ECLI:NL:RBOBR:2023:5279

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
01/327135-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbale bedreigingen door terbeschikkinggestelde tegen hulpverleners in tbs-kliniek

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een terbeschikkinggestelde verdachte, geboren in 1991, die beschuldigd werd van vier verbale doodsbedreigingen tegen verschillende hulpverleners in een tbs-kliniek. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere zittingen, waarbij de verdachte aanwezig was en zijn verdediging heeft gevoerd. De tenlastelegging omvatte bedreigingen die de verdachte tussen augustus en oktober 2022 zou hebben geuit tegen verpleegkundigen en psychologen, waarbij hij expliciete en dreigende taal gebruikte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokken hulpverleners als betrouwbaar beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat niet alle uitlatingen als strafbare bedreiging konden worden gekwalificeerd. Feit 1 en feit 3 werden niet bewezen geacht, omdat de bedreigingen niet specifiek genoeg waren om bij de slachtoffers redelijke vrees te wekken. Feit 2, waarin de verdachte dreigde met woorden als 'over zes maanden kom ik vrij en kom ik je halen', werd echter als bewezen verklaard, mede door de context waarin deze uitspraak werd gedaan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van feit 1, 3 en 4, maar heeft hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen voor feit 2, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de bedreiging en de impact op de slachtoffers.

De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn psychische toestand, en heeft geconcludeerd dat de verdachte in verminderde mate toerekenbaar was. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de verdachte al 253 dagen in voorarrest had doorgebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 6 september 2023.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.327135.22
Datum uitspraak: 06 september 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1991,
wonende te [woonadres] ,
thans verblijvende te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 maart 2023, 1 juni 2023 en 23 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 februari 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2022 tot en met 3 augustus 2022 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] (verpleegkundige) en/of [slachtoffer 2] (GZ psycholoog/regiebehandelaar) en/of [slachtoffer 3] (psychiater) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:
“ik zal niet sterven voor het behandelteam onder de grond begraven ligt. Ik kom uit een moordenaarsfamilie en ik ben wraakzuchtig ingesteld. Ik kan geen huurmoordenaars uit het buitenland laten komen, omdat ik een geldprobleem heb. Ik sta erom bekend dat ik de daad bij het woord voeg. Ik heb pas rust als iedereen die mij dwars heeft gezeten dood is” en/of “binnenkort ga ik een Kalasjnikov aanschaffen om alles en iedereen om te leggen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
van welke bedreigingen/dreigende woorden die [slachtoffer 2] en of die [slachtoffer 3] kennis heeft/hebben genomen;
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 3 augustus 2022 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] (GZ-psycholoog/regiebehandelaar) en/of [slachtoffer 3] (psychiater) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (terwijl hij hen één voor één aanwees) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: "over 6 maanden kom ik vrij en kom ik je halen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of (vervolgens) een blikje in de richting van [slachtoffer 3] te gooien;
t.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 26 oktober 2022 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 4] (verpleegkundig specialist/regiebehandelaar) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: "ik hang je aan de eerste burg op als ik buiten ben" en/of "ik schakel mensen in om je plat te leggen/dood te maken" en/of "ik laat je moeder huilen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
t.a.v. feit 4:
hij op of omstreeks 26 oktober 2022 te Eindhoven, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer 5] (psychiater) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen:
“ik leg je plat” en/of “ik maak je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (vervolgens) in de richting van die [slachtoffer 5] te spugen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Inleiding.
Verdachte, een terbeschikkinggestelde met zicht op het einde van een opgelegde gemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging, wordt beschuldigd van vier
verbale doodsbedreigingen die hij zou hebben geuit tegen diverse behandelaars.
De in feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bedreigingen houden qua betrokkenen en context met elkaar verband en de in feit 3 en 4 ten laste gelegde bedreigingen zouden
tijdens eenzelfde incident zijn geuit.
Het standpunt de van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring van alle feiten gerekwireerd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft op gronden als verwoord in haar schriftelijke pleitnota vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit.
De bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in een bewijsbijlage die onderdeel uitmaakt van dit vonnis. De inhoud van die bijlage geldt als hier herhaald en ingelast.
Het oordeel van de rechtbank.
vooropgesteld
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om aan de betrouwbaarheid en juistheid van de
verklaringen van de diverse aan de kliniek gelieerde betrokkenen te twijfelen. De inhoud
van deze verklaringen ondersteunen en versterken elkaar onderling op wezenlijke onderdelen.
Daar komt bij dat verdachte erkent diverse uitlatingen te hebben gedaan. Zo heeft hij gezegd dat hij een Kalasjnikov ging aanschaffen (feit 1) en dat hij over zes maanden vrij zou komen (feit 2). Ten tijde van laatstgenoemd incident heeft hij naar eigen zeggen ook met een blikje gegooid. Verdachte heeft verder op een eerdere zitting in algemene zin toegegeven domme uitspraken te hebben gedaan. Het staat dan ook voor de rechtbank zonder twijfel vast dat de diverse ten laste gelegde bewoordingen door verdachte zijn geuit. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de uitlatingen en gedragingen daarbij van verdachte ook ernstig en op zichzelf van dreigende aard en gericht tegen hulpverleners die juist het oogmerk hebben om verdachte te helpen bij zijn traject naar vrijheid na de gemaximeerde TBS. Dit betekent dat de rechtbank de uitlatingen en gedragingen van verdachte tegen aangevers zeer serieus neemt.
De rechtbank staat echter ook voor de vraag of de diverse uitlatingen in juridische zin een strafbare bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr.) opleveren.
kader
Voor een veroordeling terzake van bedreiging als bedoeld in artikel 285 Sr. is volgens de Hoge Raad onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk van de bedreiging op de hoogte is geraakt en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
Niet is vereist dat de bedreiging rechtstreeks aan de bedreigde is gedaan.
Evenmin is vereist dat bij de bedreigde daadwerkelijk vrees voor de aantasting van de persoonlijke vrijheid is ontstaan. Het is voldoende dat de bedreiging in het algemeen geschikt is om vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen. De beoordeling of sprake is van vrees bij de bedreigde is daarmee geobjectiveerd. Het enkele feit dat de bedreigde deze vrees als zodanig heeft opgevat, oftewel zich bedreigd voelt, wil nog niet zeggen dat die vrees ook redelijk is. Het zich bedreigd voelen door de bedreigde moet ook door de rechter redelijkerwijs voorstelbaar worden geacht.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bij het vereiste van redelijke vrees moet worden uitgegaan van een contextuele benadering. Indien de aard van een uitlating of gedraging op zichzelf onvoldoende is om als bedreiging te kunnen worden aangemerkt, dan kunnen de omstandigheden zodanig zijn dat zij, bezien in de context waarin die uitlating is gedaan of die gedraging heeft plaatsgevonden, aan die uitlating of gedraging het bedreigende karakter geven. Andersom geldt echter hetzelfde. Indien een uitlating of gedraging op zichzelf beschouwd van dreigende aard is, kunnen de omstandigheden waaronder die uitlating is gedaan of die gedraging heeft plaatsgevonden, zodanig zijn dat die uitlating of gedraging een onvoldoende bedreigend karakter heeft om bij de bedreigde in redelijkheid de vrees aan te jagen dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
Toetsend aan dit kader komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
t.a.v. feit 1 en feit 2
Verdachte heeft de onder feit 1 uitgeschreven bewoordingen geuit nadat hem niet werd toegestaan om te roken. Hoewel de betreffende bewoordingen onmiskenbaar van dreigende aard zijn, , zijn ze naar het oordeel van de rechtbank te weinig concreet tegen een bedreigde gericht om als bedreiging te kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat door de aan de orde zijnde bedreigende bewoordingen, gericht tegen ‘het behandelteam’ in zijn algemeenheid, niet de redelijke vrees bij de in tenlastelegging genoemde personen kon ontstaan dat verdachte ook werkelijk ten aanzien van henzelf uitvoering zou (kunnen) geven aan zijn dreigementen. De rechtbank wijst daarbij ook op het feit dat een dergelijke vrees ook niet blijkt uit de door de in de tenlastelegging genoemde personen afgelegde verklaringen. Dat betekent dat de rechtbank verdachte van feit 1 zal vrijspreken, omdat geen sprake is van een bedreiging als bedoeld in artikel 285 Sr.
Verdachte heeft de onder feit 2 uitgeschreven bewoordingen uitgesproken toen hij door twee leden van het behandelteam werd geconfronteerd met een voorgenomen aangifte van de twee dagen ervoor door hem geuite bedreigende bewoordingen tegen ‘het behandelteam’ (feit 1). Hoewel de bewoordingen ‘over zes maanden kom ik vrij en kom ik je halen’ op zichzelf onvoldoende zijn om als bedreiging te kunnen worden aangemerkt, beschouwt de rechtbank deze uitlating als onlosmakelijk verbonden met de onder feit 1 ten laste gelegde bewoordingen tegen ‘het behandelteam’. De rechtbank beziet de in feit 2 te beoordelen uitlatingen dan ook mede in de context van de dreigende uitlatingen van verdachte van twee dagen daarvoor. Aangezien verdachte vervolgens de twee leden van het behandelteam bij het uitspreken van de woorden ‘over zes maanden kom ik vrij en kom ik je halen’ ook één voor één aanwees, en zijn gemaximeerde tbs destijds inderdaad feitelijk over zes maanden zou eindigen, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van zodanige (concrete) omstandigheden waaronder de bewuste uitlating is gedaan, dat deze als bedreigend kan worden aangemerkt en dat bij de betrokken twee leden van het behandelteam de redelijke vrees kon ontstaan dat de bedreigingen, wanneer verdachte vrij zou komen, ten uitvoer zouden kunnen worden gelegd. Dat verdachte bij deze bedreiging een blikje in de richting van een van de leden van het behandelteam heeft gegooid, merkt de rechtbank aan als een gedraging die aan de bedreiging kracht heeft bijgezet. Alles overziende acht de rechtbank feit 2 bewezen zoals hierna uitgeschreven.
t.a.v. feit 3 en feit 4.
Verdachte heeft deze uitlatingen gedaan toen hij onverwacht, kennelijk zonder enige uitleg en in zijn ogen volkomen onterecht werd geconfronteerd met het toedienen van dwangmedicatie op zijn kamer, waarbij in totaal zeven personen waren betrokken. De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter zitting af dat verdachte deze uitlatingen uit angst en in paniek, als een spreekwoordelijke “kat in het nauw”, tijdens zijn verzet tegen de toediening van de dwangmedicatie heeft gedaan. Hoewel de bewoordingen op zichzelf naar hun aard geschikt zijn om een bedreiging op te leveren, maakt naar het oordeel van de rechtbank de gegeven context , de bedreigende strekking ervan onvoldoende aannemelijk. Anders gezegd: in de gegeven omstandigheden zijn de bedreigingen naar objectieve maatstaven niet van dien aard dat bij de twee bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat de bedreigingen ten uitvoer zouden kunnen worden gelegd. Dat betekent dat de rechtbank verdachte van deze twee feiten zal vrijspreken, omdat in beide gevallen geen sprake is van een bedreiging als bedoeld in artikel 285 Sr.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
t.a.v. feit 2:
op 3 augustus 2022 te Eindhoven [slachtoffer 2] (GZ-psycholoog/regiebehandelaar) en [slachtoffer 3] (psychiater) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door (terwijl hij hen één voor één aanwees) die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: "over 6 maanden kom ik vrij en kom ik je halen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en vervolgens een blikje in de richting van [slachtoffer 3] te gooien.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(
bijlage)
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest en een tbs met voorwaarden, met dadelijke uitvoerbaarheid, gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft op gronden als verwoord in haar schriftelijke pleitnota de volgende afdoening bepleit:
(primair) een gevangenisstraf overeenkomstig de duur van het reeds ondergane voorarrest, eventueel (subsidiair) aangevuld met voorwaardelijk strafdeel met de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering in haar advies van 22 augustus 2023 en (meest subsidiair), indien de rechtbank een tbs-maatregel oplegt, een gemaximeerde tbs met voorwaarden onder de hiervoor genoemde voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verbale doodsbedreiging van twee behandelaars in de tbs-kliniek waarin hij verbleef. Een dergelijk feit veroorzaakt
gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij de slachtoffers maar ook binnen de kliniek zelf. Dit, terwijl medewerkers werkzaam in een tbs-setting juist het welzijn van hun
patiënten vooropstellen en zij hun werk onder lastige omstandigheden verrichten.
In een gezamenlijke slachtofferverklaring blijkt ook van de impact van de bedreiging
op betrokkenen. De rechtbank neemt het verdachte dan ook zeer kwalijk dat hij tegen
hen doodsbedreigingen heeft geuit.
Ten behoeve van de strafzaak zijn twee gedragsdeskundige rapportages omtrent de persoon van verdachte opgesteld. Uit de rapportages van gedragsdeskundigen N. van der Weegen
(GZ-psycholoog) van 27 juli 2023 en dr. T.W.D.P van der Os (psychiater) van 28 juli 2023, blijkt dat verdachte lijdt aan – kort gezegd – een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en antisociale trekken en dat het door hem gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank maakt deze conclusie en de gronden waarop dit is gebaseerd tot de hare en neemt deze over. De conclusie dat sprake is van verminderde toerekenbaarheid werkt in matigende zin op de op de te leggen straf.
De rapporteurs adviseren een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank acht het van belang om op te merken dat genoemde rapporteurs de vier tenlastegelegde feiten tot uitgangspunt van hun onderzoek hebben genomen en dat
de rechtbank, zoals hiervoor reeds aan de orde gekomen, tot slechts één bewezen-
verklaarde verbale bedreiging komt.
Het dossier bevat verder nog informatie uit de tbs-procedure van verdachte alsmede
een zorgplan ambulante zorg PI Vught. De rechtbank heeft van deze specifieke informatie kennis genomen. De officier van justitie heeft haar gevorderde tbs met voorwaarden met name gegrond op informatie afkomstig uit de tbs-procedure en de door de reclassering in haar advies van 21 augustus 2023 geformuleerde bijzondere voorwaarden bij een schorsing van de voorlopige hechtenis. Ter terechtzitting van 23 augustus 2023 heeft reclasseringswerker [persoon 1] gepersisteerd bij de inhoud van de schorsingsrapportage.
De rechtbank stelt vast dat de gevorderde tbs-maatregel niet door de hiervoor aangehaalde
gedragsdeskundige rapporteurs wordt geadviseerd. De rechtbank acht de oplegging van
een tbs-maatregel in het licht van de inhoud van de rapporten van die gedragsdeskundigen, de positieve inhoud van het zorgplan ambulante zorg PI Vught van 13 januari 2023, de bewezenverklaring en de relatief beperkte ernst van het bewezenverklaarde feit ook niet aan de orde.
Wat er verder ook zij van de inhoud van alle over de persoon van verdachte opgestelde rapporten, het daarin geschatte recidivegevaar en de daarin verwoorde afdoeningsadviezen, de rechtbank ontkomt niet aan de vaststelling dat verdachte ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting van 23 augustus 2023 in totaal 253 dagen in voorarrest heeft doorgebracht en dat de rechtbank uiteindelijk tot één bewezenverklaarde verbale bedreiging komt.
De rechtbank is in raadkamer dan ook tot het oordeel gekomen dat verdachte zijn straf inmiddels ruimschoots heeft uitgezeten en dat er bij deze stand van zaken ook geen ruimte meer voor een voorwaardelijk strafdeel bestaat.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank anders dan de officier van justitie tot drie vrijspraken komt en de rechtbank verder van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst en aard van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft, met inachtneming van de te leggen straf, de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 24 augustus 2023 opgeheven, omdat de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering aan de orde is.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1, feit 3 en feit 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

t.a.v. feit 2:
Een gevangenisstrafvoor de duur van 60 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E. Bartels, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 06 september 2023.
De jongste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.