Beoordeling door de rechtbank
2. Eiseres heeft zich op 12 januari 2021 gemeld voor een herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft dit verzoek in behandeling genomen. In een brief van 1 juli 2021 heeft verweerder de termijn van herbeoordeling verlengd met zes maanden. In een brief van 28 mei 2021 heeft verweerder gezegd dat eiseres in aanmerking komt voor minimaal het compensatiebedrag van € 30.000,- en dat dit bedrag op 4 mei 2021 is overgemaakt. In deze brief staat ook dat de herbeoordeling van haar verzoek nog niet klaar is en dat hierover pas later een definitief besluit wordt genomen.
3. Vast staat dat de beslistermijn op het verzoek van 12 januari 2021 tot herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag is overschreden. Vast staat ook dat eiseres verweerder op
2 februari 2022 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Verweerder erkent (in beroep) dat de dwangsomregeling van paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak van toepassing is en dat een dwangsom door verweerder is verbeurd. Op 18 mei 2022 heeft verweerder een dwangsombeschikking afgegeven, waarbij de maximale dwangsom van € 1.442,- is toegekend.
5. Omdat verweerder nog geen besluit op het verzoek om herbeoordeling heeft genomen, bepaalt de rechtbank ook dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in beginsel doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft op grond van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb, gemotiveerd verzocht om een langere termijn.
6. De rechtbank heeft onlangs in een eerdere zaak over het niet tijdig beslissen bij zaken over de herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag over toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb, de volgende lijn uitgezet.
7. Een termijn moet recht doen aan de reële mogelijkheid om zorgvuldig op een verzoek of bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.
8. Bij verweerder zijn veel meer aanvragen voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag binnengekomen dan was voorzien. In het verweerschrift is aangegeven dat het aantal aanmeldingen is gestegen tot bijna 55.000. Deze aanvragen - en eventuele bezwaren - moeten zorgvuldig worden beoordeeld. Volgens de rechtbank is daarom sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat afgeweken moet worden van de standaardtermijn van twee weken.
9. Verweerder heeft in eerdere zaken in het verweerschrift gevraagd om een extra beslistermijn van 12 weken. De rechtbank heeft daarop als lijn vastgesteld dat verweerder door de bijzondere omstandigheden een extra beslistermijn krijgt van 12 weken en dat die termijn gaat lopen op de dag na de datum van het verweerschrift. Dit omdat verweerder in die eerdere zaken heeft toegelicht dat verweerder ongeveer 12 weken nodig heeft om alsnog te beslissen en de rechtbank er van uit gaat dat verweerder met de herbeoordeling aan de slag gaat meteen na het toezenden van het verweerschrift en niet wacht tot de rechtbank in het beroep tegen het niet tijdig beslissen uitspraak heeft gedaan.
10. De door de rechtbank uitgezette lijn houdt verder in dat als na het indienen van het verweerschrift tot aan de datum van de uitspraak van de rechtbank meer dan 12 weken zijn verstreken, de rechtbank geen reden meer ziet om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb af te wijken van de standaardtermijn van twee weken.
11. Wat betekent de lijn van de rechtbank in deze zaak?
12. Verweerder heeft in deze zaak in het verweerschrift het volgende aangegeven.
De verzoeken van ouders worden op volgorde van binnenkomst in behandeling genomen. Helaas vindt in die afhandeling vertraging plaats. Leidend blijft echter, ondanks de vertraging, de volgorde van binnenkomst. De procedures die zien op het niet tijdig nemen van een besluit, waarin de rechter een nadere beslistermijn vaststelt, doorbreken dit systeem. Verweerder maakt zich hier zorgen over, dit mede gezien de te verwachten aantallen beroepen niet tijdig nemen van een besluit. De volgorde waarin de verzoeken kunnen worden behandeld wordt immers vanwege de door de rechter gestelde termijnen negatief beïnvloed. De ouders die niet procederen worden benadeeld en nog later in behandeling genomen. Verweerder verzoekt de rechtbank om hier rekening mee te houden bij de vaststelling van een beslistermijn en de hoogte van de dwangsom.
13. De rechtbank maakt uit het verweerschrift op dat verweerder vraagt om een termijn van 13 weken die gaat lopen op het moment dat de herbeoordeling daadwerkelijk begint, zoals met aanwijzing van persoonlijk zaakbehandelaar.
14. Voor zover de rechtbank bekend is er tot op dag van deze uitspraak nog geen begin gemaakt met de herbeoordeling en is er ook nog geen persoonlijk zaakbehandelaar aangewezen.
15. De rechtbank ziet in het voorgaande geen reden af te wijken van de eerder ingezette lijn.
16. In de wet is al een ruime termijn van in totaal één jaar voor de herbeoordeling opgenomen. Dat er veel meer meldingen zijn binnengekomen dan verwacht vindt de rechtbank, mede omdat verweerder ook nog de extra termijn van 42 dagen uit artikel 4:17 van de Awb heeft gehad en er in beginsel ook nog 12 weken worden toegekend vanaf de datum van het verweerschrift, onvoldoende reden om te bepalen dat de termijn van 12 weken pas gaat lopen op het moment dat daadwerkelijk met de herbeoordeling wordt begonnen, zoals door aanwijzing van een persoonlijk zaakbehandelaar. Toekenning van wat verweerder vraagt zou overigens ook betekenen dat de termijn om alsnog te beslissen onzeker wordt en afhankelijk van de keuzes van verweerder.
17. Het argument van verweerder dat het toewijzen van dwangsommen bij zaken als deze leidt tot doorkruising van de volgorde van afhandeling van de verzoeken, geeft de rechtbank onvoldoende aanleiding om hierover anders te oordelen in het licht van het door verweerder genoemde aantal van bijna 55.000 meldingen. Want dat komt er toch op neer dat degene die zich heeft gemeld moet wachten tot er capaciteit is om de herbeoordeling te behandelen en na het verbeuren van de dwangsom van € 1.442,- van artikel 4:17 van de Awb geen mogelijkheden meer heeft om behandeling van zijn verzoek af te dwingen. De rechtbank is er niet van overtuigd dat de oplossing voor het probleem bij de afhandeling van de herbeoordelingen moet zijn dat degene die een beroep niet tijdig beslissen instelt moet wachten tot verweerder voldoende capaciteit heeft en dat dus geen dwangsom wordt opgelegd.
18. Daarom zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak alsnog op het verzoek van eiseres moet beslissen.
19. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als die termijn van twee weken wordt overschreden.
De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
20. Het beroep is dus gegrond. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat hij alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom is verschuldigd. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.