ECLI:NL:RBOBR:2023:5184

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
71/092074-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke overtreding van de Geneesmiddelenwet door het bereiden van ketamine zonder registratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk bereiden van ketamine zonder registratie, in strijd met artikel 38 lid 1 van de Geneesmiddelenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk ketamine heeft bereid in een laboratorium dat was ingericht in een woning. Tijdens een doorzoeking op 1 april 2021 werd ongeveer 11 kilo ketamine aangetroffen, evenals materialen die gebruikt werden voor de productie van deze stof. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het in voorraad hebben van ketamine, omdat niet bewezen kon worden dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de stof op het moment van de doorzoeking. De rechtbank heeft de strafoplegging gebaseerd op de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk is er een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de omstandigheden van de verdachte en de aard van het delict. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 3 november 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71-092074-22
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1991] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 augustus 2023.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 april 2021 te Aalsmeer, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander(en) althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder
registratie een hoeveelheid van ongeveer 11,17 kilogram ketamine, in elk geval een
werkzame stof, in voorraad heeft gehad,
en/of
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot
en met 1 april 2021 te Aalsmeer, althans in Nederland. tezamen en in vereniging
met een ander(en) althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder registratie één of
meer hoeveelhe(i)den ketamine, in elk geval een werkzame stof, heeft bereid en/of
ingevoerd en/of afgeleverd en/of uitgevoerd en/of verhandeld en/of in een
werkzame stof, te weten ketamine, al dan niet opzettelijk, een groothandel heeft
gedreven.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Uit het dossier Bakewell komt het volgende naar voren.
Op 1 april 2021 zijn door opsporingsambtenaren op het perceel [adres 2] een loods, een hooischuur en een daarnaast gelegen steense schuur doorzocht. De steense schuur was ingericht als woning en wordt hierna telkens aangeduid als ‘woning’.
In de ‘woning’ werd circa 11 kilo ketamine aangetroffen. In de ‘woning’ werd ook een ruimte aangetroffen met daarin een in werking zijnde productieruimte ten behoeve van het kristalliseren van ketamine.
Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen opzettelijk de aangetroffen hoeveelheid ketamine zonder registratie in voorraad heeft gehad en dat hij in de periode daarvoor in die productieruimte ketamine zonder registratie heeft bereid.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het eerste deel van de tenlastelegging, te weten het zonder registratie in voorraad hebben gehad van ketamine. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het tweede deel van de tenlastelegging, te weten, kort gezegd, het zonder registratie bereiden van ketamine.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bewijsbijlage die onderdeel uitmaakt van dit vonnis. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal hierna eerst de onderzoeksresultaten van het onderzoek Bakewell bespreken, gevolgd door een bewijstechnische bespreking.
Onderzoeksresultaten.
Zoals hiervoor reeds aan de orde gekomen, werden op 1 april 2021 op het perceel [adres 2] een loods, een (hooi) schuur en een hiernaast gelegen ‘woning’ doorzocht.
In de 'woning' werd onder meer een ruimte aangetroffen met daarin een in werking zijnde productieruimte ten behoeve van het kristalliseren van ketamine. Verdeeld over de verschillende ruimtes van de ‘woning’ werden vele, meest vervuilde, voorwerpen aangetroffen die dienstbaar zijn aan het productieproces van verboden (synthetische) stoffen, zoals jerrycans met aceton en hexaan, een droogkast met droogrekken, bakken, weegschalen, een mondkapje en twee gelaatsmaskers. Op deze gelaatsmaskers werden sporen van ketamine vastgesteld. In de ‘woning’ werd in totaal circa 11 kilo ketamine aangetroffen. Volgens het LFO werd in de productieruimte zeer waarschijnlijk op grote schaal ketamine bewerkt, waarbij deze werd ingedampt en/of gezuiverd tot kristallen.
Op verschillende voorwerpen aangetroffen in de ‘woning’ werd het DNA van verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangetroffen. Zo werden er twee gelaatsmaskers aangetroffen op de schouw in de ‘woning’ die sporen van ketamine alsmede het DNA van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bevatten. Het DNA van [medeverdachte 1] werd ook aangetroffen op een waterflesje van de keukentafel en op een sigarettenpeuk uit een Red Bull-beker van de salontafel van de ‘woning’. Het DNA van [medeverdachte 2] werd ook aangetroffen op een Red Bull-blikje van het aanrecht in de keuken van de ‘woning’. Het DNA van verdachte werd aangetroffen in de ‘woning’ op een mondkapje en een jas uit de laboratoriumruimte, op twee waterflesjes uit de keuken, een waterflesje uit de laboratoriumruimte, een waterflesje van de salontafel en op een sigarettenpeuk uit een Red Bull-beker van de salontafel.
Uit de verklaring van de eigenaar van het perceel [adres 2] , de heer [persoon] , volgt kort samengevat dat hij de ‘woning’ vanaf 1 januari 2021 via medeverdachte [medeverdachte 3] aan een kennis van [medeverdachte 3] had verhuurd.
Tot slot blijkt uit de camerabeelden van de [adres 2] dat in de periode van 10 maart 2021 tot en met 1 april 2021 op diverse momenten de Mercedes Vito op naam van [medeverdachte 2] , de Ford Fiesta op naam van de zus van [medeverdachte 2] en de Ford Fusion op naam van [medeverdachte 1] bij de ‘woning’ op het perceel zijn geweest.
Bewijstechnische beoordeling.
Vooropgesteld overweegt de rechtbank dat de beschuldigingen in de tenlastelegging betrekking hebben op het overtreden van artikel 38 lid 1 en/of artikel 40 lid 2 van de Geneesmiddelenwet (Gnw).
Artikel 1 onder 1 van de Wet op de economische delicten (WED) bepaalt dat overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38 lid 1 en artikel 40 lid 2 Gwn economische delicten zijn. Deze economische delicten betreffen ingevolge artikel 2 lid 1 WED een misdrijf voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Anders dan bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] is de opzet op het begaan van de economische delicten wel ten laste gelegd. De rechtbank zal daarom ook moeten beoordelen of verdachte opzet heeft gehad op het zonder registratie in voorraad hebben en bereiden van ketamine. Indien de rechtbank opzet bewezen acht, heeft dit gevolgen voor het strafmaximum. De rechtbank zal nu eerst beoordelen of zij de tenlastegelegde gedragingen bewezen acht, waarbij zij zich eerst buigt over het tweede deel van de tenlastelegging, te weten het (opzettelijk) zonder registratie bereiden van ketamine.
Bereiden van ketamine
De rechtbank is van oordeel dat het tweede deel van het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard. Daartoe overweegt zij als volgt.
In de ‘woning’ is een in werking zijnde ruimte ten behoeve van de bereiding van ketamine aangetroffen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft geconcludeerd dat het onderzochte, in de ‘woning’ aangetroffen materiaal voldoet aan de omschrijving van het begrip werkzame stof als bedoeld in de Geneesmiddelenwet. Diezelfde Inspectie heeft vastgesteld dat aan geen van de betrokken verdachten een registratie als bedoeld in de Geneesmiddelenwet is verleend. De verdediging heeft dit alles ook niet betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de conclusies van de Inspectie te twijfelen en gaat ervan uit dat sprake is van een werkzame stof in de zin van artikel 38 lid 1 Gnw.
De rechtbank dient te beoordelen wat de rol van verdachte bij het ketaminelab is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat verdachte ketamine heeft bereid in het ketaminelab. Daarbij betrekt de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 1] , die de rechtbank ook veroordeelt voor dit feit, dat hij verdachte kent. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat het DNA van verdachte is aangetroffen op een mondmasker, een jas en een waterflesje in het ketaminelab, en dat het DNA van verdachte is aangetroffen op waterflesjes en een sigarettenpeuk in de ‘woning’. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de omstandigheid dat de verdediging geen alternatieve scenario’s heeft aangevoerd voor de aanwezigheid van het DNA van verdachte op die locatie of anderszins verweer heeft gevoerd ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de bereiding van ketamine.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk zonder een registratie ketamine heeft bereid.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd, namelijk samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
In voorraad hebben ketamine
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk in voorraad hebben van ongeveer 11 kilo ketamine waarvoor verdachte geen registratie had. Bij gebrek aan een uitleg van het begrip ‘in voorraad hebben’ in de Geneesmiddelenwet, zoekt de rechtbank in dit verband aansluiting bij de in jurisprudentie uitgekristalliseerde uitleg van het begrip ‘aanwezig hebben’ in de Opiumwet. Hierbij wordt in doorslaggevende mate gewicht toegekend aan de mogelijkheid tot feitelijke machtsuitoefening van de verdachte over een in die wet verboden stof. Ook moet de verdachte wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van die verboden stof. Voor medeplegen is een gezamenlijke machtsuitoefening vereist.
In de ‘woning’ was circa 11 kilo ketamine aanwezig en verdachte had geen registratie voor het op voorraad hebben van ketamine. De vragen die vervolgens voorliggen zijn ten eerste of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van 11 kilo ketamine in de ‘woning’ op 1 april 2021 en ten tweede of de 11 kilo ketamine zich op 1 april 2021 in de machtssfeer van verdachte bevond.
De rechtbank is van oordeel dat beide vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De rechtbank kan op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vaststellen wanneer verdachte ketamine heeft bereid in het ketaminelab, enkel dát verdachte ketamine daar heeft bereid. Dat verdachte op 1 april 2021 wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de aangetroffen ketamine en de ketamine zich op die datum ook in zijn machtssfeer bevond, kan de rechtbank niet vaststellen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde al dan niet opzettelijk in voorraad hebben van ongeveer 11 kilo ketamine waarvoor geen handelsvergunning gold, niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 1 december 2020 tot en met 1 april 2021 te Aalsmeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, zonder registratie
ketamine, een werkzame stof, heeft bereid.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een geldboete ter hoogte van € 10.000,- te vervangen door 85 dagen hechtenis bij niet-betaling.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om in geval van strafoplegging geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf. De verdediging heeft voorts verzocht om geen geldboete op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene overweging.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De aard en de ernst van het bewezenverklaarde.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk medeplegen van het zonder registratie bereiden van ketamine.
De werkzame stof ketamine valt vanwege de geneeskundige toepassingen onder de Geneesmiddelenwet. Artikel 38 lid 1 van de Geneesmiddelenwet beoogt met name de volksgezondheid te beschermen en mede tegen die achtergrond de productieketen van geneesmiddelen te versterken door de productie, handel of bezit van geneesmiddelen en werkzame stoffen te reguleren. Ketamine wordt echter steeds vaker buiten het reguliere circuit voor recreatieve doeleinden gebruikt als dissociatief tripmiddel, anders gezegd: een partydrug. Dit betekent een lucratieve afzetmarkt voor criminelen. Gezien de aangetroffen hoeveelheid (11 kilo) kan het niet anders dan dat deze stof bestemd was om als recreatieve drug verder te worden verhandeld. Ketamine is verslavend en bij langdurig en frequent gebruik schadelijk voor de gezondheid. Bij dergelijk gebruik kan een aantal cognitieve functies achteruit gaan en kunnen problemen aan de urinewegen optreden, met incontinentie tot gevolg, ook bij jonge mensen. Qua werking is ketamine vergelijkbaar met harddrugs en de illegale productie en handel van deze stof ondermijnen de samenleving en brengen risico’s voor de gezondheid en veiligheid met zich. Verdachte heeft door het bereiden van ketamine een bijdrage geleverd aan dit illegale circuit waarbij bovendien andere vormen van (zware) criminaliteit zeer wel denkbaar zijn. Verdachte heeft er geen blijk van gegeven zich om deze gevolgen te hebben bekommerd.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het strafblad van verdachte bevat geen voor de afdoening van deze zaak relevante veroordelingen.
De rechtbank houdt in enigszins strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat de
door verdachte gepleegde strafbare feiten meer dan twee jaar geleden hebben plaatsgevonden en dat verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank ziet in het verhandelde ter terechtzitting voor het overige geen factoren die in matigende zin zouden moeten doorwerken in de strafoplegging.
De LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting en straffen in vergelijkbare zaken
Zoals hiervoor bij de bewijstechnische beoordeling reeds is overwogen, is het onderhavige economische delict als misdrijf ten laste gelegd en bewezenverklaard. Dat betekent dat het strafmaximum betreft ingevolge artikel 6 eerste lid onder 1 WED, in tegenstelling tot bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie.
De rechtbank ziet bij deze stand aanleiding om acht te slaan op het oriëntatiepunt van het LOVS dat betrekking heeft op het bereiden van harddrugs. De rechtbank ziet daartoe tevens aanleiding, vanwege de omstandigheid dat de ketamine enkel en alleen werd bereid met als doeleinde het te verkopen als recreatieve drug.
Voorts ziet de rechtbank aanleiding om aansluiting te zoeken bij de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, waarbij de rechtbank als vergelijkbaar beschouwd zaken waarin de verdachten worden vervolgd voor hun betrokkenheid als ‘kok’ bij een laboratorium voor harddrugs, zoals MDMA en/of XTC.
Hoewel de rechtbank zal aansluiten bij de LOVS-oriëntatiepunten voor Opiumwetfeiten en de straffen die in dergelijke zaken worden opgelegd, houdt de rechtbank er rekening mee dat het strafmaximum in dit geval lager is dan het strafmaximum van artikel 10 lid 4 van de Opiumwet, te weten 2 jaar lager wat betreft de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
De overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende.
Verdachte is op 11 augustus 2021 aangehouden en door de politie verhoord. Vanaf dat moment is de redelijke termijn gaan lopen. Sindsdien zijn er twee jaar en 2 maanden verstreken. Daarmee is de redelijke termijn overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De strafoplegging.
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen. De rechtbank is echter van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen met een maand, dus tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
De rechtbank acht, gezien de aard van de bewezen verklaarde feiten en de rol van verdachte daarbij, alsmede gezien de gebleken financiële draagkracht van verdachte, het opleggen van een geldboete niet opportuun. Anders dan het Openbaar Ministerie ziet de rechtbank geen aanleiding om een geldboete aan verdachte op te leggen, nu uit het dossier niet gebleken of en zo ja in welke mate verdachte heeft geprofiteerd van het delict.
Daarmee zal de rechtbank een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de aard en ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
47, 63 Wetboek van Strafrecht
1, 2, 6 Wet op de economische delicten
38 Geneesmiddelenwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Medeplegen van het overtreden van een voorschrift gesteld bij artikel 38 van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:

Een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden

Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. O.Y. Ifzaren, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.A. Schipper, griffier,
en is uitgesproken op 25 oktober 2023.