ECLI:NL:RBOBR:2023:5379

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
23.2698
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening tegen woningsluiting op basis van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 17 november 2023, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker die tegen een last onder bestuursdwang tot sluiting van zijn woning in Vught in beroep is gegaan. De burgemeester had de woning voor drie maanden willen sluiten vanwege de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid qat, een stof die onder de Opiumwet valt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verzoeker een spoedeisend belang heeft, omdat hij de woning moet verlaten als de sluiting doorgaat. Hoewel de burgemeester bevoegd is om de woning te sluiten, is de voorzieningenrechter van mening dat de sluiting niet noodzakelijk is en dat de nadelige gevolgen voor de verzoeker te zwaar zijn. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst de rechtsgevolgen van het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker en moet het griffierecht worden terugbetaald. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de evenwichtigheid van de sluiting af te wegen tegen de gevolgen voor de verzoeker, die onder andere medische aandoeningen heeft en geen alternatieve huisvesting kan vinden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/2698

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 november 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.W. van der Heijden),
en

de burgemeester van de gemeente Vught, de burgemeester

(gemachtigden: mr. J. Geers, M.J. Auwens en R.C.J. Oosterling).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de aan hem opgelegde last onder bestuursdwang tot sluiting van de woning gelegen aan de [adres] (de woning) voor de duur van drie maanden met ingang van 26 oktober 2023.
2. Met het bestreden besluit van 10 oktober 2023 heeft de burgemeester aan verzoeker de hier aan de orde zijnde last onder dwangsom opgelegd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker een verzoek tot het treffen van een voorlopig voorziening ingediend, dat strekt tot schorsing van de werking van het besluit.
3. De burgemeester heeft schriftelijk toegestemd om met de sluiting van de woning te wachten tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.
4. De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Verzoeker heeft daarna aanvullende gronden en stukken ingediend.
5. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigden van partijen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

6. Verzoeker is huurder en bewoner van de woning. Hij huurt de woning van woonstichting [naam] (woonstichting).
7. Op 26 augustus 2019 heeft de politie een melding van Meld Misdaad Anoniem (MMA) ontvangen over een verdachte situatie omtrent overlast door drugsgebruik van bezoekers aan de woning. Hierop heeft de politie op 3 december 2019 een controle gedaan waarbij zij vier zakken qat heeft aangetroffen en in beslag heeft genomen. De politie en een toezichthouder van de gemeente Vught hebben op die dag met verzoeker een zogeheten stop-gesprek gevoerd met het doel dat de overlast zou stoppen. Hierna heeft de politie op 18 oktober 2019, 13 september 2020, 26 november 2021 en 1 september 2023 opnieuw MMA-meldingen over drugshandel bij de woning ontvangen
8. De MMA-melding op 1 september 2023 is aanleiding geweest voor een controle op 15 september 2023 door de politie en een toezichthouder van de gemeente. Tijdens de controle troffen de politie en de toezichthouder circa 20 kilogram qat aan. Hiervan heeft de politie een bestuurlijke rapportage opgemaakt en aan de burgemeester verstrekt. De politie heeft vastgesteld dat op de volgende plaatsen in de woning bundels qat lagen:
  • In de slaapkamer aan de voorzijde van de woning, op een kleed op de vloer;
  • In de woonkamer: in een blauwe plastic tas, die op de salontafel stond;
  • In de keuken: onder in de koelkast omwikkeld met een doek;
  • In de slaapkamer: achter het bed;
  • In de vrijstaande schuur: onder in de koelkast omwikkeld met een doek.
De politie heeft de aangetroffen qat uit de woning verwijderd en in beslag genomen.
9. Op 20 september 2023 heeft de burgemeester op basis van de bestuurlijke rapportage aan verzoeker het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom wegens overtreding van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bekend gemaakt.
10. Op 27 september 2023 heeft een zienswijzegesprek plaatsgevonden tussen verzoeker, [naam] en namens de gemeente, [namen] . Van dit gesprek is een verslag gemaakt. Hierop heeft [naam] namens verzoeker gereageerd.
11. Hierna heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen. De burgemeester vindt dat hij bevoegd is om de woning te sluiten omdat sprake is van een handelshoeveelheid drugs in de woning. De burgemeester vindt verder dat de sluiting noodzakelijk en evenwichtig is. Volgens de burgemeester zijn er geen omstandigheden die nopen tot een lichtere maatregel.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
13. Verzoeker heeft volgens de voorzieningenrechter een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat hij de woning tijdelijk uit moet als de burgemeester die mag sluiten.
Bevoegdheid om te sluiten
14. Verzoeker erkent dat in de woning en bijbehorende schuur circa 20 kilogram qat is aangetroffen. Hij betwist dan ook niet dat de burgemeester bevoegd is de woning te sluiten. Het gaat in deze zaak alleen om de vraag of de burgemeester gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid en in dat verband of de sluiting noodzakelijk en evenwichtig is.
Noodzakelijkheid van de sluiting
15. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 februari 2022 [1] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019 [2] is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. In de uitspraken van 6 juli 2022 [3] is –
voortbordurend op de overzichtsuitspraak – een aantal verduidelijkingen aangebracht. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan in een openbare gelegenheid als een horeca-inrichting bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit de inrichting, verklaringen van buurtbewoners, het aantreffen van drugs bij bezoekers of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, zal de burgemeester – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit ertoe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
16. De burgemeester vindt dat de sluiting van de woning noodzakelijk is gelet op de aangetroffen hoeveel van 20 kilogram qat. Qat staat op lijst II van de Opiumwet. Hiermee is de maximale gebruikershoeveelheid ruimschoots overschreden. Het is aannemelijk dat er sprake is van verstoring van de openbare orde. Sluiting van de woning is noodzakelijk om herhaling te voorkomen en de openbare orde te herstellen, aldus de burgemeester.
17. Verzoeker vindt dat de sluiting niet noodzakelijk gelet op de geringe ernst van de overtreding, nu het niet gaat om een situatie die te maken heeft met de handel van wiet/harddrugs. Daarom is er feitelijk ook geen gevaar voor de openbare orde. Dat geen sprake is van een reële angst voor de openbare orde blijkt uit de omstandigheid dat na de vondst geen andere maatregelen zijn getroffen door de politie en de burgemeester, zoals structurele aanvullende patrouilles en andere aanvullende maatregelen. Voor zover bekend is in Nederland nooit een melding van ernstig geweld geweest dat het (in)directe gevolg is geweest van het voorhanden hebben van dan wel het handelen in qat. Verder is er geen feitelijke handel vanuit de woning geweest. Omdat geen sprake is van een ernstig geval, had de burgemeester niet moeten overgaan tot sluiting maar moeten volstaan met het geven van een waarschuwing.
18. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de burgemeester op grond van de “Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, inzake qat” [4] een hoeveelheid qat van maximaal 200 gram aanmerkt als een hoeveelheid voor eigen gebruik en dat hij in dit geval met de aangetroffen 20 kg qat heeft mogen aannemen dat sprake is van een handelshoeveelheid. Tijdens de zitting is ook gebleken dat verzoeker de partij qat in de woning bewaarde voor een bruiloft en dat hij met de desbetreffende afnemer had afgesproken dat hij 100 gram voor eigen gebruik mocht behouden. Daarmee staat vast dat de aangetroffen qat in of vanuit de woning werd verhandeld. En mede gelet op de aangetroffen hoeveelheid (100 maal de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik) heeft de burgemeester op zich ook mogen aannemen dat sprake is van een ernstig geval. Ook staat vast dat de politie op 3 december 2019 naar aanleiding van een MMA-melding in de woning vier bundels qat heeft aangetroffen en dat de politie en een toezichthouder van de gemeente met verzoeker een stop-gesprek hebben gevoerd. Het is aannemelijk dat verzoeker in dat gesprek is gewaarschuwd voor de gevolgen als in de woning opnieuw een handelshoeveelheid qat wordt aangetroffen. De politie heeft daarna opnieuw MMA-meldingen ontvangen over de handel in (soft)drugs in/vanuit de woning, te weten op 18 oktober 2019, 13 september 2020 en 26 november 2021. Tijdens de zitting is gebleken dat de politie de burgemeester op de hoogte heeft gesteld van die meldingen, maar dat de burgemeester niet ertoe is overgegaan om handhavend op te treden vanwege capaciteitsgebrek. Dat laatste moge zo zijn, het nalaten om op te treden destijds duidt er (ook) op dat de overlast in de omgeving van de woning beperkt was en dat de noodzaak om de woning te sluiten niet groot was. Uit de bestuurlijke rapportage valt ook niet af te leiden of de overlast wel of niet is toegenomen. Onder deze omstandigheden oordeelt de voorzieningenrechter dat sprake is van een verminderde noodzaak tot sluiting.
Evenwichtigheid van de sluiting
19. In de overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019 is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
20. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. De gevolgen van een woningsluiting kunnen ook bijzonder zwaar zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio [5] . Dit hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt [6] of gezien de ernst van de overtreding [7] .
21. De burgemeester vindt dat verzoeker verwijtbaar heeft gehandeld. Verzoeker is in 2019 gewaarschuwd in een stop-gesprek. Gelet op de MMA-meldingen in 2020, 2021 en 2023 is hij waarschijnlijk niet gestopt met het bezitten van qat. Ten aanzien van de medische situatie van verzoeker heeft de burgemeester de wijk GGD ingeschakeld. Zo kan verzoeker de nodige zorg blijven ontvangen. De woning is niet specifiek aangepast aan verzoekers ziekten, aldus nog steeds de burgemeester.
22. Verzoeker vindt de sluiting van de woning onevenredig omdat die niet in verband staat met het gepretendeerde gevaar voor de openbare orde. Verzoeker erkent dat hij verwijtbaar is, maar doordat het gaat om een cultuurgerelateerde activiteit waaraan veel mensen met een Somalische achtergrond deelnemen, vermindert dit de verwijtbaarheid. Verzoeker zal de overtreding niet meer begaan omdat hij door de situatie een gewaarschuwd mens is. Verder zijn de gevolgen van de sluiting voor verzoeker zeer groot omdat hij hierdoor vrijwel zeker de woning definitief zal kwijtraken. Verzoeker heeft niet de mogelijkheid om bij vrienden of familie onderdak te verkrijgen. Daarbij komt dat verzoeker meerdere aandoeningen heeft waarvoor hij verschillende medicijnen neemt en periodiek gemonitord moet worden. Door het verliezen van de woning en de daarbij behorende stabiliteit dreigen (verdere) problemen met verzoekers gezondheid te ontstaan. Verzoeker stelt verder dat met de sluiting van de woning een verboden onderscheid wordt gemaakt ter zake de nationaliteit en/of het ras en/of de culturele achtergrond van verzoeker, nu het gebruik van qat plaatsvindt onder mensen met dezelfde of vergelijkbare culturele achtergrond. Bovendien betreft het een eerste overtreding van verzoeker. Verzoeker is bereid een eventuele dwangsom, als vervanging van de sluiting, te accepteren als aanvullende stok achter de deur.
23. De voorzieningenrechter is het met de burgemeester eens dat verzoeker een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Zoals hiervoor is vastgesteld, is verzoeker al in december 2019 gewaarschuwd in verband met een qat-vondst in de woning. Ten aanzien van de medische situatie van verzoeker staat vast dat hij lijdt aan diabetes waarvoor hij medicatie ontvangt, dat zijn lever en pancreas zijn verwijderd als gevolg van malaria en zijn suikerspiegel om die reden in de gaten gehouden moet worden, dat verzoeker moeilijk kan lopen vanwege een beschieting in zijn been en dat verzoekers linkeroog is verwijderd door een vleesetende bacterie en dat hij daarom iedere drie tot zes maanden een bloedonderzoek moet doen om in de gaten te houden dat de bacterie niet terugkomt. Verzoeker heeft een brief van zijn huisarts van 6 november 2023 overgelegd waarin staat dat als verzoeker in een situatie komt dat hij geen huisvesting heeft, dit risico’s voor zijn gezondheid geeft. De burgemeester heeft rekening gehouden met de medische situatie van verzoeker door een medewerker van de wijk-GGD in te schakelen die ervoor zorgt dat verzoeker de benodigde zorg ontvangt en die kan regelen dat verzoeker zo nodig opvang krijgt bij een inloopschip of maatschappelijke opvang. Andere, bijkomende, omstandigheden wijzen er echter op dat de sluiting van de woning voor verzoeker te zwaar is. De burgemeester gaat, zoals hij tijdens de zitting heeft toegelicht, er zelf van uit dat de woonstichting de huurovereenkomst met verzoeker zal ontbinden en dat zij hem op een zwarte lijst zal plaatsen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat verzoeker niet kan terugkeren in de woning na de sluiting en voor vijf jaar geen sociale huurwoning kan huren in de regio. Verder heeft verzoeker tijdens de zitting onweersproken verklaard dat de gemeente in september 2023 zijn bijstandsuitkering heeft stopgezet vanwege de drugsvondst. Als dat klopt, en dat is aan de burgemeester om te onderzoeken, dan is het voor verzoeker financieel gezien moeilijk, zo niet onmogelijk, om vervangende huisvesting te vinden. Verder heeft de burgemeester ook niet weersproken dat verzoeker geen familie (in Nederland) heeft en dat zijn kennissen niet bereid zijn om hem voor langere duur onderdak te bieden. Overigens woont verzoeker al 28 jaar in de woning.
24. Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een verminderde noodzaak om de woning te sluiten en dat de nadelige gevolgen van de sluiting van de woning voor verzoeker te zwaar zijn. Dat betekent dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft en dat het verzoek om voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking komt.

Conclusie en gevolgen

25. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
26. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, veroordeelt de voorzieningenrechter de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,– (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 837,– en wegingsfactor 1).
27. Ook bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoeker moet terugbetalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.674,-;
- bepaalt dat de burgemeester het betaalde griffierecht tot een bedrag van € 184,- aan verzoeker moet terugbetalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.N.H. Tran, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:719.
7.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1149.