3.2.De constateert dat uit eisers uitgebreide schriftelijke reactie van 9 oktober 2023 blijkt dat eiser in staat is geweest om van het nadere stuk kennis te nemen en erop te reageren. Zij betrekt daarom het nadere stuk – en eisers reactie van 9 oktober 2023 – bij de beoordeling.
De WOZ-waarde van de woning
4. Het beroep van eiser is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser bepleit in zijn reactie van 9 oktober 2023 een waarde van € 645.000. De heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde (€ 733.000) naar de op hetzelfde bedrag getaxeerde waarde (€ 733.000), zoals is opgenomen in de taxatiematrix opgesteld op 15 september 2023 door taxateur [naam] .
6. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld (bewijslast). Bij de beoordeling of de heffingsambtenaar in die bewijslast is geslaagd, betrekt de rechtbank ook wat eiser hierover heeft aangevoerd.
7. Met het nadere stuk en de bijbehorende beroepenmatrix heeft de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht geboden in de waarde-opbouw van de woning in relatie tot de verkoopprijzen van de drie gebruikte vergelijkingsobjecten. De rechtbank kan weliswaar uit de beroepenmatrix herleiden wat van de woning en de vergelijkingsobjecten de prijs per vierkante meter van de woning en de bijgebouwen is, en op die wijze berekenen welke totaalwaarde de woning en de vergelijkingsobjecten hebben. Maar de rechtbank kan niet volgen hoe die totaalwaarde van de vergelijkingsobjecten is afgeleid van de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. De rechtbank begrijpt niet hoe de heffingsambtenaar de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten heeft gecorrigeerd. Zo heeft de heffingsambtenaar een indexeringstabel overgelegd van een gemiddelde prijsontwikkeling van vrijstaande woningen in de gemeente Cranendonck. Die tabel reikt echter niet tot het kwartaal waarin het vergelijkingsobject [adres] in [woonplaats] is verkocht (14 juli 2019, voor € 780.000). Het lijkt erop dat de heffingsambtenaar voor de indexering van dit vergelijkingsobject gebruik heeft gemaakt van Vastgoedpro, aangezien hij ook een uitdraai heeft overgelegd waarin dit vergelijkingsobject is geïndexeerd naar de waardepeildatum met een percentage van 14,4%. Verder is niet duidelijk hoe en of voor de overige vergelijkingsobjecten de indexeringstabel is toegepast. Indexering naar de waardepeildatum van bijvoorbeeld het vergelijkingsobject [adres] in [woonplaats] (verkocht op 12 oktober 2021 voor € 650.000) zou volgens de indexeringstabel een geïndexeerde prijs per waardepeildatum opleveren van € 596.375, terwijl in de beroepenmatrix dit cijfer niet als zodanig terugkomt en er enkel een post “WOZ-waarde” is opgenomen met daarachter een bedrag van € 592.000. Tijdens de zitting heeft de rechtbank dit aan de heffingsambtenaar voorgehouden, maar de heffingsambtenaar heeft daarop niet duidelijk kunnen uitleggen hoe hij de prijzen van de vergelijkingsobjecten heeft geïndexeerd. De rechtbank vindt dat de heffingsambtenaar daarmee niet inzichtelijk heeft gemaakt of en met welke percentages consequent is geïndexeerd. De rechtbank vindt het verder opvallend dat de totaalwaarden van de vergelijkingsobjecten telkens gelijk zijn aan de WOZ-waarden van die objecten, die ook in het beroepenmatrix staan. Het lijkt daardoor dat de waarde-opbouw van de woning niet is gebaseerd op de (geïndexeerde) verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten, maar op de WOZ-waarden van die objecten. Dat past echter niet bij de systematiek van de Wet WOZ. Volgens die systematiek moet de waarde van een woning worden onderbouwd door een vergelijking te maken met gerealiseerde verkoopcijfers van vergelijkbare woningen rond de waardepeildatum. Het is de rechtbank niet gebleken dat de heffingsambtenaar dat heeft gedaan. Hij heeft dus, gelet op dit alles, niet aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
8. In de beroepsprocedure heeft eiser zijn standpunt over de door hem bepleite waarde (€ 645.000) onderbouwd met een berekening waarbij is gekeken naar een correctie van 20% voor de ligging, het afnemend grensnut en een matige staat van onderhoud. Deze berekening, die niet nader is toegelicht, kan de rechtbank echter niet volgen. Ook eiser heeft de waarde die hij beoogt dus niet aannemelijk gemaakt.
9. Omdat geen van beide partijen in het van hen verlangde bewijs is geslaagd, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, schattenderwijs op € 700.000. De rechtbank zal verder bepalen dat de heffingsambtenaar de aanslag OZB overeenkomstig die waarde vermindert en dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak.