ECLI:NL:RBOBR:2023:5458

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
01-317001-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid door een masseur in een afhankelijkheidsrelatie met het slachtoffer

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 24 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte, werkzaam als masseur, heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer, dat zich in een afhankelijkheidsrelatie tot hem bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster voldoende kwalitatief ondersteund worden door andere bewijsmiddelen, waaronder berichtenverkeer tussen de verdachte en de aangeefster. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en dat deze voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 60 uren, met inachtneming van het taakstrafverbod. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 935,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat de benadeelde partij deze onderdelen bij de civiele rechter kan aanbrengen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.317001.21
Datum uitspraak: 24 november 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1962] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 oktober 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 augustus 2018 te Geldrop, in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid
[slachtoffer]
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het betasten en/of aanraken van de borst(en) van die [slachtoffer] en/of het maken van wrijvende bewegingen over de borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- het kussen van die [slachtoffer] en/of
- het omhelzen van die [slachtoffer]

en bestaande dat geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat hij, verdachte,

- als (sport- en/of ontspannings)masseur, in het kader van een behandeling/massage die [slachtoffer] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, heeft gebracht en/of
- die [slachtoffer] op een behandeltafel/massagetafel plaats heeft laten nemen en/of
- de borst(en) van die [slachtoffer] plotseling en/of onverhoeds en/of tegen de wil van die [slachtoffer] heeft betast en/of aangeraakt en/of wrijvende bewegingen over de borst(en) van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of
- die [slachtoffer] plotseling en/of onverhoeds en/of tegen de wil heeft gekust en/of
- die [slachtoffer] plotseling en/of onverhoeds en/of tegen de wil heeft omhelsd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 augustus 2018 te Geldrop, in elk geval in Nederland,terwijl hij werkzaam was als (sport- en/of ontspannings)masseur in degezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer],die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd,immers heeft hij, verdachte,- als (sport- en/of ontspannings)masseur, in het kader van eenbehandeling/massage die [slachtoffer] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte,gebracht en/of- die [slachtoffer] op een behandeltafel/massagetafel plaats laten nemen en/of- de borst(en) van die [slachtoffer] plotseling en/of onverhoeds en/of tegen de wil van die[slachtoffer] betast en/of aangeraakt en/of wrijvende bewegingen over de borst(en) vandie [slachtoffer] gemaakt en/of- die [slachtoffer] plotseling en/of onverhoeds en/of tegen de wil gekust en/of- die [slachtoffer] plotseling en/of onverhoeds en/of tegen de wil omhelsd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het primair aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde op grond van het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer] onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend.
Het oordeel van de rechtbank.
Beoordelingskader
De onderhavige zaak betreft de verdenking van een zedendelict. Het gaat in dergelijke zaken vaak om feiten die zich in het verborgene afspelen en waarbij het uiteindelijk in de kern niet zelden gaat om het woord van de aangeefster tegen dat van de verdachte. In dit soort zaken gaat het dan ook regelmatig om de vraag of is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Volgens artikel 342, tweede lid, Sv mag het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit bewijsminimumvoorschrift strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het gaat dan niet enkel om kwantitatief ondersteunend bewijsmateriaal, maar ook om kwalitatief ondersteunend bewijsmateriaal. Dit laatste wil zeggen dat er ondersteunend bewijs moet zijn uit een van die getuige onafhankelijke bron. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel. Niet is vereist dat ieder onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden.
Het bewijsminimumvoorschrift betekent dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds het oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en anderzijds het oordeel dat die verklaringen in ander bewijsmateriaal voldoende steun vinden. Het steunbewijs zal verder moeten zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan verdachte verweten gedragingen. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Beoordeling
De rechtbank dient te beoordelen of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn. De rechtbank stelt vast dat aangeefster op verschillende data en bij verschillende gelegenheden uitgebreide en gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd over het ten laste gelegde. Zij is op wezenlijke onderdelen consistent gebleven wanneer haar aangifte en haar verklaring bij de rechter-commissaris worden vergeleken. Voor zover er sprake is van tegenstrijdigheden of inconsistenties in de verklaringen, bijvoorbeeld ten aanzien van het kussen op de mond of op de wang zoals door de raadsman is aangevoerd, zijn die naar het oordeel van de rechtbank van ondergeschikte aard en begrijpelijk, gelet op de werking van het menselijk geheugen en het tijdsverloop. De verklaringen van aangeefster zijn bovendien volkomen logisch, bijvoorbeeld ten aanzien van haar gedachtegangen, het vertellen aan anderen en het later doen van aangifte.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van aangeefster en acht deze dan ook betrouwbaar.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de – hiervoor als betrouwbaar beoordeelde – verklaringen van aangeefster voldoende kwalitatief worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat, op de dag nadat het ten laste gelegde zou hebben plaatsgehad, berichtenverkeer heeft plaatsgevonden tussen aangeefster en verdachte via Whatsapp. Verdachte heeft verklaard dat hij niet meer weet wat de inhoud van de berichten was, maar hij heeft niet ontkend dat dit berichtenverkeer heeft plaatsgevonden. Hij heeft bovendien verklaard dat hij de volgende dag contact met aangeefster heeft gehad.
Dit berichtenverkeer houdt onder meer in, als reactie van verdachte op het bericht van aangeefster waarin zij aangeeft dat de dag ervoor de grens van vriendschappelijkheid en professionaliteit is overschreden:
“ (..) ik kan me helemaal vinden in je appje.heb er ook over nagedacht. Snap zelf ook niet hoe ik het zover heb laten komen. Is mij nog nooit gebeurt... gaat ook nooit nooit meer gebeuren. Ik wil bij deze ook mijn excuses aanbieden. (..) Nogmaals sorry en ik hoop dat t onder ons blijft.
(..) Snap nu nog steeds niet hoe het kon gebeuren nog nooit overkomen laat staan er uberhaubt maar aan gedacht heb.... hoop echt dat t onder ons blijft (..) Nogmaals mijn exusus hiervoor en gaat mij noooit meer gebeuren. (..)
Hoewel in het berichtenverkeer geen concrete ontuchtige handelingen worden benoemd, is de reactie van verdachte op het door aangeefster aangeven van het overschrijden van de grens – het niet snappen dat hij het zover heeft laten komen, het meerdere malen excuses aanbieden en het tot twee keer toe aangeven dat hij hoopt dat het onder hen blijft – wel van zodanige aard dat dit ondersteunend is voor de verklaring van aangeefster. Verdachte heeft bovendien geen verklaring voor zijn reacties gegeven. Hij heeft enkel verklaard dat hij excuses heeft aangeboden voor de schrikreactie die aangeefster zou hebben gehad toen hij haar van de massagetafel af wilde helpen. De rechtbank ziet in genoemd berichtenverkeer geen enkele ondersteuning voor die verklaring van verdachte. Integendeel, gelet op de inhoud van de berichten acht de rechtbank het volstrekt aannemelijk dat verdachte daadwerkelijk een grens heeft overschreden op de wijze zoals door de aangeefster is verklaard.
De verklaring van aangeefster wordt naar het oordeel van de rechtbank ook ondersteund door de verklaring van de echtgenoot van aangeefster over zijn waarneming van de gemoedstoestand van aangeefster direct nadat zij thuis kwam van de massage. De echtgenoot heeft verklaard dat aangeefster toen een beetje een down/afwezig gevoel had.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank worden de verklaringen van aangeefster voldoende kwalitatief ondersteund door het berichtenverkeer dat tussen aangeefster en verdachte heeft plaatsgevonden en door de verklaring van de echtgenoot van aangeefster over de gemoedstoestand van aangeefster. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank acht gelet op de uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, en gelet op hetgeen door de rechtbank is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder primair heeft begaan zoals hierna bewezen is verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(primair)
op 29 augustus 2018 te Geldrop door een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten
- het betasten en/of aanraken van de borsten van die [slachtoffer] en
- het kussen van die [slachtoffer] en
- het omhelzen van die [slachtoffer]

en bestaande die andere feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte,

- als (sport- en/of ontspannings)masseur, in het kader van een behandeling/massage, die [slachtoffer] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, heeft gebracht en
- die [slachtoffer] op een behandeltafel/massagetafel plaats heeft laten nemen en
- de borsten van die [slachtoffer] plotseling en onverhoeds en tegen de wil van die [slachtoffer] heeft betast en/of aangeraakt en
- die [slachtoffer] plotseling en onverhoeds en tegen de wil heeft gekust en
- die [slachtoffer] plotseling en onverhoeds en tegen de wil heeft omhelsd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden op te leggen waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met de omstandigheid dat aanrandingen vervelende feiten zijn die een grote impact kunnen hebben op de slachtoffers. Slachtoffers worden onverhoeds geconfronteerd met hun eigen kwetsbaarheid op het moment dat iemand zijn seksuele driften op hen af wil reageren.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis in strafverzwarende zin rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte een goede bekende was van aangeefster en dat hij in zijn rol als masseur onmiskenbaar misbruik heeft gemaakt van haar vertrouwen. Dit heeft een grote impact gehad gelet op de toelichting op de vordering benadeelde partij. De officier van justitie heeft ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op geen enkele wijze inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen laat zien.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het vorderen van een werkstraf niet volstaat en dat het tijdsverloop dit niet anders maakt.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft (subsidiair) geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de strafoplegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Verdachte heeft in zijn rol als masseur plotseling, onverhoeds en tegen de wil van het slachtoffer de borsten van het slachtoffer betast en/of aangeraakt en het slachtoffer gekust en omhelsd. Verdachte heeft daarmee de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. Slachtoffers van dit soort feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en uit de slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Het slachtoffer heeft de slachtofferverklaring ter terechtzitting voorgelezen. Zij heeft de impact die het misbruik op haar heeft gehad invoelend verwoord.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, in zijn rol als masseur en als goede bekende van het slachtoffer, misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem stelde en met de grote impact die het misbruik heeft gehad en nog heeft op het slachtoffer.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheid dat geen sprake is van vergaande ontuchtige handelingen, zonder het misbruik te bagatelliseren.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft inmiddels ruim vijf jaar geleden plaatsgevonden.
Alles overwegende zal de rechtbank een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank acht het opleggen van een taakstraf een passende straf.
Het taakstrafverbod ex artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing, omdat sprake is van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 6 jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Het taakstrafverbod houdt in dat de rechtbank in dat geval geen taakstraf op kan leggen, tenzij de taakstraf gepaard gaat met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.
Gelet op vorenstaande zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 dag opleggen.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, indien verdachte deze taakstraf niet (naar behoren) verricht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Door de benadeelde partij is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 2.197,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat uit materiële schade (€ 1.197,00) en immateriële schade (€ 1.000,00). De materiële schade betreft de posten ‘haptotherapeut’ (€ 435,00) en ‘behandelingen Body Stress Release’ (€ 762,00). De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen. De raadsman heeft ten aanzien van de verzochte vergoeding voor ‘haptotherapeut’ aangevoerd dat het onduidelijk is of deze kosten door de ziektekostenverzekering zijn vergoed en verder dat er geen enkel causaal verband bestaat tussen deze kosten en hetgeen verdachte wordt verweten. Ten aanzien van de verzochte vergoeding voor ‘behandelingen Body Stress Release’ heeft de raadsman ook aangevoerd dat het causaal verband ontbreekt. De raadsman heeft ten aanzien van de verzochte vergoeding voor immateriële schade aangevoerd dat de door de benadeelde partij aangehaalde uitspraak niet vergelijkbaar is met de zaak tegen verdachte.
Het standpunt van de rechtbank.
De rechtbank acht een deel van de verzochte vergoeding voor materiële schade, te weten de post ‘haptotherapeut’ (€ 435,00), toewijsbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van deze post voldoende onderbouwd en is een rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit voldoende gesteld. De post is toegelicht en in de bijlagen bij de vordering is een schrijven opgenomen van [Haptotherapeut] , alsmede afschrijvingsbewijzen van betalingen aan genoemde [Haptotherapeut] . In de toelichting op de vordering is vermeld dat deze kosten niet door de ziektekostenverzekering zijn vergoed. Gelet op de afschrijvingsbewijzen en het feit dat dergelijke zorg buiten de basiszorgverzekering valt, acht de rechtbank dit voldoende komen vast te staan.
De rechtbank acht ook toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, een deel van de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding. Bij de beoordeling van de hoogte van de toe te kennen immateriële schadevergoeding heeft de rechtbank gelet op uitspraken in andere zaken en de rechtbank acht alles overziend een bedrag van € 500,00 passend. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de meer gevorderde vergoeding voor immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank verwerpt in zoverre de verweren van de raadsman.
De rechtbank acht niet toewijsbaar de verzochte vergoeding voor ‘behandelingen Body Stress Release’. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van deze post onvoldoende onderbouwd. Er is onvoldoende komen vast te staan dat sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij de onderdelen van de vordering die niet-ontvankelijk worden verklaard slechts bij de civiele rechter kan aanbrengen.
Wettelijke rente.
De rechtbank zal de toegewezen materiële schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de laatste behandeling haptotherapie (12 oktober 2021) en de toegewezen immateriële schadevergoeding vanaf de datum van het bewezen verklaarde (29 augustus 2018), beiden tot de dag der algehele voldoening.
Kosten.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is weergegeven.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 36f, 246 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde onder primair bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. primair:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. primair:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 dag.

Een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.

Schadevergoedingsmaatregel:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van
[slachtoffer], van een bedrag van
€ 935,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 18 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit vergoeding van € 435,00 voor materiële schade en vergoeding van € 500,00 voor immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 935,00 bestaande uit € 435,00 vergoeding van materiële schade en € 500,00 vergoeding van immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de civiele rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.W.H. Houg, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en S.A.J. Louwers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 24 november 2023.