ECLI:NL:RBOBR:2023:5206

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
C/01/391333 / FA RK 23-1219
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot adoptie van biologisch kind door de man

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie van het biologisch kind [A] door de man, die de biologische vader is. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat het niet in het kennelijk belang van het kind zou zijn. De moeder en de man, die samenwonen, hebben het verzoek ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de juridische situatie van [A] niet kan worden veranderd door middel van adoptie. De juridische vader van [A] is de heer [B], met wie de moeder eerder was getrouwd. De rechtbank benadrukte dat de adoptie niet terugwerkende kracht heeft, waardoor de juridische band tussen [A] en de heer [B] zou blijven bestaan, wat niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie. De rechtbank stelde voor dat [A] de mogelijkheid heeft om een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de heer [B] in te dienen, gevolgd door een erkenning van [A] door de man. De rechtbank heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en het verzoek van de man afgewezen, met compensatie van proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/391333 / FA RK 23-1219
Uitspraak : 2 oktober 2023
Beschikking betreffende adoptie in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.A.J.L. van Elk De Freese,
en
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.A.J.L. van Elk De Freese,
over:
[naam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [A] .
De rechtbank merkt aan als belanghebbende:
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de heer [B] .
In het kader van zijn wettelijke taak is in de procedure betrokken:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie Eindhoven, hierna te noemen: de raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van: het verzoekschrift van de moeder en de man, ontvangen bij de griffie op 23 maart 2023.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op 28 augustus 2023. Verschenen zijn de moeder en de man, beiden bijgestaan door mr. Van Elk De Freese, de heer [B] en [A] .
1.3.
De rechtbank heeft aanvankelijk de raad betrokken in deze procedure, omdat [A] ten tijde van de indiening van het verzoek minderjarig was. Nu [A] op [datum] meerderjarig is geworden, heeft de raad geen rol meer in deze procedure en heeft de griffier de raad bericht dat de rechtbank de aanwezigheid van de raad bij de mondelinge behandeling niet nodig acht. De raad is daarom niet verschenen
1.4.
De griffier heeft [A] , toen hij nog minderjarig was, in de gelegenheid gesteld om zijn mening omtrent het verzoek aan de rechter kenbaar te maken. [A] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt door schriftelijk te reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de heer [B] zijn met elkaar gehuwd geweest. [A] is tijdens dit huwelijk geboren.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van [datum] is tussen de moeder en de heer [B] de echtscheiding uitgesproken. Die beschikking is op [datum] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
De moeder en de heer [B] zijn de juridische ouders van [A] . Het gezag over [A] berustte, tot aan de datum van meerderjarigheid op [datum] , bij de moeder en de heer [B] .
2.4.
Sinds 2008 wonen de moeder en de man samen. Op [datum] is uit de relatie van de moeder en de man een kind geboren, [naam] (hierna: [C] ). [A] is opgegroeid in het gezin van de moeder, de man en zijn zusje [C] .

3.Het verzoek

3.1.
De moeder en de man verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de adoptie uit te spreken van [A] door de man als adoptiefouder naast de moeder.
3.2.
Op wat de moeder en de man aan hun verzoek ten grondslag leggen en het standpunt van de heer [B] zal, voor zover nodig, onder de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek van de moeder en de man tot adoptie van [A] door de man moet worden getoetst aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.2.
Voor zover verzoekers bedoelen gezamenlijk te verzoeken om adoptie van [A] door de man, is de moeder niet-ontvankelijk in dat verzoek, omdat zij dat verzoek op grond van de wet niet kan doen. De rechtbank begrijpt dat de man bedoelt te verzoeken om adoptie van [A] door hem. In het systeem van de wet gaat het dan om een eenpersoonsadoptie, ofwel partneradoptie. Dat verzoek is ontvankelijk omdat vast staat dat de man tenminste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek met de moeder heeft samengeleefd (artikel 1:227 lid 2 BW).
De rechtbank komt dus toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de man.
4.3.
Op grond van artikel 1:227 lid 3 BW kan het verzoek verder alleen worden toegewezen als de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot adoptie moet worden afgewezen, omdat de adoptie niet in het kennelijk belang is van [A] .
De rechtbank legt dit oordeel hierna uit.
4.5.
Dat de adoptie in het kennelijk belang is van het kind is een centrale voorwaarde voor adoptie. Het oordeel wat in een specifiek geval in het kennelijk belang is van het kind is voorbehouden aan de rechter.
De man stelt in het verzoekschrift dat hij met het verzoek beoogt de adoptiefouder te worden van [A] . Vast staat echter dat de man de biologische vader is van [A] . [A] is opgegroeid in het gezin van zijn biologische ouders en zijn biologische zusje. De man is niet de juridische vader van [A] , omdat [A] , anders dan [C] , nog is geboren binnen het huwelijk van de moeder en de heer [B] . Door dat huwelijk werd de heer [B] van rechtswege de juridische vader van [A] . Die juridische werkelijkheid past niet bij de feitelijke situatie. De wet biedt de mogelijkheid om de juridische situatie voor [A] in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, namelijk via de weg van de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de heer [B] , gevolgd door een erkenning van [A] door de man of een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man. Een gegrondverklaring van de ontkenning van het ouderschap werkt terug tot aan de geboorte van [A] in die zin dat het vaderschap van de heer [B] moet worden geacht nooit te hebben bestaan. Die uitkomst zou passen bij de feitelijke situatie van [A] en het gezin waarin hij is opgegroeid.
Die situatie kan niet worden bereikt met een adoptie. De adoptie heeft op grond van artikel 1:229 BW wel tot gevolg dat [A] , nadat de beslissing definitief is, in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de man en diens bloedverwanten en dat tegelijkertijd de familierechtelijke betrekking tussen [A] en de heer [B] en diens bloedverwanten ophoudt te bestaan. De adoptie heeft echter geen terugwerkende kracht (artikel 1:230 lid 1 BW). Dit betekent dat na een adoptie de heer [B] geregistreerd blijft als juridische vader van [A] , namelijk voor de periode vanaf de geboorte van [A] tot aan de datum waarop de adoptie definitief is. Pas vanaf die datum geldt de man dan als juridische vader. Voor alle betrokkenen is echter duidelijk dat de heer [B] niet de vader is van [A] . De heer [B] heeft [A] feitelijk ook niet verzorgd en opgevoed.
Deze uitkomst acht de rechtbank niet in het belang van [A] , omdat daarmee een juridische situatie wordt gecreëerd die niet past bij de feitelijke situatie.
De rechtbank houdt er ook rekening mee dat [A] na een adoptie, anders dan zijn zusje [C] , in het gezin de positie krijgt van adoptiefkind terwijl de man zijn biologische vader is.
Reeds omdat de rechtbank tot het oordeel komt dat de adoptie niet in het kennelijk belang is van [A] , kan het verzoek tot adoptie niet worden toegewezen.
4.6.
De rechtbank benadrukt dat zij zich realiseert dat het belangrijk is voor [A] dat zijn juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. [A] heeft bij de mondelinge behandeling op vragen van de rechter ook gezegd dat wat hij wil is, dat de man zijn juridische vader is en dat hij de achternaam krijgt van de man. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat dit niet kan via de weg van de adoptie. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat voor [A] wel de weg open staat van de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de heer [B] , gevolgd door een erkenning van [A] door de man of een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man. Een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de heer [B] ligt in deze procedure niet voor, zodat de rechtbank daar niet op kan beslissen.
[A] kan een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de heer [B] nog wel doen tot drie jaar na de datum van de meerderjarigheid, dus tot [datum] . Dat is een verzoek dat bij de rechtbank moet worden ingediend met behulp van een advocaat.
4.7.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank hierna het verzoek tot adoptie af.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek;
5.2.
wijst het verzoek van de man af;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.G. Zandee, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 2 oktober 2023.
Conc: MKa
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.