ECLI:NL:RBOBR:2023:5171

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
C/01/396855 / KG ZA 23-457
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontruimingsvordering door gemeente Best tegen gedaagde in kort geding

In een kort geding heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in de zaak tussen de gemeente Best en een gedaagde die een onroerende zaak, een voormalig tenniscomplex, zonder recht of titel bewoont. De gemeente vorderde ontruiming van het terrein, dat sinds 2018 leegstaat en in 2020 niet verkocht kon worden. De gedaagde, die zichzelf als autonoom beschouwt en een nomadisch bestaan leidt, heeft het terrein gekraakt en gebruikt voor culturele evenementen. De gemeente stelde dat de gedaagde inbreuk maakt op haar eigendomsrecht en dat er sprake is van overlast voor omwonenden, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente onvoldoende bewijs heeft geleverd voor deze claims. De rechter overwoog dat de gedaagde bereid is om het terrein te verlaten zodra er concrete plannen zijn voor het gebruik van het terrein door de gemeente. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van de gedaagde bij bewoning zwaarder weegt dan het belang van de gemeente bij ontruiming, en wees de vorderingen van de gemeente af. De gemeente werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 1.393,00 zijn begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/396855 / KG ZA 23-457
Vonnis in kort geding van 25 oktober 2023
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BEST,
zetelend te Best,
eiseres,
advocaat mr. L.H.W. Golsteijn te Venlo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.F. van Hulst te Utrecht.
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 september 2023 met 10 producties;
  • de brief van mr. Golsteijn van 9 oktober 2023 met de producties 11 tot en met 13;
  • de mondelinge behandeling op 11 oktober 2023;
  • de pleitnota van mr. Van Hulst.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De gemeente is eigenaar van de onroerende zaak staande en gelegen aan [adres] te [postcode] [plaats] (kadastraal bekend gemeente [plaats] , [kadastrale aanduiding] en [kadastrale aanduiding] ), zijnde een voormalig tenniscomplex.
2.2.
Het complex staat sinds 2018 leeg. In 2020 was er een koper voor het terrein. Deze koop is toen niet doorgegaan. In verband met een tekort aan ambtelijke capaciteit, mede als gevolg van de coronacrisis, is het project toen stil komen te liggen.
2.3.
In de periode vanaf 2018 is het terrein gekraakt geweest, in 2019 illegaal in gebruik geweest door (dakloze) Polen en begin 2020 hebben jongeren de tennisbanen gebruikt als “crossterrein”.
2.4.
[gedaagde] is een man van 41 jaar oud, leeft een nomadisch bestaan en beschouwt zichzelf als een autonoom persoon die vindt dat hij het beste tot zijn recht komt door te leven en te wonen in een niet reguliere woonsetting. Al een aantal jaren zwerft [gedaagde] door de provincie Brabant (Eindhoven, Oss, Drunen, Aarle-Rixtel) en kraakt hij leegstaande panden /terreinen alwaar hij onder andere housefeesten geeft en de terreinen gebruikt als ‘culturele hotspot’ waar muzikanten en houseliefhebbers samen kunnen komen. Op het moment dat hij al dan niet gedwongen de terreinen moet verlaten, trekt hij verder.
2.5.
In juli 2023 heeft de gemeente geconstateerd dat de onroerende zaak [adres] (clubgebouw en bijbehorend terrein) wordt bewoond door [gedaagde] en dat [gedaagde] zich aan dat adres heeft ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
2.6.
De gemeente heeft op 31 juli 2023 aangifte gedaan van het kraken van het terrein (artikel 138a Wetboek van Strafrecht) door [gedaagde] .
2.7.
Op 3 augustus 2023 heeft de gemeente een gesprek gevoerd met [gedaagde] om te bezien of hij vrijwillig het terrein zou willen verlaten. [gedaagde] heeft in dat gesprek de gemeente medegedeeld dat hij het terrein niet vrijwillig zal verlaten.
2.8.
Op 24 augustus 2023 heeft de gemeente [gedaagde] schriftelijk gesommeerd het terrein (vrijwillig) te verlaten.
2.9.
Op 29 augustus 2023 heeft de advocaat van [gedaagde] de gemeente medegedeeld dat [gedaagde] geen reëel zicht heeft op vervangende woonruimte. Omdat volgens [gedaagde] de gemeente geen plannen heeft met het terrein ziet hij geen reden om het terrein te verlaten. [gedaagde] staat wel open voor een bruikleenovereenkomst en is bereid het terrein te verlaten op het moment dat de gemeente concrete plannen heeft met het voormalige tenniscomplex.
2.10.
Op 7 september 2023 heeft de beleidsmedewerker vastgoed samen met collega’s van de gemeente een bezoek gebracht aan [gedaagde] om met hem van gedachten te wisselen over mogelijke oplossingen voor de woonbehoefte van [gedaagde] als gevolg van dreigende dakloosheid als hij het terrein moet verlaten. Het voorstel van de gemeente om de mogelijkheden te onderzoeken voor een beschermde woonvorm in de gemeente (zoals Skaeve Huse) is door [gedaagde] van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
De gemeente vordert uitvoerbaar bij voorraad – samengevat weergegeven –:
1. veroordeling van [gedaagde] om de onroerende zaak staande en gelegen aan [adres] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis, met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden, met machtiging van de gemeente om wanneer [gedaagde] voornoemde locatie niet tijdig ontruimt, de ontruiming zelf en voor rekening van [gedaagde] te bewerkstelligen door middel van een deurwaarder/ de sterke arm van politie en justitie;
2. te bepalen dat dit vonnis op voet van artikel 557a Rv gedurende één jaar na
het wijzen daarvan ten uitvoer kan worden gelegd tegen eenieder die zich ten tijde van de ten uitvoering in de onroerende zaak bevindt of daar binnen treedt en telkens wanneer zich dat voordoet;
3. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
De gemeente legt hieraan – samengevat weergegeven en voorzover relevant - het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[gedaagde] maakt inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Hij heeft zich op onrechtmatige wijze toegang verschaft tot de onroerende zaak en hij verblijft daar zonder recht of titel, hetgeen strafbaar is: door het kraken van [adres] is sprake van huisvredebreuk waardoor [gedaagde] in strijd handelt met artikel 138a Wetboek van Strafrecht.
3.2.2.
Uit de opstalverzekering van de gemeente volgt dat de verzekeringsmaatschappij ingeval panden worden gekraakt de verzekeringsovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van één maand kan beëindigen, dan wel gewijzigde premie en/of voorwaarden kan bedingen. Indien de gemeente op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk zou zijn voor de schade die [gedaagde] zou lijden (terwijl hij zonder recht of titel gebruik maakt van het terrein), bestaat de mogelijkheid dat de gemeente mogelijk
zelf (nu het zo kan zijn dat haar verzekering de verzekeringsovereenkomst zal gaan opzeggen) de schade van de krakers zou moeten betalen.
3.2.3.
Bewonen van het terrein is gelet op het geldende bestemmingsplan niet toegestaan.
3.2.4.
De gemeente wil de schade aan de locatie aan [adres] zoveel als mogelijk beperken en hiermee is haar spoedeisend belang gegeven. Het is de gemeente bekend dat [gedaagde] de locatie graag gebruikt ten behoeve van het draaien van muziek en het maken van een ‘culturele hotspot’, hetgeen tot overlast voor omwonenden kan leiden dat door de gemeente moet worden voorkomen. De gemeente ontvangt wekelijks klachten van omwonenden omtrent (geluids)overlast en het gebruik c.q. misbruik en verhandelen van soft- en/of harddrugs.
3.2.5.
De gemeente heeft een brede, sociaal maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het is onder andere de taak van de gemeente om te zorgen voor de veiligheid en leefbaarheid in de wijken. Het niet adequaat optreden tegen kraken doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de gemeente.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] heeft geen zicht op stabiele woonruimte die bij zijn woonbehoeftes en afwijkende levensstijl past. [gedaagde] doet een beroep op zijn huisrecht, zoals beschermd in artikel 8, lid 1 EVRM. In het licht van de woningnood, is het onvermijdelijk dat mensen langs alternatieve weg woonruimte zoeken. Het is volgens [gedaagde] onverdedigbaar dat een overheid vastgoed laat leegstaan, terwijl dit ingezet kan worden als deeloplossing voor de woningnood. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat in de periode van leegstand vanaf januari 2018 er de nodige onrust op het complex is geweest. Door het leegstaande complex te bewonen behoedt [gedaagde] het complex ook van verder vandalisme en verloedering. De gestelde onverzekerbaarheid van het pand vanwege de aanwezigheid van krakers is onvoldoende aangetoond. [gedaagde] is bereid om zich in samenspraak met de gemeente coöperatief op te stellen: hij zal medewerking verlenen aan verkoop, onderzoeken, opmetingen en bezichtigingen noodzakelijk voor toekomstig gebruik of herontwikkeling. [gedaagde] heeft de gemeente voorgesteld om een bruikleenovereenkomst op te maken en een en ander daarin vast te leggen. [gedaagde] betwist dat de gemeente een spoedeisend belang heeft. Tenslotte heeft [gedaagde] met klem betwist dat het terrein gebruikt wordt voor (gebruik en handel in) soft/harddrugs. Het is een enkele keer voorgekomen dat een (minderjarige) DJ drugs heeft gebruikt, maar dit was zonder medeweten van [gedaagde] . De jongen is diezelfde avond door zijn moeder opgehaald. De feestjes die [gedaagde] geeft worden hoogstens door tientallen bezoekers bijgewoond en zijn geen grote housefeesten zoals de gemeente veronderstelt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [gedaagde] het clubgebouw en het bijbehorende terrein aan [adres] zonder recht of titel in gebruik heeft genomen. Daarmee maakt hij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente (artikel 5:1BW). Artikel 5:2 BW geeft de eigenaar van een zaak de bevoegdheid om zijn eigendom op te eisen van iedereen die dat zonder recht onder zich houdt. Dit betekent dat de eigenaar zijn eigendomsrecht kan handhaven tegenover iedereen die daarop inbreuk maakt. Daarnaast kwalificeert het kraken van een onroerende zaak als een misdrijf op grond van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht. Blijkens de wetsgeschiedenis is het belang van die bepaling vooral gelegen in de bescherming van het eigendomsrecht van de ander. Daarmee is de onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagde] gegeven.
4.2.
Het belang van de gemeente bij haar vorderingen is gelegen in het beëindigen van de onrechtmatige situatie. Een ontruimingsvordering in kort geding is evenwel slechts toewijsbaar indien de eigenaar van de onroerende zaak daarbij een spoedeisend belang heeft, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat ontruiming niet tot ongerechtvaardigde leegstand mag leiden.
4.3.
[gedaagde] beroept zich op het ‘huisrecht’ zoals dat onder meer wordt beschermd door artikel 8 van het EVRM. Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot het huisrecht komt naar voren dat het gedwongen verlies van iemands huis de meest vergaande vorm van inmenging in de uitoefening van het huisrecht is en dat een ieder die het risico loopt op een dergelijke inmenging in beginsel de mogelijkheid moet hebben de proportionaliteit te laten toetsen door de rechter, voordat de ontruiming wordt geëffectueerd. In de regel zal zijn dat het belang van de eigenaar zwaarder weegt, maar niet kan worden uitgesloten dat gelet op de inbreuk op het huisrecht en de onomkeerbare gevolgen van de ontruiming, het belang van de kraker in het concrete geval zwaarder weegt. In het kader van de toets of de uitoefening van het eigendomsrecht proportioneel is kunnen alle omstandigheden van het geval een rol spelen.
4.4.
Bij het voorgaande neemt de voorzieningenrechter met name in aanmerking dat tussen partijen vast staat dat het complex al jaren leeg staat.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de gemeente het voormalige tenniscomplex wil verkopen maar nog geen concrete plannen heeft. De gemeente heeft in dit verband naar voren gebracht dat het voornemen om het complex te verkopen nog steeds bestaat, maar dat enerzijds de grond lastig is te verkopen vanwege de cultuurhistorische bestemming die erop rust en anderzijds het ‘Didam-arrest’ er voor zorgt dat de gemeente beperkt is in haar verkoopmogelijkheden en er eerst een selectieprocedure zal moeten plaatsvinden. Wat hier verder van zij, niet gebleken is dat de gemeente concrete verkoopplannen heeft, er gegadigden zijn voor het terrein en/of dat de gemeente een selectieprocedure bekend heeft gemaakt. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat op korte termijn herontwikkelingsplannen gerealiseerd dienen te worden.
4.6.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de gemeente onvoldoende heeft aangetoond dat het pand onverzekerbaar is of op korte termijn onverzekerbaar zal zijn. Dat de polisvoorwaarden voorschrijven dat de verzekeraar ingeval panden worden gekraakt de verzekeringsovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van één maand kan beëindigen, dan wel gewijzigde premie en/of voorwaarden kan bedingen moge zo zijn, maar [gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat de gemeente niet heeft aangetoond dat de verzekeraar dit voornemen heeft. Onder die omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de gemeente op dit moment grote risico’s loopt.
4.7.
De gemeente heeft tevens als belang naar voren gebracht dat sprake is van onrechtmatige hinder, overlast voor omwonenden en drugsgebruik op het terrein. De gemeente heeft echter verzuimd deze stellingen concreet te onderbouwen, terwijl [gedaagde] heeft betwist dat hier sprake van is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment (nog) niet is gebleken van structurele (geluids)overlast/ hinder en/of drugsgebruik waardoor de gemeente genoodzaakt is om de openbare orde en veiligheid te handhaven. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat de feestjes die hij heeft hoogstens door een groep van 20-30 personen worden bezocht en er afgezien van het incident met de minderjarige DJ geen meldingen zijn geweest van drugsoverlast.
4.8.
Het vorenstaande leidt ertoe dat op dit moment het belang van [gedaagde] bij bewoning/gebruik van [adres] te [plaats] zwaarder weegt dan het belang van de gemeente bij de door haar gevorderde ontruiming. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de gemeente niet heeft aangetoond dat er op dit moment sprake is van een gevaarzettende situatie op het terrein, [gedaagde] bereid is om met de gemeente afspraken te maken over een maximum toe te laten gasten op zijn feestjes en [gedaagde] heeft toegezegd dat hij het terrein aan [adres] te [plaats] vrijwillig zal verlaten zodra de gemeente concrete (verkoop)plannen heeft.
4.9.
De voorzieningenrechter acht derhalve de uitoefening van het eigendomsrecht door de gemeente op dit moment niet proportioneel en zal alle vorderingen daarom afwijzen.
4.10.
De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.393,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.393,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023.