ECLI:NL:RBOBR:2023:5177

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
21/1786
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-IVA-uitkering en duurzaamheidsbeperkingen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een IVA-uitkering aan eiseres, die zich had gewend tot de rechtbank na een onvoldragen besluit van het UWV. De rechtbank had eerder op 24 juli 2023 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. L. Boon, stelde dat het UWV niet had voldaan aan de eisen van de motivering, met name met betrekking tot de beoordeling van haar belastbaarheid op 17 december 2020. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts van het UWV, B.B.C. de Bruijn, niet voldoende had onderbouwd waarom eiseres op die datum voor 5 uur per dag en 25 uur per week belastbaar zou zijn, terwijl er geen concrete aanwijzingen waren voor een verbetering van haar situatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts B&B geen nieuwe medische informatie had opgevraagd en dat de eerdere informatie uit 2019 niet voldeed als onderbouwing voor de veronderstelde verbetering. De rechtbank concludeerde dat het UWV het gebrek in de motivering niet had hersteld en dat de beperkingen van eiseres duurzaam waren. Daarom heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat eiseres vanaf 17 december 2020 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, met recht op een IVA-uitkering. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en onderbouwde motivering door het UWV bij besluiten over arbeidsongeschiktheid en uitkeringen, en bevestigt de rechten van de betrokkenen in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1786

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. Boon),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).
Aan dit geding heeft verder deelgenomen:
Stichting Hogeschool Utrecht, gevestigd in Utrecht, derde partij (hierna: werkgever I)
(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en
Stichting Interconfessionele Stichting Gezondheidszorg Rivierenland, gevestigd in Tiel, derde partij (hierna: werkgever II)
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 24 juli 2023 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en heeft zij het UWV in de gelegenheid gesteld het in de tussenuitspraak vermelde gebrek te herstellen.
Op 5 september 2023 heeft het UWV een nadere reactie ingediend, met daarbij een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van
25 en 29 augustus 2023.
Op 5 september 2023 heeft werkgever II hierop gereageerd.
Op 1 oktober 2023 heeft eiseres hierop gereageerd.
Met stilzwijgende toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat vindt de rechtbank

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
2. In de tussenuitspraak van 24 juli 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. Voor de rechtbank is niet inzichtelijk geworden waarom de informatie van de behandelaar van anderhalf jaar voor
17 december 2020 de conclusie rechtvaardigt dat eiseres per 17 december 2020 voor 5 uur per dag en 25 uur per week belastbaar is, maar dat daarna nog verbetering kan optreden, waardoor eiseres voor 6 uur per dag en 30 uur per week belastbaar is. De verzekeringsarts B&B heeft ook op geen enkele andere wijze gemotiveerd waarom deze verbetering concreet verwacht mag worden. De rechtbank heeft ook meegewogen dat de verzekeringsarts B&B heeft aangegeven dat zij nauwelijks tot geen verbetering van de belastbaarheid verwacht. Ondanks het feit dat de verzekeringsarts B&B een inschatting moet maken van de herstelkansen, is deze inschatting niet goed uit het rapport van 24 en 25 juni 2021 te destilleren. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de motivering van de verzekeringsarts B&B niet berust op de feiten en omstandigheden zoals die gelden voor eiseres op 17 december 2020, waardoor er geen sprake is van een concrete en toereikende onderbouwing zoals bedoeld in overweging 12 van de tussenuitspraak.
3. Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een nadere motivering van de verzekeringsarts B&B overgelegd. De verzekeringsarts B&B heeft toegelicht het niet noodzakelijk te achten om opnieuw informatie, in het bijzonder met betrekking tot de prognose, op te vragen bij de behandelaar vanwege het volgende. In de brief van 30 september 2019 heeft de behandelaar geen uitspraak gedaan over de prognose. Uit deze informatie en de medische voorgeschiedenis is niet gebleken dat er aanwijzingen waren voor progressie van de aandoening. Wel geeft de verzekeringsarts B&B aan dat progressie niet uit te sluiten is. Het verloop van de aandoening is moeilijk te voorspellen, maar er zijn bij eiseres wel indicaties aan de orde voor een gunstig verloop. Voor de prognose van de urenbelasting geeft de verzekeringsarts B&B aan dat zij in tegenstelling tot de primaire verzekeringsarts wel een urenbeperking (van 6 uur per dag en 30 uur per week) duurzaam acht. Dit vanuit energetisch en preventief oogpunt, de aard van de medische aandoening en het zeer moeilijk te voorspellen beloop. Ze geeft aan daarmee rekening te hebben gehouden met wat de behandelaar heeft aangegeven over de activiteiten binnens- en buitenshuis en de minder lange herstelperiode. De beperkingen die de primaire verzekeringsarts in de overige rubrieken van de FML heeft aangenomen acht de verzekeringsarts B&B duurzaam.
4. Werkgever II heeft in haar reactie – kort gezegd – het UWV verzocht te onderzoeken of de duurzame beperkingen leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid.
5. Eiseres vindt dat het UWV het gebrek niet heeft hersteld, omdat de verzekeringsarts B&B niet concreet heeft gemotiveerd waarop de verbetering in de urenbeperking verwacht mag worden. Verder is de brief van 30 september 2019 volgens eiseres uit het verband getrokken en ze schetst hoe haar beginsituatie in 2018 was. Deze brief kan volgens eiseres niet als onderbouwing dienen, omdat deze van ruim voor de datum in geding is.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet hersteld. De aanvullende motivering van de verzekeringsarts B&B heeft voor de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt waarom eiseres op de datum in geding, 17 december 2020, voor 5 uur per dag en 25 uur per week belastbaar is, maar dat daarna nog verbetering kan optreden, waardoor eiseres voor 6 uur per dag en 30 uur per week belastbaar is.
7. De verzekeringsarts B&B heeft ervoor gekozen geen medische informatie op te vragen en nogmaals te verwijzen naar de informatie van de behandelaar van
30 september 2019. Over deze informatie heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak al overwogen dat dit het standpunt van de verwachte verbetering in de urenbeperking op 17 december 2020 niet kan dragen. Dat de verzekeringsarts B&B geen reden ziet om haar standpunt te onderbouwen met andere medische informatie, die wel ziet op de feiten en omstandigheden zoals die gelden voor eiseres op 17 december 2020, komt voor rekening en risico van het UWV.
8. Uit het gegeven dat de verzekeringsarts B&B een verdergaande duurzame urenbeperking heeft aangenomen dan de primaire verzekeringsarts kan de rechtbank ook geen deugdelijke inschatting van de herstelkansen op 17 december 2020 afleiden. Hieruit blijkt niet waarom de duurbelastbaarheid van eiseres na 17 december 2020 nog zo kan verbeteren dat ze 6 in plaats van 5 uur per dag en 30 in plaats van 25 uur per week kan werken. De verzekeringsarts B&B geeft in het rapport van 25 en 29 augustus immers zelf aan dat er sprake lijkt te zijn van stabiele afwijkingen, dat niet is uit te sluiten dat de aandoening progressief is en dat het verloop zeer moeilijk te voorspellen is. Dat er bij eiseres enkele algemene indicaties zijn voor een gunstig verloop kan voor de rechtbank niet volstaan als een concrete afweging van de feiten en omstandigheden van eiseres in relatie tot haar belastbaarheid.
9. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er een meer dan geringe kans is op verbetering van de functionele mogelijkheden, zijnde de duurbelastbaarheid, van eiseres. De rechtbank acht de urenbeperking van 5 uur per dag en 25 uur per week daarom ook duurzaam. De verzekeringsarts B&B heeft aangegeven dat de overige aangenomen beperkingen duurzaam zijn. Aangezien eiseres met deze beperkingen op 17 december 2020 volledig arbeidsongeschikt is en uit het voorgaande volgt dat deze beperkingen ook duurzaam zijn, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Een nader arbeidskundig onderzoek zoals verzocht door werkgever II acht de rechtbank niet nodig.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op dat wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het onvoldoende is gemotiveerd en daarom in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat niet is gebleken dat het UWV dat gebrek, dat ook aan het primaire besluit kleeft – gezien de onderhavige niet succesvolle herstelpoging – alsnog kan herstellen. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat eiseres vanaf 17 december 2020 volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.434,- (voor de beroepsfase 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- bij wegingsfactor 1 en voor de bezwaarfase 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 597,- bij wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat eiseres vanaf 17 december 2020 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering;
- draagt het UWV op om zorg te dragen voor de (financiële) uitvoering van de IVA-uitkering;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.434,-.
Deze uitspraak is gedaan op 30 oktober 2023 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.