ECLI:NL:RBOBR:2023:5244

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
10719713_E311023
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering van Iraanse werknemers zonder geldige tewerkstellingsvergunning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, gaat het om een kort geding waarin eiseressen, twee Iraanse vrouwen, een loonvordering indienen tegen hun werkgever, [gedaagde]. Eiseressen zijn naar Nederland gekomen om te werken, maar beschikken niet meer over een geldige tewerkstellingsvergunning. De werkgever, [gedaagde], riskeert een boete als hij hen toch tewerkstelt. De kern van het geschil is of eiseressen recht hebben op doorbetaling van hun loon ondanks het ontbreken van een vergunning.

De procedure begon met een dagvaarding op 10 oktober 2023, gevolgd door een zitting op 27 oktober 2023. Tijdens deze zitting werden de standpunten van beide partijen toegelicht. Eiseressen vorderen betaling van hun loon over de maanden juni tot en met oktober 2023, inclusief een wettelijke verhoging en loonspecificaties. De werkgever heeft verweer gevoerd en stelt dat hij geen loon kan betalen omdat de IND de vergunningaanvraag heeft afgewezen.

De kantonrechter oordeelt dat de werkgever op grond van artikel 7:628 lid 1 BW verplicht is het loon door te betalen, omdat het niet kunnen verrichten van arbeid niet in redelijkheid voor rekening van eiseressen komt. De rechter wijst de vorderingen van eiseressen toe, inclusief de wettelijke verhoging en de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 31 oktober 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 10719713 CV EXPL 23-4241
Vonnis in kort geding van 31 oktober 2023
in de zaak van:

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
procederend met een toevoeging met kenmerk [toevoegingsnummer] ,
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
procederend met een toevoeging met kenmerk [toevoegingsnummer] ,
eisende partijen,
gemachtigde: mr. A. Hashem Jawaheri,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [bedrijfsnaam],
wonende te [woonplaats] , zaakdoende te [plaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.G. Spijker.
Eisende partijen worden hierna samen aangeduid als “eiseressen”. Waar nodig worden zij apart aangeduid met de betreffende achternaam.
Gedaagde partij wordt verder genoemd “ [gedaagde] ” (in mannelijk enkelvoud).

1.Waar gaat dit kort geding in de kern over?

Dit kort geding betreft een loonvordering. Eiseressen bezitten de Iraanse nationaliteit en zij zijn naar Nederland gekomen om te werken. Zij hebben een arbeidsovereenkomst gesloten met [gedaagde] . Vast staat dat eiseressen niet (meer) beschikken over een vergunning voor het verrichten van arbeid in Nederland en dat [gedaagde] een boete riskeert als hij eiseressen toch tewerk stelt. De vraag die beantwoord moet worden is of eiseressen onder deze omstandigheden aanspraak kunnen maken op doorbetaling van hun loon.

2.Het verloop van de procedure

2.1
De kantonrechter, in deze zaak optredend als voorzieningenrechter, heeft kennisgenomen van de op 10 oktober 2023 door eiseressen uitgebrachte dagvaarding in kort geding tegen [gedaagde] . Achter die dagvaarding zijn de producties 1 tot en met 6 gevoegd. Vervolgens heeft [gedaagde] op 26 oktober 2023 de producties 1 tot en met 5 ingediend. Verder hebben eiseressen op 26 oktober 2023 (nogmaals) de producties 1 tot en met 6 ingediend, de aanvullende productie 7 en de betekende dagvaarding. Productie 7 omvat de twee verzoekschriften die [gedaagde] op 18 juli 2023 heeft ingediend bij de kantonrechter tot ontbinding van de arbeidsovereenkomsten van eiseressen (deze zaken zijn bij deze rechtbank bekend met de zaaknummers: 10617157 EJ VERZ 23-356 ten aanzien van [eiseres sub 1] en 10617121 EJ VERZ 23-355 met betrekking tot [eiseres sub 2] , zie hierna ook 3.9 bij de feiten).
2.2
Op 27 oktober 2023 heeft mondelinge behandeling (hierna: zitting) plaatsgevonden. Daarbij waren alle partijen aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Ook werden eiseressen tijdens de zitting bijgestaan door een tolk, mevrouw M. Salem (tolknummer 25336). Daarnaast was van de zijde van [gedaagde] de heer [A] (manager bedrijfsvoering) aanwezig. Partijen hebben tijdens de zitting hun standpunten toegelicht, waarbij door de gemachtigde van [gedaagde] gebruik is gemaakt van een pleitnota. Verder hebben partijen vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken. Aan het eind van de zitting is bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

3.De feiten

Om een duidelijk beeld te krijgen van deze zaak zijn de onderstaande feiten van belang. Voor zover er daarnaast nog andere feiten relevant zijn voor de beoordeling van dit geschil, komen die aan de orde bij de beoordeling.
3.1
[gedaagde] is kort gezegd een organisatie in de wijkverpleging en zij heeft, mede vanwege krapte op de arbeidsmarkt en de wens van de eigenaar van [gedaagde] , wijkverpleegkundigen uit Iran naar Nederland gehaald.
3.2
Eiseressen bezitten de Iraanse nationaliteit.
3.3
[eiseres sub 2] is geboren op [geboortedatum] 1991 en zij is op [datum] 2022 in dienst getreden bij [gedaagde] op basis voor bepaalde tijd. Op [datum] 2023 zijn partijen wederom een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeengekomen. Deze laatste arbeidsovereenkomst is aangegaan tot - zoals het in de overeenkomst staat verwoord - 31 april 2025 . In deze arbeidsovereenkomst staat kort gezegd dat [eiseres sub 2] de functie van verzorgende IG vervult (artikel 2), dat zij € 2.266,72 bruto per maand verdient exclusief vakantiegeld (op voltijdbasis) (artikel 7), en dat de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg 2022-2023 van toepassing is verklaard (artikel 11).
3.4
[eiseres sub 1] is geboren op [geboortedatum] 1989 en zij is op [datum] 2022 in dienst getreden bij [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Die arbeidsovereenkomst is aangegaan tot [datum] 2023. Daarna is de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortgezet voor de duur van 24 maanden. In de op [datum] 2022 aangegane arbeidsovereenkomst staat samengevat dat [eiseres sub 1] de functie van Verzorgende vervult (artikel 2), dat zij € 1.892,93 bruto per maand verdient exclusief vakantiegeld (op voltijdbasis) (artikel 8), en dat de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg van toepassing is verklaard (artikel 12).
3.5
Voorafgaand aan het dienstverband met eiseressen heeft [gedaagde] voor eiseressen een Gecombineerde vergunning verblijf en arbeid (hierna: GVVA) aangevraagd. Deze vergunning is met ingang van [datum] 2022 verleend voor de duur van één jaar.
3.6
Bij beschikkingen van 24 mei 2023 (ten aanzien van [eiseres sub 1] ) en 25 mei 2023 (ten aanzien van [eiseres sub 2] ) zijn de aanvragen voor een opvolgende GVVA voor eiseressen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) afgewezen. In de beschikkingen verwijst de IND naar het advies van het UWV van 23 mei 2023. Kort weergegeven heeft het UWV met betrekking tot beide aanvragen negatief geadviseerd, omdat de werkgever ( [gedaagde] ) onvoldoende heeft gezocht naar kandidaten, de werkgever geen salaris biedt dat past bij de functie, het loon onder minimumloon is en de beperkingen waaronder de eerdere vergunning is verleend niet in acht is genomen en/of de daaraan verbonden voorschriften niet zijn nageleefd.
3.7
Op 29 mei 2023 heeft [gedaagde] een vaststellingsovereenkomst aan eiseressen voorgelegd, waarin vermeld is dat eiseressen instemmen met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tegen finale kwijting. Eiseressen hebben die overeenkomst niet getekend.
3.8
Op 19 juni 2023 heeft [gedaagde] een brief aan het IND gestuurd. Deze brief gaat kort gezegd over het functioneren van eiseressen. [gedaagde] wil door middel van deze brief onder meer de volgende “klachten en verhalen” met de IND delen over eiseressen:
“1. Het overschrijden van ethische normen door aan cliënten of familie over persoonlijke zaken en belangen te praten waaronder huisvesting.
2. Niet volgens beroepscode werken ondanks uitleg van collega’s.
3. Poging tot gevaar door het rijden zonder geldig rijbewijs en zonder dit aan werkgever te laten weten. (…)
4. Het stiekem gebruiken van de bedrijfsauto zonder geldige rijbewijs na sluitingstijd kantoor.
5. Het zonder overleg privé gebruik maken van de bedrijfsauto zonder rijbewijs.
6. Schade rijden met de bedrijfsauto zonder daarover eerlijk te zijn.
7. Zich negatief uitlaten over werkgever.
8. Afspraken met management maken, maar niet nakomen.”
3.9
Op 18 juli 2023 heeft [gedaagde] verzoeken tot ontbinding van de arbeidsovereenkomsten van eiseressen bij de kantonrechter ingediend. Op 15 september 2023 heeft de kantonrechter deze verzoeken mondeling behandeld. Bij beschikkingen van vandaag (31 oktober 2023) heeft de kantonrechter op die verzoeken beslist. Daarbij is beslist dat de arbeidsovereenkomsten worden ontbonden met ingang van 1 december 2023 op grond van artikel 7:669 lid 3 sub h van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), onder toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Het gevorderde achterstallige loon over de maanden waarin minder dan het minimum maandloon is ontvangen, is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

4.Het geschil

4.1
Eiseressen vorderen, in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot:
betaling van het loon van eiseressen over de maanden juni 2023, juli 2023, augustus 2023, september 2023 en oktober 2023 van € 2.266,72 bruto per maand;
betaling van de wettelijke verhoging van 50% over het loon;
het ter hand stellen van de bijbehorende loonspecificaties;
betaling van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2
Aan deze vorderingen leggen eiseressen, samengevat, het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft ten onrechte het gebruikelijke loon vanaf juni 2023 tot en met oktober 2023 niet meer betaald. Eiseressen hebben een arbeidsovereenkomst met [gedaagde] op grond waarvan [gedaagde] gehouden is het loon te betalen. Eiseressen houden zich beschikbaar voor werk. Bovendien is het standpunt van [gedaagde] dat hij geen loon meer hoeft te betalen omdat de IND negatief heeft beslist op de verlenging van de vergunningaanvraag onjuist. Eiseressen hebben (daartegen) bezwaar gemaakt en in afwachting daarvan is het hun toegestaan om arbeid te verrichten. Eiseressen hebben een spoedeisend belang bij hun vorderingen omdat het loon hun primaire bron van inkomsten is. Omdat zij al enige tijd geen loon meer ontvangen, dreigen zij in de financiële problemen te raken.
4.3
[gedaagde] heeft tijdens de zitting mondeling verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eiseressen in de kosten. Het verweer van [gedaagde] wordt, voor zover relevant, hierna onder de beoordeling besproken.

5.De beoordeling

Bevoegde rechter en toepasselijk recht
5.1
Eiseressen hebben de Iraanse nationaliteit en daarom moet eerst (ambtshalve) beoordeeld worden of de Nederlandse rechter bevoegd is om over de zaak te oordelen en zo ja, naar welk recht de beoordeling dan moet plaatsvinden.
5.2.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 25 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de herschikte EEX-verordening) bevoegd om de zaak te beoordelen omdat partijen in artikel 13.2 van de arbeidsovereenkomst hebben gekozen voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Ook als partijen geen forumkeuze zouden hebben gemaakt, zou de Nederlandse rechter overigens bevoegd zijn omdat de werknemer de werkgever op grond van artikel 21 lid 1 onder a van de herschikte EEX-Verordening kan oproepen in het land waar de werkgever zijn woonplaats heeft (te weten Nederland).
5.3.
Op het geschil is het Nederlands recht van toepassing op grond van artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (de Rome I Verordening) omdat partijen in artikel 13.1 van de arbeidsovereenkomst hebben gekozen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Als partijen geen rechtskeuze zouden hebben gemaakt zou op grond van artikel 8 lid 2 van de Rome I Verordening ook het Nederlands recht van toepassing zijn omdat eiseressen hun arbeid in Nederland verrichten. De rechtskeuze leidt er dus niet toe dat eiseressen enige bescherming verliezen als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de Rome I Verordening.
5.4
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter zich bevoegd acht om over dit geschil te beslissen, met toepassing van het Nederlandse recht.
Spoedeisend belang
5.5
Vervolgens moet beoordeeld worden of eiseressen (voldoende) spoedeisend belang hebben bij de vorderingen. Dat is het geval omdat sprake is van een vordering tot betaling van achterstallig loon (met nevenvorderingen). Dit soort vorderingen zijn in beginsel naar hun aard spoedeisend en dat is ook in dit geval zo. Van nodeloos procederen zoals [gedaagde] betoogt, is geen sprake. Temeer niet omdat de loonvordering in dit kort geding, zo begrijpt de kantonrechter, op een andere periode ziet dan de periode waarover het in de WWZ-zaak ging.
Het voorgaande brengt mee dat eiseressen ontvankelijk zijn in de vorderingen. Dat betekent dat de vorderingen inhoudelijk kunnen worden beoordeeld.
Beoordelingskader kort geding
5.6
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als aannemelijk is dat de kantonrechter in een bodemprocedure (gewone procedure) de vordering zal toewijzen. Bij deze beoordeling moeten de belangen van beide partijen worden afgewogen. Voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten, bijvoorbeeld door het horen van getuigen of het overleggen van nadere stukken, is in kort geding in beginsel geen plaats.
Loonvordering met nevenvordering
5.7
Na de beslissing van de IND van 24 mei 2023 (ten aanzien van [eiseres sub 1] ) en 25 mei 2023 (ten aanzien van [eiseres sub 2] ) waarin de aanvraag voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) werd afgewezen, heeft [gedaagde] geen loon meer betaald aan eiseressen. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het hem vanwege het ontbreken van een tewerkstellingsvergunning niet langer is toegestaan om eiseressen tewerk te stellen en het loon door te betalen. Verder stelt [gedaagde] dat eiseressen zich niet beschikbaar hebben gehouden om de arbeid te verrichten.
5.8
In de dagvaarding hebben eiseressen gesteld dat het hun is toegestaan om arbeid te verrichten in afwachting van een beslissing op bezwaar. Zij hebben die stelling niet nader onderbouwd en hebben ook niet gesteld, en evenmin is gebleken, dat bezwaar is gemaakt tegen de beslissingen van de IND van 24 en 25 mei 2023. Daarom kan er in het kader van dit kort geding niet vanuit worden gegaan dat eiseressen mogen werken. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiseressen erkend dat eiseressen niet mogen werken zolang zij niet over een tewerkstellingsvergunning beschikken. In deze procedure is niet in geschil dat eiseressen niet beschikken over een vergunning voor het verrichten van arbeid en dat [gedaagde] een boete riskeert als hij eiseressen toch tewerk stelt. De vraag die beantwoord moet worden is of eiseressen onder deze omstandigheden aanspraak kunnen maken op doorbetaling van hun loon.
5.9
Artikel 7:628 lid 1 BW bepaalt dat de werkgever verplicht is het naar tijdruimte vastgestelde loon te betalen als de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. De werkgever moet stellen en bij betwisting aannemelijk maken dat het niet (kunnen) verrichten van de arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer komt.
A: In redelijkheid voor rekening van werknemer?
5.1
Eiseressen stellen dat uit het advies van het UWV aan de IND blijkt dat [gedaagde] nauwelijks inspanningen heeft verricht om de GVVA verlengd te krijgen, terwijl [gedaagde] gelet op de achtergrond van deze zaak en de door eiseressen gedane betalingen juist gehouden was om zich daar voor in te spannen. [gedaagde] voert aan dat hij er juist alles aan heeft gedaan om eiseressen in Nederland te houden. Zo heeft hij eiseressen onderdak geboden, rijlessen en Nederlandse les voor hen geregeld, de arbeidsovereenkomst na afloop van het eerste jaar verlengd en aan de IND gevraagd om de GVVA te verlengen. Voor het verlengen van deze vergunning heeft [gedaagde] zeer veel documenten aan moeten leveren. Hem kan derhalve niet worden verweten dat de IND de aanvraag vervolgens heeft afgewezen.
5.11
De kantonrechter overweegt dat het UWV negatief heeft geadviseerd op de vraag of eiseressen kunnen worden toegelaten tot de arbeidsmarkt als verzorgende IG, omdat volgens het UWV sprake is van weigeringsgronden op grond van artikel 8 en 9 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). In de artikelen 8 en 9 van de Wav staan de redenen genoemd op grond waarvan een GVVA moet - dan wel kan - worden geweigerd. De IND heeft het advies van de UWV overgenomen en om die reden de verzochte GVVA ten aanzien van eiseressen afgewezen. De kantonrechter zal hieronder drie van de genoemde weigeringsgronden bespreken zoals die blijken uit, en verwoord zijn in, het advies van het UWV.
i)
De werkgever biedt geen loon dat past bij de functie
5.12.1
In artikel 8 lid 1 sub d van de Wav staat dat een tewerkstellingsvergunning wordt geweigerd als de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden van de te vervullen arbeidsplaats beneden het niveau liggen dat wettelijk is vereist of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is. Bij een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning toetst het UWV of het geboden brutoloon in overeenstemming is met de aard van de functie, de werkzaamheden die moeten worden verricht binnen de functie en de functie-eisen die worden gesteld. Uit de bij de aanvraag verstrekte informatie (bijvoorbeeld diploma’s en een CV) moet blijken dat de vreemdeling aan de functie-eisen voldoet. De werkgever moet bij de aanvraag aangeven welke cao van toepassing is en of de beloning conform die cao is. Daarbij moet de werkgever aangeven binnen welke functieschaal en trede de vreemdeling zal worden beloond. Als geen cao geldt, moet de werkgever motiveren dat de beloning wel marktconform is. Daarnaast moet de werkgever een conceptarbeidsovereenkomst overleggen bij de aanvraag tewerkstellingsvergunning.
Uit het UWV advies blijkt dat [gedaagde] op het aanvraagformulier en in de werkgeversverklaring heeft vermeld dat het brutoloon bij een 36-urige werkweek € 2.485,00 bedraagt en dat eiseressen worden ingeschaald in functiegroep FWG 15/trede 0 van de cao VVT. Na vragen van het UWV heeft [gedaagde] een nieuwe arbeidsovereenkomst overgelegd waarin is vermeld dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan met uitgestelde prestatieplicht en dat een bruto maandloon geldt van € 2.266,72 volgens inschaling in FWG 35, trede 1 van de cao VVT en dat de functie van Verzorgende IG-Niet praktiserend (dat wil zeggen: de functie van Helpende) geldt. Het UWV heeft verder aangegeven dat uit de reactie van [gedaagde] is gebleken dat eiseressen niet verloond zullen worden conform FWG 35 als vermeld in de arbeidsovereenkomst zolang zij niet vakbekwaam zijn erkend door het CIBG. Ook volgt, aldus het UWV, uit de reactie van [gedaagde] aan het UWV en uit de aan het UWV overgelegde arbeidsovereenkomst dat eiseressen geen aanspraak kunnen maken op een vast aantal te werken uren en bijbehorend salaris voor de duur van de arbeidsovereenkomst, zodat geen sprake is van tewerkstelling onder marktconforme voorwaarden.
ii)
Het loon is onder het minimumloon
5.12.2
In artikel 8 lid 1 sub f van de Wav staat dat een tewerkstellingsvergunning of een gecombineerde vergunning wordt geweigerd als het een vreemdeling betreft die met de desbetreffende arbeid over een periode van een maand niet ten minste een bedrag verdient gelijk aan het minimumloon, bedoeld in artikel 8 lid 1 onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Wanneer een vreemdeling in het kader van de arbeidsmarktproblematiek naar Nederland wordt gehaald, is een voorwaarde hiervoor dat hij met deze werkzaamheden een normaal Nederlands loon verdient en toereikend in zijn levensonderhoud kan voorzien. Zonder deze eis kan de situatie ontstaan dat aan de ene kant een tewerkstellingsvergunning niet kan worden geweigerd, maar dat aan de andere kant een verblijfsvergunning wegens onvoldoende middelen van bestaan wel wordt geweigerd. Ook kan zo de situatie ontstaan dat de vreemdeling zich gedwongen voelt door andere, wellicht illegale, activiteiten zijn inkomen aan te vullen of een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand aan te vragen. Dit beoogt de hier aan de orde zijnde weigeringsgrond te voorkomen. Zelfs als minder dan 40 uur per week wordt gewerkt, moet minimaal het wettelijk minimumloon betaald worden. Aanvragen voor vergunningen voor een kortere periode dan een maand of voor deeltijdarbeid worden daarom dan ook alleen ingewilligd als de totale beloning minstens het wettelijk minimumloon per maand bedraagt.
Het UWV geeft in het advies aan dat de werknemer tenminste het minimumloon moet verdienen, ook als de werknemer minder uren per week werkt. Het UWV geeft aan dat [gedaagde] op het aanvraagformulier en in de werkgeversverklaring heeft vermeld dat de te werken uren per week kunnen variëren van 3 tot 36 uur per week op oproepbasis. Ook uit de reactie van [gedaagde] en de overgelegde arbeidsovereenkomst is, zo geeft het UWV aan, gebleken dat eiseressen geen vast aantal te werken uren per maand wordt aangeboden, waardoor niet vaststaat dat zij gedurende de tewerkstelling een salaris zullen verdienen van tenminste het wettelijk minimumloon.
iii)
De werkgever heeft de beperkingen waaronder de eerdere vergunning is verleend niet in acht genomen en zal die ook in de komende vergunningsperiode niet in acht nemen
5.12.3
In artikel 9 lid 1 sub c van de Wav staat dat een tewerkstellingsvergunning kan worden geweigerd vanwege het niet in acht nemen van een beperking waaronder een eerdere vergunning is verleend of wegens het niet naleven van een daaraan verbonden voorschrift. Dat kan aan de orde zijn als de feitelijke gang van zaken anders is dan beschreven op de tewerkstellingsvergunning en/of als de voorschriften niet in acht zijn genomen bij de verleende eerdere tewerkstellingsvergunning.
Het UWV constateert dat voor de periode [datum] 2022 tot [datum] 2023 een GVVA is verleend op grond waarvan eiseressen in dienst van [gedaagde] werkzaamheden mochten verrichten als Verzorgende IG (met als werkzaamheden: de verzorgende taken als omschreven in het kwalificatiedossier van een verzorgende IG en de daarbij gebruikelijke taken binnen de thuiszorg) tegen een bruto maandloon van € 1.960,00 exclusief vakantiegeld bij een werkweek van 36 uur overeenkomstig FWG 35, trede 0.
Het UWV geeft in het advies aan dat uit de in het kader van de (verlengings)aanvraag overgelegde arbeidsovereenkomst blijkt dat eiseressen over de periode van [datum] 2022 tot [datum] 2023 werkzaam zijn geweest als oproepkracht in de functie van Helpende, met een inschaling in functiegroep FWG 15/trede 0 van de cao VVT voor de functie van Verzorgende/Helpende. Het UWV heeft naar aanleiding van de (verlengings)aanvraag ook onderzoek gedaan naar de loongegevens van eiseressen. Uit controle van Suwinet blijkt, aldus het UWV, dat [gedaagde] in meerdere maanden veel minder loon heeft betaald en zelfs minder dan het wettelijk minimummaandloon, terwijl de werkgever gehouden is om vanaf de ingangsdatum van de GVVA en gedurende de gehele geldigheidsduur daarvan het juiste loon te betalen. Dat is niet gebeurd. Het UWV geeft verder aan dat geen garantie is gegeven ten aanzien van het aantal te werken uren en dat ook het wettelijk minimumloon niet werd gegarandeerd. Ook heeft [gedaagde] eiseressen in de afgelopen vergunningsperiode als Helpende ingezet en beloond waardoor de beperkingen niet in acht zijn genomen, terwijl [gedaagde] heeft aangegeven dat eiseressen ook in de komende vergunningsverlening zullen werken als Helpende met de dienovereenkomstige beloning omdat zij nog geen vakbekwaamheidsverklaring CIBG voor de functie van Verzorgende IG heeft. De conclusie van het UWV is dat [gedaagde] de beperkingen waaronder de eerdere vergunning is verleend niet in acht heeft genomen en ook in de komende vergunningsperiode niet zal naleven.
Conclusie
5.13
Uit het voorgaande volgt dat de aanvraag voor verlenging van de GVVA is geweigerd als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van [gedaagde] . Gelet daarop kan niet geconcludeerd worden dat het niet kunnen verrichten van de arbeid in redelijkheid voor rekening van eiseressen komt. Dat leidt er in beginsel toe dat [gedaagde] op grond van artikel 7:628 lid 1 BW gehouden is het loon van eiseressen door te betalen.
5.14
De kantonrechter overweegt in dat verband nog dat de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg 2022-2023 algemeen verbindend is verklaard. Er is niet gesteld - en evenmin is gebleken - dat de CAO een uitzondering bevat op het bepaalde in artikel 7:628 lid 1 BW (vergelijk de leden 5 e.v. van artikel 7:628).
5.15
Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk dat de loonvordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen.
B: Bereidheid tot verrichten van de arbeid?
5.16
Vervolgens moet nog beoordeeld worden of sprake is van de door [gedaagde] gestelde afwezigheid van de bereidheid om de werkzaamheden te verrichten en zo ja, of dat in de weg staat aan toewijzing van de vordering. Daarbij geldt dat de werkgever moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken dat het bij de werknemer aan die bereidheid ontbrak.
5.17
[gedaagde] heeft eiseressen na de beslissing van de IND niet langer toegelaten tot het verrichten van hun werkzaamheden omdat hij anders boetes zou riskeren. Onder deze omstandigheden kan [gedaagde] zich er in redelijkheid niet op beroepen dat eiseressen zich niet expliciet bereid hebben verklaard om de werkzaamheden te verrichten. Als eiseressen dat wel hadden gedaan, had dat er niet toe geleid dat [gedaagde] hen tot het werk had toegelaten. [gedaagde] heeft op de zitting namelijk herhaald dat zij eiseressen niet tewerk kon stellen omdat zij dan een boete zou riskeren. [gedaagde] heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden moeten leiden en evenmin zijn dergelijke bijzondere omstandigheden gebleken.
Slotsom
5.18
Gelet op het voorgaande faalt het verweer van [gedaagde] en is de conclusie dat hij het loon aan eiseressen moet betalen vanaf 1 juni 2023 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomsten. Een afweging van de belangen van partijen leidt niet tot een ander oordeel. Dit betekent dat de vordering tot betaling van het loon zal worden toegewezen. Ook de wettelijke verhoging is toewijsbaar als gevorderd. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om het beroep op matiging te honoreren.
Loonspecificaties
5.19
Tegen de gevorderde verstrekking van de loonspecificaties is geen verweer gevoerd, zodat ook deze vordering zal worden toegewezen.
Proceskosten
5.2
Omdat [gedaagde] in het ongelijk wordt gesteld moet hij de kosten van de procedure (te vermeerderen met wettelijke rente) betalen. Die kosten worden vastgesteld op € 1.008,85 (waarvan € 129,85 aan dagvaardingskosten, € 86,00 aan griffierecht en € 793,00 aan salaris gemachtigde).
5.21
De nakosten (te vermeerderen met wettelijke rente) worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
6.1
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het achterstallig loon van eiseressen over de maanden juni 2023 tot en met oktober 2023 van € 2.266,72 bruto per maand;
6.2
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de maximale wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW (50%) over het achterstallig loon zoals hiervoor vermeld vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling;
6.3
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van de bijbehorende loonstroken over de perioden als hiervoor bij 6.1 genoemd;
6.4
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van eiseressen vastgesteld op € 1.008,85, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen nadat [gedaagde] tot betaling van deze kosten is aangemaand;
6.5
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 132,00 aan salaris gemachtigde;
  • te vermeerderen met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
  • te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen nadat [gedaagde] tot betaling van de nakosten is aangemaand;
6.6
verklaart de hiervoor weergegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.7
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Weij, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.