 17.500,00 voor immateriële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling (20.001277.20):
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 augustus 2021, gewezen onder parketnummer 20.001277.20, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling (96.287675.20):
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf en bijkomende straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter bij de rechtbank Oost-Brabant van 16 juni 2022, gewezen onder parketnummer 96.287675.20, te weten:
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2
maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.R.H. Koekoek, voorzitter,
mr. S.A.E.M. Rampaart en S.A.A.P. van Hees, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 24 november 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossier, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, Opsporing Team Verkeer, BVH-nummer PL2100-2022185751, afgesloten 4 oktober 2022, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.