ECLI:NL:RBOBR:2023:5183

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
71/092068-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke overtreding van de Geneesmiddelenwet door het zonder registratie bereiden en in voorraad hebben van ketamine

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk zonder registratie bereiden en in voorraad hebben van ketamine, een werkzame stof. De tenlastelegging betrof feiten die zich hebben voorgedaan in de periode van 1 december 2020 tot en met 1 april 2021 te Aalsmeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk ongeveer 11,17 kilogram ketamine in voorraad heeft gehad en deze zonder registratie heeft bereid. De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op de aangetroffen hoeveelheid ketamine in een door de verdachte gebruikte woning, alsook op het DNA van de verdachte dat op verschillende voorwerpen in die woning is aangetroffen. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de verdachte niet op de hoogte was van de activiteiten in de woning, verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de ketamine en dat deze zich in zijn machtssfeer bevond. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71-092068-22
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1996] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 augustus 2023.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 april 2021 te Aalsmeer, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander(en) althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder
registratie een hoeveelheid van ongeveer 11,17 kilogram ketamine, in elk geval een
werkzame stof, in voorraad heeft gehad,
en/of
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot
en met 1 april 2021 te Aalsmeer, althans in Nederland. tezamen en in vereniging
met een ander(en) althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder registratie één of
meer hoeveelhe(i)den ketamine, in elk geval een werkzame stof, heeft bereid en/of
ingevoerd en/of afgeleverd en/of uitgevoerd en/of verhandeld en/of in een
werkzame stof, te weten ketamine, al dan niet opzettelijk, een groothandel heeft
gedreven.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie heeft de verdediging het volgende aangevoerd.
De verdediging heeft bepleit dat het doorlaatverbod vastgelegd in artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is geschonden. Op grond van dit artikel is een opsporingsambtenaar verplicht verboden goederen in beslag te nemen indien hij de vindplaats van die goederen weet. Volgens de verdediging wist de politie sinds 2 maart 2021 al van de vermeende aanwezigheid van verdovende middelen en/of schadelijke stoffen op het terrein aan de [adres 2] te Aalsmeer. Door pas op 1 april 2021 in te grijpen door binnen te treden, heeft het Openbaar Ministerie gehandeld in strijd met het doorlaatverbod. Dit moet volgens de verdediging leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank overweegt dat bij de politie naar aanleiding van de observaties van de Renault Traffic op 2 maart 2021 hooguit sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in artikel 27 Sv. Op dat moment waren zij niet op de hoogte van de aanwezigheid van verdovende middelen en/of schadelijke stoffen aldaar. Ook in de opvolgende dagen is de politie daar niet van op de hoogte geraakt. Pas tijdens de doorzoeking op 1 april 2021 werd de aanwezigheid van verdovende middelen en/of schadelijke stoffen duidelijk. De rechtbank is van oordeel dat het verweer in zoverre feitelijke grondslag mist. De rechtbank verwerpt het verweer.
De officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Uit het dossier Bakewell komt het volgende naar voren.
Op 1 april 2021 zijn door opsporingsambtenaren op het perceel [adres 2] te Aalsmeer een loods, een hooischuur en een daarnaast gelegen steense schuur doorzocht. De steense schuur was ingericht als woning en wordt hierna telkens aangeduid als ‘woning’.
In de ‘woning’ werd circa 11 kilo ketamine aangetroffen. In de ‘woning’ werd ook een ruimte aangetroffen met daarin een in werking zijnde productieruimte ten behoeve van het kristalliseren van ketamine.
Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen opzettelijk de aangetroffen hoeveelheid ketamine zonder registratie in voorraad heeft gehad en dat hij in de periode daarvoor in die productieruimte ketamine zonder registratie heeft bereid.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, te weten het zonder registratie in voorraad hebben en bereiden van ketamine. Subsidiair heeft de verdediging bepleit om ter zake van het bereiden van ketamine de tenlastegelegde periode aanzienlijk te verkorten.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bewijsbijlage die onderdeel uitmaakt van dit vonnis. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal hierna eerst de onderzoeksresultaten van het onderzoek Bakewell bespreken, gevolgd door een bewijstechnische bespreking.
Onderzoeksresultaten.
Zoals hiervoor reeds aan de orde gekomen, werden op 1 april 2021 op het perceel [adres 2] te Aalsmeer een loods, een (hooi) schuur en een hiernaast gelegen ‘woning’ doorzocht.
In de 'woning' werd onder meer een ruimte aangetroffen met daarin een in werking zijnde productieruimte ten behoeve van het kristalliseren van ketamine. Verdeeld over de verschillende ruimtes van de ‘woning’ werden vele, meest vervuilde, voorwerpen aangetroffen die dienstbaar zijn aan het productieproces van verboden (synthetische) stoffen, zoals jerrycans met aceton en hexaan, een droogkast met droogrekken, bakken, weegschalen, een mondkapje en twee gelaatsmaskers. Op deze gelaatsmaskers werden sporen van ketamine vastgesteld. In de ‘woning’ werd in totaal circa 11 kilo ketamine aangetroffen. Volgens het LFO werd in de productieruimte zeer waarschijnlijk op grote schaal ketamine bewerkt, waarbij deze werd ingedampt en/of gezuiverd tot kristallen.
Op verschillende voorwerpen aangetroffen in de ‘woning’ werd het DNA van verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangetroffen. Zo werden er twee gelaatsmaskers aangetroffen op de schouw in de ‘woning’ die sporen van ketamine alsmede het DNA van verdachte en [medeverdachte 2] bevatten. Het DNA van verdachte werd ook aangetroffen op een waterflesje van de keukentafel en op een sigarettenpeuk uit een Red Bull-beker van de salontafel van de ‘woning’. Het DNA van [medeverdachte 2] werd ook aangetroffen op een Red Bull-blikje van het aanrecht in de keuken van de ‘woning’. Het DNA van [medeverdachte 1] werd aangetroffen in de ‘woning’ op een mondkapje en een jas uit de laboratoriumruimte, op twee waterflesjes uit de keuken, een waterflesje uit de laboratoriumruimte, een waterflesje van de salontafel en op een sigarettenpeuk uit een Red Bull-beker van de salontafel.
Uit de verklaring van de eigenaar van het perceel [adres 2] te Aalsmeer, de heer [persoon ] , volgt kort samengevat dat hij de ‘woning’ vanaf 1 januari 2021 via [medeverdachte 3] aan een kennis van [medeverdachte 3] had verhuurd.
Tot slot blijkt uit de camerabeelden van de [adres 2] te Aalsmeer dat in de periode van 10 maart 2021 tot en met 1 april 2021 op diverse momenten de Mercedes Vito op naam van [medeverdachte 2] , de Ford Fiesta op naam van de zus van [medeverdachte 2] en de Ford Fusion op naam van verdachte bij de ‘woning’ op het perceel zijn geweest.
Bewijstechnische beoordeling.
Vooropgesteld overweegt de rechtbank dat de beschuldigingen in de tenlastelegging betrekking hebben op het overtreden van artikel 38 lid 1 en/of artikel 40 lid 1 van de Geneesmiddelenwet.
Artikel 1 onder 1 van de Wet op de economische delicten (WED) bepaalt dat overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38 lid 1 en artikel 40 lid 1 van de Geneesmiddelenwet economische delicten zijn. Deze economische delicten betreffen ingevolge artikel 2 lid 1 WED een misdrijf voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Anders dan bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] is de opzet op het begaan van de economische delicten wel ten laste gelegd. De rechtbank zal daarom ook moeten beoordelen of verdachte opzet heeft gehad op het zonder registratie in voorraad hebben en bereiden van ketamine. Indien de rechtbank opzet bewezen acht, heeft dit gevolgen voor het strafmaximum. In dat geval betreft het strafmaximum, in tegenstelling tot bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie. De rechtbank zal nu eerst beoordelen of zij de tenlastegelegde gedragingen bewezen acht, waarbij zij zich eerst buigt over het tweede deel van de tenlastelegging, te weten het (opzettelijk) zonder registratie bereiden van ketamine.
Bereiden van ketamine
De rechtbank is van oordeel dat het tweede deel van het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard. Daartoe overweegt zij als volgt.
In de ‘woning’ is een in werking zijnde ruimte ten behoeve van de bereiding van ketamine aangetroffen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft geconcludeerd dat het onderzochte, in de ‘woning’ aangetroffen materiaal voldoet aan de omschrijving van het begrip werkzame stof als bedoeld in de Geneesmiddelenwet. Diezelfde Inspectie heeft vastgesteld dat aan geen van de betrokken verdachten een registratie als bedoeld in de Geneesmiddelenwet is verleend. De verdediging heeft dit alles ook niet betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de conclusies van de Inspectie te twijfelen en gaat ervan uit dat sprake is van een werkzame stof in de zin van artikel 38 lid 1 Gnw.
De rechtbank dient te beoordelen wat de rol van verdachte bij het ketaminelab is geweest.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte slechts een keer bij de ‘woning’ aan de [adres 2] te Aalsmeer is geweest om een joint te roken en te chillen, zoals verdachte bij de politie heeft verklaard, maar dat hij niet wist dat op die locatie ketamine werd bereid en dat hij daar ook geen betrokkenheid bij heeft gehad. De rechtbank verwerpt dit verweer gelet op het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de auto van verdachte in de periode van 10 maart tot en met 1 april 2021 is gezien bij de ‘woning’, dat verdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kent, die de rechtbank ook voor dit feit veroordeelt, en dat het DNA van verdachte is aangetroffen op diverse voorwerpen in de ‘woning’, waaronder op een gelaatsmasker waarop ook ketamine is aangetroffen. Daarnaast blijkt uit het dossier dat in de diverse ruimtes van de ‘woning’, waaronder de hal, een groot aantal voorwerpen werd aangetroffen die te maken hadden met de bereiding van ketamine, zoals een droogkast , een weegschaal, een bak met daarin beige kristallen en gebruikte koolstoffilters. Daarnaast bood de woonkamer toegang tot de labruimte en keuken en werd bij het betreden van de woning direct een sterke chemische lucht waargenomen door de verbalisanten. De verklaring van verdachte dat hij geen weet had van het ketaminelab acht de rechtbank dan ook volstrekt ongeloofwaardig. Het verweer van de verdediging dat er geen context is om het DNA-spoor van verdachte binnen de verdenking te kunnen duiden, volgt de rechtbank evenmin. Gelet op de hiervoor opgesomde omstandigheden en de context waarin het gelaatsmasker is aangetroffen, leidt de theoretisch opgeworpen mogelijkheid dat verdachte het gelaatsmasker een andere keer zou hebben opgehad of dat sprake is van secundaire overdracht geenszins tot een andere conclusie dan dat verdachte daar binnen is geweest en betrokken was bij de productie.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk zonder een registratie ketamine heeft bereid.
In voorraad hebben ketamine
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk in voorraad hebben van ongeveer 11 kilo ketamine waarvoor verdachte geen registratie had. Bij gebrek aan een uitleg van het begrip ‘in voorraad hebben’ in de Geneesmiddelenwet, zoekt de rechtbank in dit verband aansluiting bij de in jurisprudentie uitgekristalliseerde uitleg van het begrip ‘aanwezig hebben’ in de Opiumwet. Hierbij wordt in doorslaggevende mate gewicht toegekend aan de mogelijkheid tot feitelijke machtsuitoefening van de verdachte over een in die wet verboden stof. Ook moet de verdachte wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van die verboden stof. Voor medeplegen is een gezamenlijke machtsuitoefening vereist.
In de ‘woning’ was circa 11 kilo ketamine aanwezig en verdachte had geen registratie voor het op voorraad hebben van ketamine. De vragen die vervolgens voorliggen zijn ten eerste of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van 11 kilo ketamine in de ‘woning’ op 1 april 2021 en ten tweede of de 11 kilo ketamine zich op 1 april 2021 in de machtssfeer van verdachte bevond.
De rechtbank is van oordeel dat beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord. Dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de aangetroffen ketamine en de ketamine zich ook in zijn machtssfeer bevond, leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat de auto van verdachte op 1 april 2021 nog bij het ketaminelab is geweest en hij daar in de daaraan voorafgaande periode ook ketamine heeft bereid. De rechtbank betrekt daarbij ook de omstandigheid dat het overgrote deel van de aangetroffen ketamine een ingedampte vloeistof met ketaminekristallen betrof (ongeveer 9 kilo), waarvan de bereiding dus kennelijk nog niet was voltooid. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte ook op 1 april 2021 wetenschap had van de aanwezigheid van de aangetroffen ketamine en die ketamine zich op die datum ook in zijn machtssfeer bevond.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank ook het ten laste gelegde opzettelijk in voorraad hebben van ongeveer 11 kilo ketamine waarvoor verdachte geen registratie had, wettig en overtuigend bewezen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verdachte beide feiten tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd, namelijk samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wat betreft het bereiden van ketamine en samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] wat betreft het in voorraad hebben van ketamine. De aangetroffen ketamine bevond zich op 1 april 2021 ook in de machtssfeer van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] .

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 1 april 2021 te Aalsmeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, zonder registratie een hoeveelheid van ongeveer 11 kilogram ketamine, een werkzame stof, in voorraad heeft gehad,
en
op tijdstippen in de periode van 10 maart 2021 tot en met 1 april 2021 te Aalsmeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, zonder registratie ketamine, een werkzame stof, heeft bereid.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een geldboete ter hoogte van € 10.000,- te vervangen door 85 dagen hechtenis bij niet-betaling.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om in geval van strafoplegging geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om geen geldboete op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene overweging.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De aard en de ernst van het bewezenverklaarde.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk medeplegen van het zonder registratie bereiden van ketamine en het opzettelijk zonder registratie in voorraad hebben van 11 kilo ketamine.
De werkzame stof ketamine valt vanwege de geneeskundige toepassingen onder de Geneesmiddelenwet. Artikel 38 lid 1 van de Geneesmiddelenwet beoogt met name de volksgezondheid te beschermen en mede tegen die achtergrond de productieketen van geneesmiddelen te versterken door de productie, handel of bezit van geneesmiddelen en werkzame stoffen te reguleren. Ketamine wordt echter steeds vaker buiten het reguliere circuit voor recreatieve doeleinden gebruikt als dissociatief tripmiddel, anders gezegd: een partydrug. Dit betekent een lucratieve afzetmarkt voor criminelen. Gezien de aangetroffen hoeveelheid (11 kilo) kan het niet anders dan dat deze stof bestemd was om als recreatieve drug verder te worden verhandeld. Ketamine is verslavend en bij langdurig en frequent gebruik schadelijk voor de gezondheid. Bij dergelijk gebruik kan een aantal cognitieve functies achteruit gaan en kunnen problemen aan de urinewegen optreden, met incontinentie tot gevolg, ook bij jonge mensen. Qua werking is ketamine vergelijkbaar met harddrugs en de illegale productie en handel van deze stof ondermijnen de samenleving en brengen risico’s voor de gezondheid en veiligheid met zich. Verdachte heeft door het bereiden van ketamine een bijdrage geleverd aan dit illegale circuit waarbij bovendien andere vormen van (zware) criminaliteit zeer wel denkbaar zijn. Verdachte heeft er geen blijk van gegeven zich om deze gevolgen te hebben bekommerd.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het strafblad van verdachte bevat geen voor de afdoening van deze zaak relevante veroordelingen.
De rechtbank ziet in het verhandelde ter terechtzitting geen factoren die in matigende zin zouden moeten doorwerken in de strafoplegging.
De LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting en straffen in vergelijkbare zaken
Zoals hiervoor bij de bewijstechnische beoordeling reeds is overwogen, is het onderhavige economische delict als misdrijf ten laste gelegd en bewezenverklaard. Dat betekent dat het strafmaximum ingevolge artikel 6 eerste lid onder 1 WED betreft een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie.
De rechtbank ziet bij deze stand aanleiding om acht te slaan op het oriëntatiepunt van het LOVS dat betrekking heeft op het bereiden van harddrugs. De rechtbank ziet daartoe tevens aanleiding, vanwege de omstandigheid dat de ketamine enkel en alleen werd bereid met als doeleinde het te verkopen als recreatieve drug.
Voorts ziet de rechtbank aanleiding om aansluiting te zoeken bij de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, waarbij de rechtbank als vergelijkbaar beschouwd zaken waarin de verdachten worden vervolgd voor hun betrokkenheid als laborant, ook wel ‘kok’ genoemd, bij de productie van harddrugs, zoals MDMA en/of XTC.
Hoewel de rechtbank zal aansluiten bij de LOVS-oriëntatiepunten voor Opiumwetfeiten en de straffen die in dergelijke zaken worden opgelegd, houdt de rechtbank er rekening mee dat het strafmaximum in dit geval lager is dan het strafmaximum van artikel 10 lid 4 van de Opiumwet, te weten 2 jaar lager wat betreft de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
De overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende.
Verdachte is op 12 augustus 2021 aangehouden en door de politie verhoord. Vanaf dat moment is de redelijke termijn gaan lopen. Sindsdien zijn er twee jaar en twee maanden verstreken. Daarmee is de redelijke termijn overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De strafoplegging.
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen. De rechtbank is echter van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen met een maand, dus tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden.
De rechtbank acht, gezien de aard van de bewezen verklaarde feiten en de rol van verdachte daarbij, alsmede gezien de gebleken financiële draagkracht van verdachte, het opleggen van een geldboete niet opportuun. Anders dan het Openbaar Ministerie ziet de rechtbank geen aanleiding om een geldboete aan verdachte op te leggen, nu uit het dossier niet gebleken of en zo ja in welke mate verdachte heeft geprofiteerd van het delict.
Daarmee zal de rechtbank een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de aard en ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
47, 57, 63 Wetboek van Strafrecht
1, 2, 6 Wet op de economische delicten
38 Geneesmiddelenwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven
Medeplegen van het overtreden van een voorschrift gesteld bij artikel 38 van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:

Een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden

Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. O.Y. Ifzaren, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.A. Schipper, griffier,
en is uitgesproken op 25 oktober 2023.