ECLI:NL:RBOBR:2023:517

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
01-993374-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs

Op 8 februari 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten in verband met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, en voor het voorbereiden en bevorderen van het plegen van feiten als bedoeld in artikel 10 van de Opiumwet. De feiten vonden plaats in de periode van 1 november 2020 tot en met 16 februari 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte 920 gram metamfetamine en 2 liter metamfetamine in zijn woning had, evenals chemicaliën die bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van €10.000,- subsidiair 85 dagen hechtenis. Tevens is bepaald dat een geldbedrag en een telefoon aan de rechthebbende worden teruggegeven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/993374-20 (Onderzoek Hammond II)
Datum uitspraak: 08 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1987,
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 mei 2021, 25 augustus 2021, 12 januari 2022, 2 februari 2022, 5 december 2022, 7 december 2022, 8 december 2022, 12 december 2022 en 25 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna: het Openbaar Ministerie) en van wat door verdachte en zijn advocaat, [advocaat] , naar voren is gebracht.
De zaak tegen verdachte heeft de rechtbank (grotendeels) gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten in onderzoek Hammond II: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] . [medeverdachte 8] is in de loop van het onderzoek komen te overlijden. Daarom heeft de rechtbank bij vonnis van 8 december 2022 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging in de zaak tegen [medeverdachte 8] verklaard.

2.De beschuldigingen in de tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 april 2022. Op vordering van het Openbaar Ministerie is de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 januari 2022 gewijzigd.
Na wijziging van de tenlastelegging is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort weergegeven:
het in vereniging opzettelijk produceren of aanwezig hebben van 920 gram metamfetamine (kristallen) en 2 liter metamfetamine, in de periode van 1 november 2020 tot en met 16 februari 2021 in [adres 1] ;
het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, in dezelfde periode en plaats;
het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervoer en uitvoer van harddrugs, in de periode van 1 november 2020 tot en met 16 februari 2021 in [plaats 2] ;
het deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet in de periode van 1 januari 2020 tot en met 16 februari 2021 in Nederland.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en het Openbaar Ministerie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

4.Beslissingen over het bewijs

In dit hoofdstuk zal de rechtbank beoordelen of zij de in de tenlastelegging neergelegde beschuldigingen tegen verdachte wettig en overtuigend bewezen acht. Het bewijs zal worden besproken per zaaksdossier, zodat achtereenvolgens aan de orde komen feiten 1 en 2 gezamenlijk (zaaksdossier 8: [adres 1] ), feit 3 (zaaksdossier 4: [plaats 2] ) en ten slotte feit 4 (zaaksdossier 5: Criminele organisatie).
Telkens zal eerst het standpunt van het Openbaar Ministerie en daarna het standpunt van de verdediging worden samengevat, gevolgd door het oordeel van de rechtbank. Voor de overzichtelijkheid en de leesbaarheid zijn de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen uitgewerkt in Bijlage II bij dit vonnis en gelden als hier ingevoegd.
4.1.
Feiten 1 en 2 (zaaksdossier 8: [adres 1] )
4.1.1.
Inleiding
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij in de periode van 1 november 2020 tot en met 16 februari 2021 in zijn woning te [adres 1] metamfetamine, te weten 920 gram kristallen en 2 liter van die stof, heeft bereid of bewerkt, dan wel aanwezig heeft gehad (feit 1). Daarnaast heeft hij volgens het Openbaar Ministerie in diezelfde periode in zijn woning chemicaliën ten behoeve van de productie van synthetische drugs voorhanden gehad (feit 2).
4.1.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat, op gronden zoals verwoord in het requisitoir, feiten 1 en 2 wettig en overtuigend zijn te bewijzen.
4.1.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de metamfetamine en de chemicaliën weliswaar in de woning van verdachte zijn aangetroffen en dat verdachte daarvoor verantwoordelijk is, maar dat niet kan worden bewezen dat hij ook betrokken was bij het bereiden en/of bewerken van de metamfetamine. De verklaring van verdachte dat andere personen de drugs in zijn huis hebben gebracht en er mogelijk handelingen mee hebben verricht en dat hij dit pas de avond voor het aantreffen ervan door de politie heeft gezien, wordt niet weersproken door de inhoud van het dossier, aldus de verdediging. Dat betekent dat verdachte hooguit voor het opzettelijk aanwezig hebben van de drugs en de chemicaliën op 15 en 16 februari 2021 veroordeeld kan worden en voor het meer ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
4.1.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat er op diverse plekken in de woning van verdachte goederen zijn aangetroffen die in verband te brengen zijn met het bereiden en bewerken van metamfetamine. De politie trof metamfetamine-base (olie) aan, die vermoedelijk met actief kool en zoutzuur werd omgezet in metamfetamine kristallen. Met behulp van aceton werden de vervaardigde kristallen in een vergiet en pannetje schoon gemaakt met aceton. Uit de foto’s van de woning van verdachte blijkt dat de goederen waarmee bovenbeschreven proces werd uitgevoerd open en bloot in de woning van verdachte zichtbaar waren.
[Alias 2]
Voor beantwoording van de vraag of verdachte slechts verantwoordelijk gehouden kan worden voor de aanwezigheid van de drugs en drugsgerelateerde stoffen of dat hij daadwerkelijk zelf drugs heeft bereid en/of bewerkt, is van belang of verdachte als [Alias 2] kan worden geïdentificeerd. Een persoon met gebruikersnaam [Alias 2] was deelnemer aan chatgesprekken over de productie en handel van metamfetamine via de chatapplicatie Threema.
De tweelingbroer van verdachte, [medeverdachte 1] , chatte op Threema onder de naam [Alias 1] . Uit de in de bewijsmiddelen opgenomen chats blijkt dat [Alias 1] in de periode van december 2020 tot en met februari 2021 met [Alias 2] sprak over de productie van en handel in “ijs” en “pegels”, benamingen voor metamfetamine.
Hoewel verdachte heeft ontkend [Alias 2] te zijn en de verdediging de identificatie heeft betwist, gaat de rechtbank hier vanwege het volgende wel van uit.
Op 29 december 2020 vindt een gesprek plaats tussen [Alias 2] en [Alias 1] . [Alias 2] laat weten ijs nodig te hebben. Om 13.22 uur laat [Alias 1] weten dat hij een groep heeft aangemaakt met [Alias 3] . Om 13.23 wordt er door [Alias 4] een bericht in een groep gestuurd die verder bestaat uit [Alias 1] en [Alias 2] . Het bericht luidt: “Yoo”. Hierop stuurt [Alias 1] diezelfde minuut het bericht: “Hier kan je met twin praten bro”, waarop [Alias 4] twee minuten later chat: “Yo [Alias 2] ben je vanavond thuis”. [Alias 4] is door de politie geïdentificeerd als [medeverdachte 9] , de persoon die op 16 februari 2021 in de vroege ochtend door de politie in de woning van verdachte werd aangetroffen. Bovendien blijkt uit OVC-gesprekken dat verdachte met zijn tweelingbroer eerder over [Alias 3] sprak. In een gesprek op 25 november 2020 zegt [medeverdachte 1] tegen verdachte dat [Alias 3] een
stashheeft.
Uit het voorgaande en de overige bewijsmiddelen volgt dat de tweelingbroers [medeverdachte 1] en [verdachte] via Threema met elkaar over metamfetamine chatten, dat zij een gezamenlijke kennis hebben die [medeverdachte 9] heet, door hen [Alias 3] genoemd wordt en als [Alias 4] wordt opgenomen in een Threema-groep. In die groep chatten zij ook over metamfetamine. Op 4 februari 2021 vraagt [Alias 4] aan [Alias 2] of hij het weekend vrij houdt omdat ze dan kunnen knallen, zo denkt hij. Op 6 februari 2021 vraagt hij: “Gaan we vanavond beginnen met knallen?”, waarop [Alias 2] dat bevestigt. Op 10 februari 2021 meldt [Alias 2] dat ze nog niet op de helft zijn. In de chat wordt voorts gesproken over lekken en drogen en wordt gesproken over het gebruik van een kussensloop. Dit past bij de bevindingen van de door de politie aangetroffen opstelling, waar een witte katoenen doek wordt aangetroffen die gebruikt werd bij het bewerken van de synthetische drugs.
Voorts blijkt dat er tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] gesproken wordt over het bewerkingsproces en dat [medeverdachte 1] aceton besteld heeft, nodig voor de bewerking van metamfetamine en waarvan één jerrycan op 16 februari 2021 wordt aangetroffen bij [verdachte] thuis. In dat huis is naast verdachte ook [medeverdachte 9] aanwezig en worden opstellingen aangetroffen waarin metamfetamine wordt bewerkt.
In het licht van het voorgaande is de niet nader onderbouwde en niet aan het dossier te toetsen verklaring van verdachte over twee niet nader te noemen personen die één dag de beschikking over de sleutel van verdachtes woning hebben gehad en daar de in werking zijnde opstellingen voor de bewerking van metamfetamine hebben geplaatst volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank acht daarentegen bewezen dat verdachte zelf metamfetamine heeft bereid en/of bewerkt. Voorts heeft verdachte chemicaliën ten behoeve van de productie van synthetische drugs voorhanden gehad.
Gelet op de bewijsmiddelen gaat de rechtbank ten aanzien van feit 1 uit van een pleegperiode van 6 februari 2021 tot en met 16 februari 2021. Hoewel er aanwijzingen bestaan dat verdachte hier al langer mee bezig was, is niet vast te stellen hoe lang de chemicaliën die door de politie op 16 februari 2021 zijn aangetroffen daar al aanwezig waren, zodat de rechtbank slechts de voorbereidingshandelingen (feit 2) op die dag wettig en overtuigend bewezen zal verklaren.
4.2.
Feit 3 (zaaksdossier 4: [plaats 2] )
4.2.1.
Inleiding
Ten aanzien van de locatie aan de [plaats 2] (feit 3) wordt [verdachte] het medeplegen van voorbereidingshandelingen verweten ten behoeve van het vervoer van harddrugs in de periode van 1 november 2020 tot en met 16 februari 2021.
4.2.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
4.2.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van dit feit.
4.2.4.
Het oordeel van de rechtbank
Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] van dit feit moet worden vrijgesproken. In het procesdossier bevinden zich onvoldoende aanknopingspunten waaruit de betrokkenheid van [verdachte] bij deze verdenking kan worden vastgesteld.
4.3.
Feit 4 (zaaksdossier 5: Criminele organisatie)
4.3.1.
Inleiding
Verdachte wordt onder feit 4 verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De criminele organisatie zou het oogmerk hebben gehad op het plegen van drugsfeiten.
4.3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dit feit. Volgens het Openbaar Ministerie heeft [verdachte] samen met zijn broer [medeverdachte 1] een criminele organisatie gevormd. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat de organisatie van [medeverdachte 1] bezig gaat met trajecten uit Mexico. [verdachte] zou vervolgens aan de slag gaan met hetgeen [medeverdachte 1] via deze trajecten invoerde. Zo is een zending crystal meth vermoedelijk in actieve kool naar Nederland gezonden. In de woning van [verdachte] is vervolgens actieve kool aangetroffen. Ook noemt [medeverdachte 1] zijn broer ‘de kok’. Dit feit dient te worden bewezen verklaard vanaf november 2020 – als [verdachte] met zijn broer meegaat naar [plaats 2] – tot en met februari 2021.
4.3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [verdachte] van dit feit moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de pleegperiode te beperken tot 15 en 16 februari 2021.
4.3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Pas voor het eerst uit de toelichting van het Openbaar Ministerie ter terechtzitting heeft de rechtbank begrepen dat de verdenking van deelname aan een criminele organisatie door [verdachte] alleen de samenwerking met zijn broer [medeverdachte 1] betreft. [medeverdachte 1] zou een ‘Mexico lijn’ met ‘ice’ opzetten en [verdachte] zou deze ‘ice’ vervolgens produceren en bewerken. Als startpunt neemt het Openbaar Ministerie het moment dat [medeverdachte 1] zijn broer [verdachte] in vertrouwen neemt over de oplegger waar een verborgen ruimte in zou komen, in november 2020.
De rechtbank hecht er aan om eerst aandacht te besteden aan de omvang van het dossier waar zij voor potentiële bewijsmiddelen uit kan putten. Het Openbaar Ministerie heeft enkele weken voor de start van de inhoudelijke behandeling zaaksdossier 10 aan het dossier gevoegd. Daarbij is desgevraagd door het Openbaar Ministerie te kennen gegeven dat alleen de pagina’s 67 tot en met 70 (Relatie zaaksdossier Floralaan 23 [adres 1] ) deel zouden uitmaken van onderzoek Hammond II. Dit deel is ook ter terechtzitting aan verdachte voorgehouden en kan derhalve gebruikt worden voor het bewijs.
De rechtbank stelt vast dat zij, afgezien van de hiervoor besproken bewezenverklaring van de feiten 1 en 2, op basis van het beschikbare (deel van het) dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten heeft om een strafbare criminele samenwerking in organisatieverband tussen beide tweelingbroers op te baseren. Hoewel beide broers spraken over de productie van metamfetamine en [verdachte] een jerrycan aceton had staan die [medeverdachte 1] had gekocht, ontbreekt het bewijs dat [verdachte] metamfetamine bereidde of aanwezig had ten behoeve van het verwezenlijken van het doel van een organisatie tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] .
Dat [verdachte] door zijn broer op de hoogte is gesteld van diens plannen om in een koeltrailer verdovende middelen te gaan vervoeren, dat zij op enig moment hetzelfde telefoontoestel gebruikten en veel contact met elkaar hadden, is eveneens onvoldoende om te kunnen spreken van een criminele organisatie tussen de twee broers.
Dit leidt ertoe dat de rechtbank [verdachte] van dit feit zal vrijspreken.

5.De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op tijdstippen in de periode van 6 februari 2021 tot en met 16 februari 2021 te [adres 1] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt 920 gram metamfetamine (kristallen) en ongeveer 2 liter van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 16 februari 2021 te [adres 1] , [gemeente] , om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, hoeveelheden
chemicaliën, waaronder aceton en zoutzuur en zwavelzuur ten behoeve van
de productie van synthetische drugs, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte
wist dat die zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van feit 1, 2 en 4 wordt veroordeeld tot:
  • gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
  • een geldboete van € 20.000,-- subsidiair 135 dagen hechtenis.
Een kopie van de vordering van het Openbaar Ministerie is aan dit vonnis gehecht.
Het Openbaar Ministerie heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf passend is. Dat werkt recidivebeperkend maar verstoort zijn leven niet desastreus. Er is geen enkele aanwijzing dat verdachte geld heeft verdiend met het plegen van de ten laste gelegde feiten. Om de door het Openbaar Ministerie gevorderde geldboete in plaats van een ontnemingsmaatregel op te leggen zou oneigenlijk zijn.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 16 februari 2021 is in de woning van verdachte 920 gram metamfetamine en ongeveer 2 liter van een materiaal bevattende metamfetamine aangetroffen alsmede benodigde chemicaliën bestemd voor het produceren van harddrugs. Verdachte was bezig met de productie van crystal meth, ook wel ice genoemd.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Crystal meth staat bekend als een sterk verslavend middel, dat schade aan de hersenen en andere gezondheidsklachten kan veroorzaken. Bovendien wordt voor de productie van synthetische drugs gebruik gemaakt van chemische grondstoffen die bijzonder schadelijk zijn voor de volksgezondheid en het milieu. De productie vindt gewoonlijk plaats in daarvoor niet bestemde ruimten, zoals (in dit geval) in een woonhuis. Dit kan gevaren op ontploffing en/of brand met zich brengen. Het productieproces levert bovendien schadelijke afvalstoffen op die, zo leert de praktijk, illegaal in onder meer natuurgebieden worden gedumpt. Dit brengt grote fysieke schade toe aan de natuur en materiële schade in verband met de aanzienlijke kosten die met het opruimen van het chemische afval gemoeid zijn.
Van de productie van synthetische drugs is verder algemeen bekend dat dit steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit.
Gelet op al het voorgaande geldt als uitgangspunt dat voor het produceren van crystal meth geen andere dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding daar in de zaak van verdachte anders over te denken. Daarbij speelt ook een rol dat uit het uittreksel justitiële documentatie blijkt dat verdachte eenmaal eerder – op jeugdige leeftijd – onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden. Het handelen van verdachte komt voort uit winstbejag en om dat gedrag te demotiveren zal de rechtbank naast de gevangenisstraf tevens een forse geldboete opleggen.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door het Openbaar Ministerie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van feiten 3 en 4 en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Voorlopige hechtenis

Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank de ernstige bezwaren en gronden waar de voorlopige hechtenis op is gebaseerd nog onverkort aanwezig. Het verzoek van de verdediging om opheffing van de voorlopige hechtenis wordt daarom afgewezen.
Op 25 augustus 2021 is (met ingang van 27 augustus 2021) de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst, tot aan de einduitspraak van de rechtbank. Daarbij was mede van belang dat er op dat moment nog geen zicht was op de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte.
Met dit vonnis komt er een einde aan de berechting van verdachte door de rechtbank. Gelet op de aan verdachte op te leggen straf, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële omvang, is de rechtbank van oordeel dat het belang wat de maatschappij in het algemeen heeft bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging van die straf, op dit moment prevaleert. De rechtbank zal dan ook het verzoek tot voortzetting van de schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

10.Beslag

Nadat de verdachte afstand heeft gedaan van een aantal onder hem in beslag genomen goederen, dient de rechtbank een beslissing te nemen over de volgende voorwerpen:
een geldbedrag van € 1.450,00 (IBN-code/voorwerpnummer FL023.03.01.001/LERCF19010 645313); en
een telefoon, Huawei P30 Pro, kleur blauw (IBN-code/voorwerpnummer FL023.01.01.001/LERCF19010 645307).
10.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat het geldbedrag verbeurd wordt verklaard. De telefoon dient aan het verkeer te worden onttrokken, omdat het door de politie niet te openen was en daarom aan een cryptotelefoon gelijkgesteld kan worden.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van beide goederen. Het geldbedrag is van verdachte en is niet verdiend criminele activiteiten. De telefoon betreft een gewone telefoon; het is geen cryptotelefoon.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag aan de rechthebbende moet worden teruggegeven. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat dit geldbedrag geheel of grotendeels is verkregen uit de strafbare feiten waarvoor verdachte zal worden veroordeeld of bestemd is tot het begaan van die feiten, zodat er geen grond voor verbeurdverklaring bestaat.
Ten aanzien van de blauwe Huawei telefoon blijkt dat in het door het Openbaar Ministerie verstrekte proces-verbaal veiligstellen van 20 mei 2021 (proces-verbaalnummer: 26Hammond-002990) daarover wordt opgemerkt: “geen crypto”. Weliswaar bleek de telefoon door de politie niet te openen, maar dat maakt nog niet dat de telefoon om die reden gelijk kan worden gesteld met een cryptotelefoon. Dat er een kans zou bestaan dat op de telefoon strafbaar materiaal staat of daarmee mogelijk versleutelde berichten kunnen worden verstuurd, is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat het ongecontroleerde bezit van die telefoon in strijd met de wet en het algemeen belang zou zijn. De onder verdachte inbeslaggenomen Huawei telefoon dient daarom ook aan de rechthebbende te worden geretourneerd.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 23, 24, 24c, 47, 57
Opiumwet art. 2, 10, 10a.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 en 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals omschreven in hoofdstuk 5, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B,
van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10
van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en stoffen
voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat / die feit(en).
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen en maatregel:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
- een
geldboetevan
€ 10.000,00subsidiair 85 dagen hechtenis;
De rechtbank gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 1.450,00 (IBN-code/voorwerpnummer FL023.03.01.001/LERCF19010_645313) en de Huawei P30 Pro, kleur blauw (IBN-code/voorwerpnummer FL023.01.01.001/LERCF19010_645307).
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis en het verzoek tot voortzetten van de schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. C.M. Zandbergen en mr. W.M.T. Keukens, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 8 februari 2023.
Bijlage I – de tenlastelegging
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2020
tot en met 16 februari 2021 te [adres 1] , [gemeente] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 920 gram metamfetamine (kristallen) en/of ongeveer 2 liter
metamfetamine, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2020
tot en met 16 februari 2021 te [adres 1] , [gemeente] , om een feit,
bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland
brengen van een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (een) hoeveelhe(i)d(en)
chemicaliën, waaronder aceton en/of zoutzuur en/of zwavelzuur ten behoeve van
de productie van synthetische drugs, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte
wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren
tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2020
tot en met 16 februari 2021 te [plaats 2] en/of (elders) in Nederland tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit,
bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of binnen
en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer (middel(en)
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te
bevorderen, (telkens)
- (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen
en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om
daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen te verschaffen (sub 1°) en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen (sub 2°)
en/of
- (een) voorwerp(en) en/of vervoermiddel(en) en/of stof(fen) en/of geld(en)
en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan
verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den)
om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die
feit(en) (sub 3°),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens)
- een loods/locatie aan de [plaats 2] ter beschikking

gehad/ gesteld en/of

- een koeltrailer gekocht/laten kopen ten behoeve van het vervoer van
verdovende middelen en/of een verborgen ruimte in deze koeltrailer
gemaakt/laten maken en/of
- GPS tracker(s) voor deze koeltrailer gekocht/laten kopen en/of

geïnstalleerd/laten installeren en/of

- in het kader van voornoemde activiteiten met elkaar contact gehad/gehouden

en/of afspraken gemaakt;

4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020
tot en met 16 februari 2021 te [adres 1] , [gemeente] , en/of
[plaats 3] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen,
te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 2]
en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 7]
, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer
misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste
lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
Bijlage II – de bewijsmiddelen(niet opgenomen in publicatieversie)