[verweerster] acht een vergoeding van € 50.000,- billijk, uitgaande van een resterende duur van de arbeidsovereenkomst van twee jaar. [verzoeker] betwist dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en acht bij toewijzing een vergoeding van maximaal € 5.000,- tot € 6.000,- billijk.
Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding moeten alle omstandigheden van het geval worden beoordeeld overeenkomstig de in de rechtspraak genoemde gezichtspunten.
Een belangrijk gezichtspunt is de mate waarin de werkgever een verwijt valt te maken van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Uit het voorgaande volgt dat sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verzoeker] .
Een ander gezichtspunt is de resterende “waarde” van de arbeidsovereenkomst als die niet zou zijn ontbonden. De kantonrechter is in dat verband van oordeel dat [verweerster] , als de arbeidsovereenkomst niet zou worden ontbonden, naar verwachting tot het einde van de arbeidsovereenkomst ( [datum] 2025) in dienst zou zijn gebleven. Voor de berekening van de inkomensschade zal daarom worden aangesloten bij de resterende duur van die periode, te weten een jaar en vijf maanden (van [datum] 2023 tot [datum] 2025), waarmee de inkomensschade wordt geschat op het overeengekomen maandloon van € 2.266,72 bruto per maand, dat wil zeggen (afgerond) € 38.535,-. [verzoeker] heeft niet gesteld dat en waarom hij de arbeidsovereenkomst vermoedelijk op een eerdere termijn op rechtmatige wijze had kunnen beëindigen. Verder is gesteld noch gebleken dat [verweerster] aanspraak kan maken op sociale voorzieningen.
Verder houdt de kantonrechter rekening met de gevolgen van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor [verweerster] en weegt de kantonrechter in dat verband mee dat het naar verwachting voor [verweerster] uitermate lastig zal zijn om ander werk te vinden met een daaraan gekoppelde GVVA. Zij bevindt zich in een zeer kwetsbare positie, ook omdat zij de Nederlandse taal niet goed machtig is, en zal naar verwachting niet (binnen afzienbare tijd) in staat zijn om inkomen uit arbeid te genereren, terwijl zoals al is overwogen gesteld noch gebleken is dat zij aanspraak kan maken op sociale voorzieningen.
De kantonrechter zal gelet op al het voorgaande de hoogte van de billijke vergoeding bepalen op het verzochte bedrag van € 50.000,-. De hoogte van de toe te kennen transitievergoeding geeft de kantonrechter geen aanleiding om een lagere billijke vergoeding vast te stellen.
Wettelijke rente over de billijke vergoeding is niet verzocht en kan dus niet worden toegewezen.