ECLI:NL:RBOBR:2023:5445

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
01-096057-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens ontbreken materiële wederrechtelijkheid in witwaszaak

Op 21 november 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van valsheid in geschrifte en oplichting rondom de onderneming van een medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geld had voorhanden dat afkomstig was uit een misdrijf, maar dat hij dit geld had ontvangen in het kader van een ontnemingsmaatregel. Hierdoor ontbrak de materiële wederrechtelijkheid van zijn handelen, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging voor de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten 1 en 3, maar verklaarde feit 2 bewezen, waarbij de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van geld dat uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat zijn handelen onlosmakelijk verbonden was met de uitvoering van een rechterlijke uitspraak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.096057.21
Datum uitspraak: 21 november 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren [geboortejaar] 1944,
wonende te [woonadres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2, 3, 10 en 12 oktober 2023 en 9 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

1.De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 september 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 19 mei 2020, te Oss, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) van (een) voorwerp(en), te weten (een) woning(en) en/of (een) pand(en) en/of (een) perce(e)l(en) gelegen aan:
-[adres] te Oss
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie
de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren en/of voormeld(e)
voorwerp(en) voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voormeld(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf en/of (een) voorwerp(en), te weten (een) woning(en)
en/of
(een) pand(en) en/of (een)perce(e)l(en) gelegen aan:
-[adres] t e Oss
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van
voormeld(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn
mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voormeld(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2016 tot en met 29 november 2017 te Oss,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (tot een (totaal)bedrag van 105.086,45 euro), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat voorwerp was/waren
en/of voormeld voorwerp voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn
mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voormeld
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en/of
een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (tot een (totaal)bedrag van 105.086,45 euro), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, althans van voormeld voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 19 mei 2020 te Oss en/of
Berghem, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en/of rechtspersonen, te weten (onder andere):
verdachte en/of
[medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het witwassen van geld en/of goederen en/of valsheid in geschrifte;

2.Inleiding.

In het strafrechtelijk onderzoek Lindau kwamen aanwijzingen naar voren dat [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) zich schuldig zouden maken en hebben gemaakt aan diverse strafbare feiten, waaronder witwassen. Ook werd vermoed dat de onderneming [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]) een voorname rol speelde bij het faciliteren van het witwassen. Op 21 juni 2019 is op basis van deze aanwijzingen het onderzoek Knipmes opgestart.
In het onderzoek Knipmes zijn naast verdachte onder andere de volgende (rechts)personen als verdachten aangemerkt:
  • [medeverdachte 1];
  • [medeverdachte 2];
  • [medeverdachte 3] (hierna [medeverdachte 3]);
  • [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]);
  • [medeverdachte 5].
Verdachte wordt naar aanleiding van het onderzoek Knipmes – kort gezegd – beschuldigd van:
  • het medeplegen van gewoontewitwassen (feit 1);
  • het medeplegen van witwassen (feit 2);
  • deelname aan een criminele organisatie (feit 3).

3.De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en het Openbaar Ministerie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

4.1.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank baseert haar oordeel op de in deze bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen. Vanwege de leesbaarheid en controleerbaarheid, heeft de rechtbank ook voetnoten opgenomen in haar overwegingen.
Feit 1
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie en de verdediging zijn van oordeel dat uit het dossier is gebleken dat met de aankoop en de financiering van het pand aan de [adres] te Oss geen strafbare feiten zijn gepleegd. Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden van witwassen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank.
Uit de gegevens van het kadaster blijkt dat verdachte op 23 december 2016 eigenaar is geworden van het pand aan de [adres] in Oss. De koopsom bedroeg € 290.000,- en is door verdachte voldaan door storting op de daartoe bestemde rekening van de notaris. Op het pand is geen hypotheekrecht gevestigd.
De rechtbank stelt – met de officieren van justitie en de verdediging – vast dat met betrekking tot aankoop en de financiering van dit pand geen strafbare feiten zijn gepleegd. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Feit 2
4.4
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van € 43.507,07 heeft witgewassen. Het Openbaar Ministerie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bedragen van € 26.461,69 en € 35.117,69 heeft witgewassen, zodat verdachte daarvan partieel dient te worden vrijgesproken.
4.5
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de bedragen € 26.461,69 en € 35.117,69 en heeft daartoe aangevoerd dat het dossier ten aanzien van die bedragen geen wettig en overtuigend bewijs bevat.
Met betrekking tot het bedrag van € 43.507,07 heeft de verdediging zich gerefereerd aan een bewezenverklaring.
4.6
Het oordeel van de rechtbank.
Partiele vrijspraak.
Verdachte heeft door middel van drie afzonderlijke overboekingen in totaal € 105.086,45 aan het CJIB betaald. [1] Deze overboekingen dienden ter voldoening van drie ontnemingsmaatregelen die de rechtbank Oost-Brabant in 2014 heeft opgelegd aan [persoon 1] (€ 26.461,69), [persoon 2] (€ 35.117,69) en [persoon 3] (€ 43.507,07). [2] Verdachte heeft de overboekingen gedaan vanaf zijn eigen bankrekening.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte (ter compensatie) geld met een criminele herkomst heeft ontvangen, voor- of nadat hij ten behoeve van [persoon 1] en [persoon 2] betalingen deed aan het CJIB. Gelet hierop stelt de rechtbank met het Openbaar Ministerie en de verdediging vast dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat voor het witwassen van de bedragen € 26.461,69 en € 35.117,69, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging.
Voor de betaling van € 43.507,07 ten behoeve van [persoon 3] ligt dat anders. Verdachte heeft verklaard dat [persoon 3] het namens hem aan het CJIB over te maken bedrag in twee delen contant aan hem heeft gegeven, de helft vóór het overboeken en de helft erna. [3] [persoon 3] had – zo begreep verdachte – zelf niet (meer) de beschikking over een bankrekening waarmee hij kon bankieren. [4]
Uit het dossier blijkt dat [persoon 3] en diens partner niet in staat waren om op legale wijze over genoemd contant geldbedrag te beschikken en dat de opgelegde ontnemingsmaatregel er juist voor bedoeld was crimineel vermogen van [persoon 3] te ontnemen. Het geld dat [persoon 3] aan verdachte gaf, belichaamde dan ook geld dat uit misdrijf afkomstig was.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij [persoon 3] niet kende, dat hij niet gevraagd heeft waar het geld vandaan kwam en dat het geldbedrag in contanten aan hem is gegeven, met onder andere biljetten van € 500,-. Bovendien wist verdachte dat hij dit aanzienlijke bedrag moest overmaken aan het CJIB, de incassodienst van onder meer justitie.
Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat het geld dat verdachte ten behoeve van de overboeking aan het CJIB voorhanden had, van misdrijf afkomstig was en dat het niet anders kan dan dat verdachte dit wist. Dit betekent dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 43.507,07.
Feit 3
4.7
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat in de periode van januari 2000 tot en met 19 mei 2020 sprake is geweest van een criminele organisatie bestaande uit [medeverdachte 5], verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Het oogmerk van de criminele organisatie zou hebben bestaan uit het plegen van witwasfeiten en valsheid in geschrifte.
In de ogen van het Openbaar Ministerie dankte [medeverdachte 5], een bedrijf dat speelautomaten exploiteerde, haar bestaan aan een valse voorstelling van zaken bij haar oprichting. In strijd met de waarheid zou [medeverdachte 2] zich hebben gepresenteerd als directeur van [medeverdachte 5], zodat een exploitatievergunning en een bankrekening konden worden verkregen voor het bedrijf. In werkelijkheid trok [medeverdachte 1] aan de touwtjes, maar hij kwam vanwege zijn criminele antecedenten niet in aanmerking voor een exploitatievergunning. De exploitatie van [medeverdachte 5] stond dus onlosmakelijk in verband met valsheid in geschrifte en oplichting. Panden of percelen die zijn aangekocht op basis van de financiële cijfers van [medeverdachte 5] of het inkomen van [medeverdachte 2], ziet het Openbaar Ministerie daarom ook als voorwerpen van witwassen. Die panden en percelen zijn volgens het Openbaar Ministerie bovendien allemaal van [medeverdachte 1], zelfs als die op naam van een ander staan. [medeverdachte 1] zou tot slot geld dat uit misdrijf afkomstig is – al dan niet uit zijn eigen verleden – hebben geïnvesteerd in [medeverdachte 5] en in zijn eigen vastgoedportefeuille.
Verdachte is volgens het Openbaar Ministerie vanaf het begin als financieel adviseur en boekhouder betrokken geweest bij [medeverdachte 5]. Het kan daarom volgens het Openbaar Ministerie niet anders dan dat hij al die tijd heeft geweten van de schijnconstructie rondom [medeverdachte 5]. Ook is verdachte als financieel adviseur en boekhouder opgetreden aangaande het vastgoed van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Ook hier kan het niet anders dan dat hij heeft geweten dat het vastgoed op naam van [medeverdachte 2] feitelijk niet aan haar toebehoorde. Verder heeft verdachte zaken gedaan met [medeverdachte 1], waarmee hij een bijdrage heeft geleverd aan de groei van de vastgoedportefeuille van [medeverdachte 1].
4.8
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte – in zijn algemeenheid – wist dat de criminele organisatie, indien bewezen, het oogmerk had op het plegen van misdrijven. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte een aandeel heeft gehad, dan wel ondersteunende handelingen heeft verricht die waren gericht op de verwezenlijking van het oogmerk van de criminele organisatie.
4.9
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk, dan wel deze ondersteunt.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat bij de oprichting en exploitatie van [medeverdachte 5] een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven. Hiermee komt het fundament onder het betoog van het Openbaar Ministerie te ontvallen. In het verlengde daarvan zijn de op dat fundament gebaseerde beschuldigingen van witwassen en valsheid in geschrifte naar het oordeel van de rechtbank ook grotendeels inhoudsloos geworden.
De rechtbank concludeert gezien op het voorgaande, dat er geen sprake was van een op het plegen van witwassen en valsheid in geschrifte gericht samenwerkingsverband. Dat betekent dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

5.De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
in de periode van 14 juni 2016 tot en met 29 november 2017 te Oss een hoeveelheid geld voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte.

Feit 2
6.1
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat met betrekking tot het witwassen van het bedrag van € 43.505,07 de materiële wederrechtelijkheid ontbreekt. Verdachte heeft enkel medewerking verleend aan de uitvoering van een rechtelijke vonnis ten aanzien van [persoon 3], inhoudende een verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel. Hij heeft daarbij transparant en controleerbaar gehandeld. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald omtrent de strafbaarheid van het feit.
6.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Gelet op de feiten en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, is volgens het Openbaar Ministerie van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid of van verontschuldigbare dwaling geen sprake.
6.3
Het oordeel van de rechtbank.
[persoon 3] is op 7 oktober 2014 veroordeeld tot het betalen van € 85.084,24 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze betalingsverplichting is op 18 september 2017 gematigd tot € 43.507,07. Op 15 november 2017 heeft verdachte ten behoeve van [persoon 3] via zijn bankrekening € 43.507,07 aan het CJIB overgemaakt. Het equivalent van dit geldbedrag heeft verdachte in contanten ontvangen van [persoon 3].
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de geschetste gang van zaken. Dat doet het Openbaar Ministerie overigens ook niet. De ontvangst van een grote som contant geld van [persoon 3] was onlosmakelijk verbonden met het voldoen van een ontnemingsmaatregel en een dergelijke maatregel veronderstelt dat afgerekend wordt met geld dat van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de materiele wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte ontbreekt en dat er aldus sprake is van een strafuitsluitingsgrond. Dat betekent dat de gedraging van verdachte niet kan worden gekwalificeerd als het strafbare feit witwassen, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen wat verdachte onder 1 en 3 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart het ten laste gelegde onder 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart het bewezenverklaarde onder 2 niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Slaar, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. G.M. Blanken, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 21 november 2023.
.

Voetnoten

1.PV-relaas, pag. 297
2.DOC-1005, DOC-1006 en PV-relaas, pag. 299
3.VDE-023
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 2 oktober 2023