ECLI:NL:RBOBR:2023:5178

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
21/2430
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk beroep inzake uitkering op grond van de Wet WIA

Op 30 oktober 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Hogeschool Utrecht (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) (verweerder). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, dat een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan een werknemer had toegekend. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat het bestreden besluit in een samenhangende zaak reeds was vernietigd, waardoor eiseres geen procesbelang meer had. De rechtbank deed uitspraak zonder zitting, gebruikmakend van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank had eerder in een andere beroepszaak (met procedurenummer SHE 21/1786) bepaald dat de werknemer recht had op een IVA-uitkering, wat leidde tot de intrekking van het bestreden besluit in deze zaak. Hierdoor was een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden niet meer zinvol. De rechtbank besloot ook tot een proceskostenveroordeling, waarbij het UWV werd opgedragen de kosten van eiseres, tot een bedrag van € 1.434,-, te vergoeden, evenals het betaalde griffierecht van € 360,-. De uitspraak werd gedaan door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2430

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Stichting Hogeschool Utrecht, uit Utrecht, eiseres

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).
Aan dit geding heeft verder deelgenomen:
[werknemer] , uit [woonplaats] , derde partij (hierna: werknemer).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag van werknemer voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegewezen en werknemer een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 5 juli 2021.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Werknemer werkte als docent bij eiseres voor gemiddeld 17,93 uur per week. Op 20 december 2018 meldde zij zich ziek voor deze werkzaamheden.
2. Eiseres heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt de rechtbank

3. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk is en doet uitspraak zonder zitting, met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
4. In de beroepszaak van werknemer (met procedurenummer SHE 21/1786) heeft de rechtbank met de uitspraak van 30 oktober 2023 bepaald dat werknemer vanaf
17 december 2020 recht heeft op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en zelf in de zaak voorzien.
5. Voor deze zaak betekent dat dat het bestreden besluit is komen te vervallen. Een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden is daarom niet langer zinvol. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft. Hierover kan redelijkerwijs geen twijfel bestaan zodat de rechtbank – nu partijen nog niet zijn uitgenodigd voor een zitting – deze zaak zonder zitting afdoet.

Conclusie

6. Het beroep van eiseres is kennelijk niet-ontvankelijk. Omdat eiseres door de vernietiging van het bestreden besluit in de zaak 21/1786 in de onderhavige zaak in feite wordt geconfronteerd met een intrekking van het bestreden besluit, zal de rechtbank naar analogie met artikel 8:75a van de Awb overgaan tot een proceskostenveroordeling. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.434,- (voor de beroepsfase 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- bij wegingsfactor 1 en voor de bezwaarfase 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 597,- bij wegingsfactor 1). Ook moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.434,-.
Deze uitspraak is gedaan op 30 oktober 2023 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank Oost-Brabant waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.